26 5681(R1638)
Wijziging van de Rijksoctrooiwet, de Rijksoctrooiwet 1995 en de Zaaizaad- en Plantgoedwet ten behoeve van de rechtsbescherming van biotechnologische uitvindingen

29 7392(R1767)
Wijziging van de rijkswet houdende wijziging van de Rijksoctrooiwet, de Rijksoctrooiwet 1995 en de Zaaizaad- en Plantgoedwet ten behoeve van de rechtsbescherming van biotechnologische uitvindingen

F
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 11 april 2005

Hierbij deel ik u mede dat de infractieprocedure aangespannen door de Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Nederland bij het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (Zaak C-395/03) wegens niet tijdige implementatie van richtlijn 98/44/EG betreffende de rechtsbescherming van biotechnologische uitvindingen, is beëindigd. Nederland is daarmee te nauwer nood aan een veroordeling door het Hof ontkomen. In de bijlage bij deze brief vindt u een overzicht van het verloop van het geding.

Voor de volledigheid merk ik op dat thans de volgende «oude» EG-landen de richtlijn hebben geïmplementeerd te weten: Denemarken (mei 2000), Duitsland (februari 2005), Finland (juni 2000), Frankrijk (december 2004), Griekenland (oktober 2001), Ierland (juli 2000), Nederland (november 2004), Portugal (juli 2003), Spanje (april 2002), het Verenigd Koninkrijk (juli 2000 gedeeltelijk, maart 2002 volledig) en Zweden (mei 2004). Inmiddels zijn de volgende landen veroordeeld: Frankrijk (juli 2004), Luxemburg (september 2004), België (september 2004), Duitsland en Oostenrijk (oktober 2004).

Ik hoop u hiermee naar voldoening te hebben geïnformeerd.

De Staatssecretaris van Economische Zaken,

C. E. G. van Gennip MBA

BIJLAGE

De infractieprocedure (Zaak C-395/03) van de Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Koninkrijk der Nederlanden is als volgt verlopen:

Op 19 september 2003 heeft de Europese Commissie een verzoekschrift ingediend bij het Hof, strekkende tot vaststelling dat het Koninkrijk der Nederlanden de krachtens de richtlijn op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen (Zaak C-395/03). Op grond van artikel 15, eerste lid, van de richtlijn had deze uiterlijk op 30 juli 2000 geïmplementeerd moeten zijn.

Op 5 januari 2004 is een verweerschrift ingediend bij het Hof. In het verweerschrift is uitgelegd dat het voorstel van Rijkswet ter implementatie van richtlijn 98/44/EG op 28 mei 1999 bij de Tweede Kamer der Staten Generaal was ingediend en dat dit voorstel strekte tot wijziging van drie wetten te weten: de Rijksoctrooiwet, de Rijksoctrooiwet 1995 en de Zaaizaad en Plantgoedwet. Daarnaast moest ook het Uitvoeringsbesluit Rijksoctrooiwet 1995 worden gewijzigd in verband met het depot en de toegang tot biologisch materiaal dat niet openbaar toegankelijk is en een rol speelt bij de beschrijving van de biotechnologische uitvinding waarvoor octrooi wordt aangevraagd. Ten tijde van de voorbereiding van het verweerschrift was de Memorie van antwoord op het voorlopig verslag (vastgesteld 7 oktober 2003) van de Vaste Commissie van Economische Zaken van de Eerste Kamer nog in voorbereiding. In het verweerschrift is betoogd dat diverse omstandigheden die zich onttrokken aan de directe invloed van de Nederlandse regering, de voortgang van de implementatie van richtlijn 98/44/EG hebben belemmerd. Daarbij is gerefereerd aan de veel later dan verwachte uitspraak van het Hof van Justitie van 9 oktober 2001 op het verzoek tot vernietiging van de richtlijn (Zaak C-377/98), de tijdrovende behandeling van vele vragen van inhoudelijke en ethische aard gesteld bij de behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer die hebben geleid tot vertraging in de afronding ervan. Tot de vertragende factoren behoren ook het afwachten van het advies van de Raad van State over diverse ingediende amendementen, de op verzoek van de Tweede Kamer ingewonnen informatie bij de diensten van de Europese Commissie die behulpzaam zou kunnen zijn bij de beoordeling van de verenigbaarheid van de amendementen met richtlijn 98/44/EG en tenslotte de val van het Kabinet Kok II en Balkenende I. Ook is gerefereerd aan de complexiteit van biologische, juridische en ethische aard en aan het uitblijven van antwoord van de Europese Commissie op enkele per brief van 7 mei 2003 gestelde vragen van uitleg.

