C
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG
Ontvangen 14 oktober 2004
Het verheugt mij dat de leden van de CDA-fractie met instemming van het
voorstel hebben kennisgenomen. Graag beantwoord ik de door deze leden gestelde
vragen.
Met de leden van de CDA-fractie meen ik dat met dit wetsvoorstel de richting
ingeslagen wordt naar een stelsel dat zich voor wat betreft de motivering
van de beslissing meer richt op wat procespartijen naar voren brengen en wat
hen verdeeld houdt. Zij vroegen de regering of verdergaande stappen in de
richting van een partieel appel dan wel grievenstelsel worden voorbereid.
In voorbereiding is een wetsvoorstel ter uitvoering van het rapport «Stroomlijnen
in hoger beroep», dat is toegezonden aan de Tweede Kamer met mijn standpunt
terzake (brief van 12 november 2003, kenmerk 5248041/03/6). Dat rapport
vormde het resultaat van besprekingen in de Werkgroep hoger beroep en verzet,
waaraan vertegenwoordigers van de zittende en staande magistratuur, de advocatuur
alsmede departementsambtenaren hebben deelgenomen. Bij die bespreking bleek
(p. 50) dat de werkgroep zich met de aan het onderhavige wetsvoorstel ten
grondslag liggende zienswijze kon verenigen. Versoepeling van de regels inzake
de aanduiding van bewijsmiddelen kan volgens de werkgroep een zekere werkbesparing
opleveren. Door dit wetsvoorstel is een afzonderlijke regeling van een strafmaatappel
met het oog op besparingen in de sfeer van uitwerking van bewijsmiddelen of
in de voorbereiding van de behandeling volgens de werkgroep niet opportuun.
Ik deel deze opvatting.
De aan het woord zijnde leden plaatsten vraagtekens bij de werklastreductie
die door de voorgestelde regeling kan worden bereikt. Met hen meen ik dat
een groot deel van de zaken met een bekennende verdachte een eenvoudige bewijsconstructie
kent. Dat doet er echter niet aan af dat een opgave van bewijsmiddelen minder
arbeidsintensief is dan een uitwerking van bewijsmiddelen. Ik wijs in dit
verband nog op de inschatting van de Werkgroep hoger beroep en verzet, in
het voorgaande weergegeven, dat het wetsvoorstel een zekere werkbesparing
kan opleveren. Over een analyse van het tijdsbeslag dat in verschillende categorieën
zaken met het uitwerken van bewijsmiddelen gemoeid is, beschik ik niet.
De leden van de CDA-fractie stelden tenslotte nog een vraag over de positie
van de benadeelde partij, bij vrijspraak van het deel van de tenlastelegging
dat op diens schade betrekking heeft. Ik hecht eraan, te benadrukken dat dit
wetsvoorstel in geen enkel opzicht gevolgen heeft voor de beantwoording van
de bewijsvraag, inbegrepen de formulering van de bewezenverklaring. Het wetsvoorstel
ziet niet op de uitwerking van de bewezenverklaring, maar enkel op de uitwerking
van de bewijsmiddelen die daaraan ten grondslag liggen. Een verklaring van
de verdachte dat hij door de benadeelde partij geclaimde schade niet heeft
veroorzaakt, leidt niet tot vrijspraak van dat onderdeel van de tenlastelegging.
Een ontkenning betekent in het voorgestelde systeem slechts dat, in het geval
appel wordt ingesteld, het desbetreffende onderdeel bij bewezenverklaring
op uitgewerkte bewijsmiddelen dient te steunen.
De Minister van Justitie,
J. P. H. Donner