C
MEMORIE VAN ANTWOORD
Graag wil ik de vaste commissie voor Wetenschapsbeleid en Hoger Onderwijs
danken voor de opmerkingen die zij over het wetsvoorstel heeft gemaakt en
de vragen die zij heeft gesteld.
De leden van de fracties van de PvdA, SP en GroenLinks
vragen of de regering de opvatting van deze leden deelt dat het voorliggende
voorstel van wet samenhang moet vertonen met de grotere stelselveranderingen
die aanstaande zijn. Zo ja, hoe het wetsvoorstel zich verhoudt tot de plannen
van de regering met het stelsel van studiefinanciering, zo nee, wat dan de
urgentie van het wetsvoorstel is en hoe de regering voorkomt dat belemmeringen
worden opgeworpen voor meer ingrijpende veranderingen in het studiefinancieringsstelsel.
Het voorstel staat los van de discussies die nu gevoerd worden over de
uitwerking van de uitgangspunten voor een nieuw stelsel van studiefinanciering.
Dit punt is ook in de Tweede Kamer aan de orde geweest en ook daar is aangegeven
dat het wetsvoorstel op zijn eigen merites beoordeeld moet worden. Ik wil
nu niet vooruitlopen op de uitwerking van de uitgangspunten voor een nieuw
stelsel van studiefinanciering. De ontwikkeling en implementatie van een nieuw
stelsel zal nog enige tijd vergen. In verband daarmee zal het mogelijk moeten
zijn kleine veranderingen aan te brengen daar waar dat gewenst is. Ik vind
het nu wenselijk om de prestatieprikkel voor studenten te versterken. Ik wil
studenten aanspreken op hun eigen verantwoordelijkheid om op tijd een afsluitend
diploma te halen. Daarnaast levert deze wetswijziging een verbetering op wat
betreft de reductie van administratieve lasten voor de onderwijsinstellingen
en de IB-Groep en een aanzienlijke incidentele financiële besparing door
de verschuiving van relevante naar niet-relevante uitgaven (€ 150
miljoen gedurende drie jaar). Ook dit vind ik een belangrijke reden om nu
toch een geringe aanpassing van de WSF 2000 voor te stellen.
Afschaffing van de eerstejaarsomzetting zal naar mijn mening ook geen
extra belemmering vormen voor een herziening van het stelsel van studiefinanciering.
Een nieuw studiefinancieringsstelsel zal gelden voor studenten die vanaf dat
moment voor het eerst studiefinanciering ontvangen. Voor studenten die voor
het in werking treden van een nieuw stelsel reeds studiefinanciering ontvingen,
zal voor iedere situatie gekeken worden welk recht van toepassing is. Daarbij
zal, zoals gebruikelijk, recht gedaan worden aan beginselen van
zorgvuldigheid en rechtszekerheid, bijvoorbeeld door middel van cohortsgewijze
invoering van (onderdelen van) een nieuw stelsel.
Voor deze leden is het daarnaast van belang dat wijzigingen
in het systeem van studiefinanciering een bijdrage leveren aan het vergroten
van het aantal afgestudeerden, het verminderen van het aantal drop-outs, het
aanboren van verborgen talent en het waarborgen van de brede toegankelijkheid
van het hoger onderwijs. Zij vragen op welke wijze deze wetswijziging bijdraagt
aan de realisatie van elk van deze voorwaarden. Zij vragen voorts waarop de
regering de verwachting baseert dat deze wetswijziging ertoe leidt dat studenten
gemotiveerder en doelgerichter zullen kiezen voor een studie en – indien
nodig – sneller zullen overstappen naar een beter passende studie. Hoe
groot is de kans dat deze wetswijziging juist een belemmering opwerpt voor
studenten om te kiezen voor het volgen van een studie, zo vragen zij.
De eerstejaarsomzetting legt de nadruk op het stoppen, terwijl ik de student
wil aanspreken op de eigen verantwoordelijkheid om op tijd een afsluitend
diploma te halen. Dit is zowel voor de student als voor de samenleving belangrijk.
Het beleid is erop gericht dat meer studenten hun studie afronden. Dit wetsvoorstel
biedt naar mijn mening een extra prikkel aan studenten om een afsluitend diploma
te halen. Dit leidt tot een positief effect op de studieresultaten en een
vergroting van het aantal hoogopgeleiden.
Ik vind het van groot belang dat studenten een bewuste keuze maken voor
een opleiding, welke zij vervolgens ook met succes afronden. Inderdaad verwacht
ik dat als gevolg van de afschaffing van de eerstejaarsomzetting studenten
doelgerichter en gemotiveerder kiezen voor een studie en – indien nodig –
sneller overstappen naar een beter passende studie. Het is immers voor de
student van belang om binnen 10 jaar een afsluitend diploma te behalen. Als
een student dat doet, zal hij niets van de voorgestelde maatregel merken.
Immers, zijn gehele prestatiebeurs wordt dan omgezet in een gift.
Ten slotte acht ik de kans dat potentiële studenten niet gaan studeren
vanwege de afschaffing van de eerstejaarsomzetting zeer gering. Op basis van
de gegevens die nu beschikbaar zijn kan geconcludeerd worden dat de invoering
van de prestatiebeurs in het hoger onderwijs geen afschrikwekkende werking
heeft gehad. Gebleken is dat de instroom in het voltijd-hbo na invoering van
de prestatiebeurs fors is gestegen (van 58 000 in 1995 naar 69 000
in 1999, inmiddels weer gedaald naar 65 000), terwijl het aantal 18-jarigen
in Nederland redelijk constant blijft. Ondanks de licht gestegen uitval ligt
het aantal deelnemers dat 1 jaar en 3 jaar na aanvang van de opleiding nog
steeds een opleiding in het HBO volgt hoger voor cohorten die onder het prestatiebeursregime
vallen dan voor de cohorten uit de tijd vóór het prestatiebeursregime.
Ook in het WO zijn de percentages uitvallers stabiel gebleven in de jaren
voor invoering van de prestatiebeurs en de jaren daarna. Daarnaast blijkt
ook uit onderzoek, dat in het kader van de Commissie Uitgangspunten Nieuw
Studiefinancieringsstelsel is verricht, dat andere overwegingen dominant zijn
bij de keuze om te gaan studeren. Zo zien leerlingen in HAVO en VWO het behalen
van een HO-diploma als een must en geeft de conjunctuur voor MBO-ers de doorslag
om te gaan studeren.
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
M. Rutte