B
VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR BINNENLANDSE ZAKEN EN DE HOGE COLLEGES
VAN STAAT1
Vastgesteld 15 maart 2005
Het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel heeft de commissie aanleiding
gegeven tot het stellen van enkele vragen en het maken van enkele opmerkingen.
De leden van de SGP-fractie alsook die van
de CU-fractie hadden met belangstelling, evenwel
niet met onverdeelde instemming van het wetsvoorstel kennisgenomen. Met de
meeste artikelen en hun onderdelen van het wetsvoorstel konden deze leden
zich verenigen. Dat gold niet voor artikel I, onderdeel C, waarin wordt voorgesteld
de bevoegdheden van de Commissie gelijke behandeling uit te breiden door de
Commissie de mogelijkheid te geven ook bij individuele bedrijven en instellingen
onderzoek uit eigen beweging te doen. Deze leden waren door de memorie van
toelichting en de nota naar aanleiding van het verslag van de Tweede Kamer
niet overtuigd van de noodzakelijkheid en/of wenselijkheid van bedoelde uitbreiding.
Zij vroegen daarom de regering te motiveren waarom, naast klachten van individuele
personen, niet zou kunnen worden volstaan met het handhaven van de bestaande
mogelijkheid voor bij voorbeeld ondernemingsraden en belangenorganisaties
tot het indienen van een klacht tegen een individuele bedrijf of een individuele
instelling.
In de nota naar aanleiding van het verslag (p. 3) wordt melding gemaakt
van een door de Commissie opgestelde zorgvuldige procedure voor het onderzoek
uit eigen beweging. Deze leden verzochten de regering de inhoud van deze procedure
weer te geven en, zo mogelijk, de gewijzigde tekst van het Besluit werkwijze
Commissie gelijke behandeling over te leggen.
In de nota naar aanleiding van het verslag (p. 2) hadden deze leden gelezen
dat de Commissie in het verleden slechts in een zeer beperkt aantal gevallen
is overgegaan tot een sectorbeed onderzoek uit eigen beweging. Zij vroegen
of, indien de voorgestelde uitbreidingsmogelijkheid tot het doen van onderzoek
uit eigen beweging zou worden gerealiseerd, feitelijk dan nog wel behoefte
bestaat aan de mogelijkheid, vervat in artikel 12, eerste lid, van de Awgb,
om de Commissie in de openbare dienst of binnen één of meer
sectoren van het maatschappelijk leven een onderzoek uit eigen beweging te
laten instellen om te onderzoeken of er een stelselmatig onderscheid
wordt gemaakt. Gelet op de tekst van het voorgestelde onderdeel C van Artikel
I van het wetsvoorstel gingen deze leden er van uit dat deze mogelijkheid
komt te vervallen.
Vertrouwende, dat de regering tijdig voor de openbare behandeling zal
hebben gereageerd op bovenstaande vragen en opmerkingen, acht de commissie
deze hiermee voldoende voorbereid.
De voorzitter van de commissie,
Witteveen
De griffier van de commissie,
Nieuwenhuizen
XNoot
1Samenstelling: Holdijk (SGP), Van Heukelum (VVD), Luijten (VVD), Pastoor
(CDA), Meindertsma (PvdA), Bemelmans-Videc (CDA) (plv.voorzitter), Dölle (CDA), Platvoet (GL), Witteveen (PvdA) (voorzitter), Hessing (LPF), Ten Hoeve (OSF), Van Raak (SP), Engels
(D66).