29 412
Wijziging van de Wet studiefinanciering 2000 in verband met wijziging omzetmoment eerste 12 maanden prestatiebeurs en gedeeltelijke afschaffing 1 februari-regel

C
MEMORIE VAN ANTWOORD

Ontvangen 18 juni 2004

Graag wil ik de vaste commissie voor Wetenschapsbeleid en Hoger Onderwijs danken voor de opmerkingen die zij over het wetsvoorstel heeft gemaakt en de vragen die zij heeft gesteld.

De leden van de fracties van de PvdA, SP en GroenLinks vragen of de regering de opvatting van deze leden deelt dat het voorliggende voorstel van wet samenhang moet vertonen met de grotere stelselveranderingen die aanstaande zijn. Zo ja, hoe het wetsvoorstel zich verhoudt tot de plannen van de regering met het stelsel van studiefinanciering, zo nee, wat dan de urgentie van het wetsvoorstel is en hoe de regering voorkomt dat belemmeringen worden opgeworpen voor meer ingrijpende veranderingen in het studiefinancieringsstelsel.

Het voorstel staat los van de discussies die nu gevoerd worden over de uitwerking van de uitgangspunten voor een nieuw stelsel van studiefinanciering. Dit punt is ook in de Tweede Kamer aan de orde geweest en ook daar is aangegeven dat het wetsvoorstel op zijn eigen merites beoordeeld moet worden. Ik wil nu niet vooruitlopen op de uitwerking van de uitgangspunten voor een nieuw stelsel van studiefinanciering. De ontwikkeling en implementatie van een nieuw stelsel zal nog enige tijd vergen. In verband daarmee zal het mogelijk moeten zijn kleine veranderingen aan te brengen daar waar dat gewenst is. Ik vind het nu wenselijk om de prestatieprikkel voor studenten te versterken. Ik wil studenten aanspreken op hun eigen verantwoordelijkheid om op tijd een afsluitend diploma te halen. Daarnaast levert deze wetswijziging een verbetering op wat betreft de reductie van administratieve lasten voor de onderwijsinstellingen en de IB-Groep en een aanzienlijke incidentele financiële besparing door de verschuiving van relevante naar niet-relevante uitgaven (€ 150 miljoen gedurende drie jaar). Ook dit vind ik een belangrijke reden om nu toch een geringe aanpassing van de WSF 2000 voor te stellen.

Afschaffing van de eerstejaarsomzetting zal naar mijn mening ook geen extra belemmering vormen voor een herziening van het stelsel van studiefinanciering. Een nieuw studiefinancieringsstelsel zal gelden voor studenten die vanaf dat moment voor het eerst studiefinanciering ontvangen. Voor studenten die voor het in werking treden van een nieuw stelsel reeds studiefinanciering ontvingen, zal voor iedere situatie gekeken worden welk recht van toepassing is. Daarbij zal, zoals gebruikelijk, recht gedaan worden aan beginselen van zorgvuldigheid en rechtszekerheid, bijvoorbeeld door middel van cohortsgewijze invoering van (onderdelen van) een nieuw stelsel.

Voor deze leden is het daarnaast van belang dat wijzigingen in het systeem van studiefinanciering een bijdrage leveren aan het vergroten van het aantal afgestudeerden, het verminderen van het aantal drop-outs, het aanboren van verborgen talent en het waarborgen van de brede toegankelijkheid van het hoger onderwijs. Zij vragen op welke wijze deze wetswijziging bijdraagt aan de realisatie van elk van deze voorwaarden. Zij vragen voorts waarop de regering de verwachting baseert dat deze wetswijziging ertoe leidt dat studenten gemotiveerder en doelgerichter zullen kiezen voor een studie en – indien nodig – sneller zullen overstappen naar een beter passende studie. Hoe groot is de kans dat deze wetswijziging juist een belemmering opwerpt voor studenten om te kiezen voor het volgen van een studie, zo vragen zij.

De eerstejaarsomzetting legt de nadruk op het stoppen, terwijl ik de student wil aanspreken op de eigen verantwoordelijkheid om op tijd een afsluitend diploma te halen. Dit is zowel voor de student als voor de samenleving belangrijk. Het beleid is erop gericht dat meer studenten hun studie afronden. Dit wetsvoorstel biedt naar mijn mening een extra prikkel aan studenten om een afsluitend diploma te halen. Dit leidt tot een positief effect op de studieresultaten en een vergroting van het aantal hoogopgeleiden.

Ik vind het van groot belang dat studenten een bewuste keuze maken voor een opleiding, welke zij vervolgens ook met succes afronden. Inderdaad verwacht ik dat als gevolg van de afschaffing van de eerstejaarsomzetting studenten doelgerichter en gemotiveerder kiezen voor een studie en – indien nodig – sneller overstappen naar een beter passende studie. Het is immers voor de student van belang om binnen 10 jaar een afsluitend diploma te behalen. Als een student dat doet, zal hij niets van de voorgestelde maatregel merken. Immers, zijn gehele prestatiebeurs wordt dan omgezet in een gift.

Ten slotte acht ik de kans dat potentiële studenten niet gaan studeren vanwege de afschaffing van de eerstejaarsomzetting zeer gering. Op basis van de gegevens die nu beschikbaar zijn kan geconcludeerd worden dat de invoering van de prestatiebeurs in het hoger onderwijs geen afschrikwekkende werking heeft gehad. Gebleken is dat de instroom in het voltijd-hbo na invoering van de prestatiebeurs fors is gestegen (van 58 000 in 1995 naar 69 000 in 1999, inmiddels weer gedaald naar 65 000), terwijl het aantal 18-jarigen in Nederland redelijk constant blijft. Ondanks de licht gestegen uitval ligt het aantal deelnemers dat 1 jaar en 3 jaar na aanvang van de opleiding nog steeds een opleiding in het HBO volgt hoger voor cohorten die onder het prestatiebeursregime vallen dan voor de cohorten uit de tijd vóór het prestatiebeursregime. Ook in het WO zijn de percentages uitvallers stabiel gebleven in de jaren voor invoering van de prestatiebeurs en de jaren daarna. Daarnaast blijkt ook uit onderzoek, dat in het kader van de Commissie Uitgangspunten Nieuw Studiefinancieringsstelsel is verricht, dat andere overwegingen dominant zijn bij de keuze om te gaan studeren. Zo zien leerlingen in HAVO en VWO het behalen van een HO-diploma als een must en geeft de conjunctuur voor MBO-ers de doorslag om te gaan studeren.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

M. Rutte

Naar boven