C
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 16 november 2004
De vaste commissie voor Justitie1 heeft naar
aanleiding van de memorie van antwoord op 25 oktober 2004 de minister
van Justitie informatie gevraagd over mogelijke aanpassing van onderwerpen
in het onderhavige wetsvoorstel.
De minister heeft daarop bij brief van 15 november 2004 geantwoord.
De commissie brengt hierbij verslag uit van het aldus gevoerde schriftelijke
overleg.
De voorzitter van de commissie,
Van de Beeten
De griffier van de commissie,
Janssen
BRIEF AAN DE MINISTER VAN JUSTITIE
Den Haag, 25 oktober 2004
De vaste commissie voor Justitie van de Eerste Kamer heeft kennis genomen
van de memorie van antwoord inzake wetsvoorstel 19 529 (verzekering en
lijfrente).
Zij constateert, dat u voornemens bent om verscheidene onderwerpen te
regelen in de Invoeringswet en daarmee ook het voorliggende wetsvoorstel aan
te passen. Mede met het oog op de voortgezette behandeling van het wetsvoorstel
zou de commissie gaarne vernemen of u van plan bent in die invoeringswet nog
andere onderwerpen te regelen dan die genoemd in de memorie van antwoord en
zo ja, welke dat zullen zijn.
De griffier van de commissie,
Janssen
BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE
Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 15 november 2004
In uw brief van 25 oktober jl. vraagt u mij na kennisneming van de
memorie van antwoord inzake wetsvoorstel 19 529 (verzekering en lijfrente)
welke onderwerpen ik in dit wetsvoorstel nog van plan ben aan te passen. In
het bijzonder vraagt u of ik van plan ben in de Invoeringswet nog andere onderwerpen
te regelen dan die genoemd in de memorie van antwoord en zo ja, welke dat
zijn.
Hierover zij vooraf opgemerkt dat de thans in concept gereed zijnde Invoeringswet
nog besproken wordt met enkele belanghebbende organisaties. Bovendien moet
de behandeling in de Ministerraad nog plaatsvinden, evenals de advisering
door de Raad van State. Dit maakt het dat ik bij mijn beantwoording een slag
om de arm moet houden. Zoals het er evenwel thans uitziet, overweeg ik, naast
enkele ondergeschikte redactionele wijzigingen, nog de volgende twee wijzigingen
aan te brengen.
In de eerste plaats wil ik de tweede zin van lid 2 van artikel 7.17.1.15
anders formuleren, en wel zodanig dat daarin duidelijker tot uitdrukking wordt
gebracht dat in het geval de verzekeraar de aanspraak afwijst, de nieuwe verjaringstermijn
van 6 maanden, bedoeld in lid 3, pas begint te lopen indien de verzekeraar
niet alleen bij aangetekende brief op ondubbelzinnige wijze heeft medegedeeld
de aanspraak af te wijzen, maar daarin ook op ondubbelzinnige wijze melding
maakt van de duur van deze nieuwe verjaringstermijn.
In de tweede plaats overweeg ik de verzekeraar met het oog op artikel
7.17.3.12a de wettelijke bevoegdheid te bieden een levensverzekering op te
zeggen indien deze na premievrijmaking geen waarde meer heeft.
De Minister van Justitie,
J. P. H. Donner