B
VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR JUSTITIE1
Vastgesteld 5 oktober 2004
Het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel heeft de leden van de
vaste commissie aanleiding gegeven tot het stellen van de volgende vragen
en het maken van de volgende opmerkingen.
De leden van de CDA-fractie hadden met belangstelling
en instemming kennisgenomen van het wetsvoorstel. Op enkele punten hadden
ze echter nog een vraag. Ten eerste de schrapping van de humanitaire clausule.
De leden hier aan het woord konden wel enig begrip opbrengen voor de schrapping
van die clausule door de meerderheid van de Tweede Kamer in het wetsvoorstel,
temeer omdat vanuit de rechterlijke macht is gewezen op de bewijsproblemen
die codificatie van die clausule met zich mee zou kunnen brengen. Dat neemt
niet weg, dat ook de andere door onder andere de Raad voor de Rechtspraak
aangewezen weg – een beroep op straf- of schulduitsluitingsgronden –
niet ongecompliceerd is. In verband hiermee stelden zij de volgende vragen.
• Is de minister het eens met de stelling, dat bij het ontbreken
van enige aanwijzing in het strafdossier omtrent direct of indirect materieel
voordeel en bij gebreke aan een voorafgaand vergelijkbaar delict, een geloofwaardige
verklaring van de verdachte omtrent zijn ideële motieven in beginsel
voldoende is voor een geslaagd beroep zijdens de verdediging op het ontbreken
van materiële wederrechtelijkheid?
• Is de minister het eens met de stelling, dat – ook indien
geen machtiging tot voorlopig verblijf wordt aangevraagd – de verdachte
die een kind in Nederland heeft gebracht, teneinde het met het gezin (dus
niet tegen de zin van één van de ouders) te verenigen, in beginsel
een ideëel motief is als bedoeld in de vorige vraag?
• Is de minister het eens met de stelling, dat de omstandigheid dat
aan de binnengesmokkelde persoon een machtiging tot voorlopig verblijf (MVV)
of een verblijfsvergunning wordt verleend in beginsel ook de wederrechtelijkheid
ontneemt aan de het door een verdachte gepleegde strafbare feit (aannemende,
dat de verlening van de MVV of de vergunning niet haar grond vindt buiten
de feiten die de verdachte aanleiding gaven te handelen zoals deze gehandeld
heeft)?
• Is de minister het eens met de stelling, dat in het laatste geval
de materiële wederrechtelijkheid ook kan ontbreken, indien
de verdachte wel enige vorm van betaling, bijvoorbeeld een onkostenvergoeding,
heeft ontvangen?
Ligt het niet voor de hand, zo vroegen deze leden ook nog, dat in de gevallen
waarop de hierboven gestelde situaties zien, het Openbaar Ministerie van zijn
bevoegdheid gebruik zal maken om de zaak te seponeren, al dan niet voorwaardelijk?
Voorts hadden de leden van de CDA-fractie nog enkele vragen met betrekking
tot de omvang van de rechtsmacht. Hoe verhoudt de beperking in artikel 197a,
tweede lid (nieuw) zich tot de uitgebreide rechtsmacht? Is het onwenselijk
om rechtsmacht uit te oefenen ten aanzien van behulpzaam zijn uit winstbejag
bij het verschaffen van verblijf in andere landen dan door artikel 197a eerste
lid (nieuw) bestreken? De volgende vraag was of de rechtsmacht ten aanzien
van rechtspersonen die op zich onder de rechtsmacht van Nederland vallen,
zich ook kan uitstrekken tot met name niet-Nederlanders die de rechtspersoon
feitelijk of formeel besturen, dan wel te beschouwen zijn als een hulppersoon
van de rechtspersoon?
Tot slot hadden de leden van de CDA-fractie nog enkele technische vragen
bij tekst van de voorgestelde bepalingen. In artikel 197a, tweede lid (nieuw)
komt het oogmerk van winstbejag terug. Is de conclusie juist, dat dit begrip
door het voorliggende wetsvoorstel niet inhoudelijk is gewijzigd? Wat is de
situatie, indien een persoon zelf geen winst behaalt door behulpzaam te zijn
bij het verschaffen van verblijf, maar hij wel kosten heeft gemaakt die door
een derde zijn betaald? Maakt het daarbij nog uit of die kosten zijn voldaan
door een organisatie die kennelijk geen criminele organisatie is?
Kan de minister uiteen zetten wat de strafrechtelijke positie is van hulppersonen
die wel weet hebben van het karakter van mensenhandel, maar niet van de kwalificerende
omstandigheden als bedoeld in artikel 273a, eerste lid (nieuw)?
De leden van de PvdA-fractie achtten het bestanddeel
winstbejag wezenlijk, omdat het duidelijk maakt waarom mensensmokkel strafbaar
wordt gesteld, namelijk om de georganiseerde criminaliteit te bestrijden en
niet om het vrije verkeer van personen aan banden te leggen. Nu wordt op zijn
minst door de regering de schijn gewekt dat met dit wetsvoorstel vooral wordt
beoogd de illegale immigratie in te perken. Door het element winstbejag uit
de delictsomschrijving bij het verschaffen van toegang tot of doorreis door
te halen, verandert de bewijslast, zo vervolgden deze leden. Volgens de huidige
wet moet het OM bewijzen dat mensensmokkel plaatsvindt uit winstbejag. Volgens
het voorliggende wetsvoorstel is winstbejag niet meer aan de orde.
De leden van de PvdA-fractie onderschreven de opvatting van de regering
dat mensenhandel een ernstiger feit is dan mensensmokkel, omdat er bij handel
geen sprake is van vrijwilligheid van het slachtoffer. Zij achtten het daarom
merkwaardig dat de strafmaat voor mensenhandel (maximaal 6 jaar) relatief
licht is in vergelijking met mensensmokkel (maximaal 4 jaar). Alleen al in
Nederland zijn er jaarlijks ongeveer 3500 slachtoffers van mensenhandel, van
wie niet meer dan 5% aangifte doet. De leden van de PvdA-fractie vroegen de
regering hoe dit percentage verhoogd kan worden, waarbij zij zelf dachten
aan meer (rechts)bescherming voor degenen die aangifte doen en
eventueel een vergunning tot verblijf in Nederland.
De voorzitter van de commissie,
Van de Beeten
De griffier van de commissie,
Janssen