Op 8 januari 2004 heeft het Hof aan de Europese Commissie een termijn van repliek gesteld tot en met 18 februari 2004.

Op 3 februari 2004 heeft de Europese Commissie een repliek ingediend, daarbij handhavende haar eerdere verzoek. In de repliek gaf de Commissie aan dat de schriftelijke gestelde vragen reeds mondeling zouden zijn beantwoord in een vergadering tussen een Nederlandse delegatie en de diensten van de Commissie op 20 februari 2002 en in het Verslag van 7 oktober 2002 van de Commissie aan het Europees Parlement en Raad over de Ontwikkeling en implicaties van het octrooirecht op het gebied van de bio- en gentechnologie COM (2002) 545.

Op 9 februari 2004 heeft het Hof aan de Nederlandse regering een termijn van dupliek gesteld tot en met 19 maart 2004. Desgevraagd heeft het Hof de termijn van dupliek verlengd tot en met 19 april 2004.

Op 15 april 2004 is een dupliek ingediend bij het Hof. In die dupliek is benadrukt dat noch het arrest van het Hof in zaak C-377/98, noch gesprekken met de Commissie, noch het genoemde verslag van de Commissie tot een duidelijk en eenduidig antwoord op de gestelde vragen hebben kunnen leiden.

Over de redenen van vertraging van de richtlijnimplementatie is ook uitgebreid bericht in het kader van de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel ter implementatie van Richtlijn 98/44/EG (Kamerstukken I 2003/04, 26 568, (R 1638), B, pag. 33–36).

Op 19 april heeft het Hof van Justitie laten weten dat de schriftelijke procedure was beëindigd. Partijen hebben vervolgens afgezien van een mondelinge behandeling.

Op 8 juni 2004 heeft de Eerste Kamer het wetsvoorstel 26 568 (R 1638) aangehouden in afwachting van een toegezegde novelle.

Op 9 september is de novelle (Kamerstukken II 2004/05 29 739 (R 1767) ingediend bij de Tweede Kamer.

Op 14 oktober 2004 heeft de Tweede Kamer de novelle, zonder beraadslagingen aanvaard.

Op 9 november 2004 heeft de Eerste Kamer de novelle en het oorspronkelijke wetsvoorstel aanvaard.

Op 20 november 2004 is de wijziging van de Rijksoctrooiwet 1995 en de Zaaizaad- en Plantgoedwet in werking getreden (Staatsblad 2004, nrs 589–592).

Op 22 november is de Europese Commissie op de hoogte gebracht van volledige implementatie van de richtlijn.

Op 19 januari 2005 heeft de Europese Commissie desgevraagd bij het Hof van Justitie van de EG een memorie van afstand neergelegd.

Op 26 januari 2005 heeft het Hof een termijn van verweer gesteld tot 16 februari 2005.

Op 8 februari 2005 is aan het Hof meegedeeld dat geen behoefte bestond tot het voeren van verweer.

Op 25 februari 2005 is de zaak uit het register van rechtszaken bij het Hof verwijderd.

De rechtszaak is hiermee beëindigd.


XNoot
1

De vorige stukken met betrekking tot dit wetsvoorstel zijn gedrukt onder nr. 435 (vergaderjaar 2001–2002); letters A t/m E (vergaderjaar 2003–2004).

XNoot
2

De vorige stukken met betrekking tot dit wetsvoorstel zijn gedrukt onder de letters A en B (vergaderjaar 2004–2005)

Naar boven