B1
VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR ONDERWIJS2
Vastgesteld 30 maart 2004
Het voorbereidend onderzoek gaf de commissie aanleiding tot het maken
van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.
De leden van de CDA-fractie hadden met belangstelling
van het wetsvoorstel kennisgenomen. Het wetsvoorstel geeft uitvoering aan
het Convenant decentralisatie hoofdstuk I-C van het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel.
Dit heeft ertoe geleid dat de artikelen I, II en III van het wetsvoorstel
drie wijzigingen bevatten van artikel 33 van de Wet op het primair onderwijs
(WPO). Artikel IX voorziet in de mogelijkheid de artikelen of onderdelen daarvan
in werking te laten treden zodra over de wenselijkheid van decentralisatie
van bepaalde arbeidsvoorwaarden met decentrale partners overeenstemming is
bereikt. Genoemde leden stelden vragen bij deze wijze van wetgeving.
Het wetsvoorstel bevat drie wijzigingsvoorstellen, terwijl onbekend is
welke wijziging wanneer in werking zal treden. Dit lijkt op een cafetariasysteem.
Zagen deze leden het goed dat de artikelen II en III wijzigingen van nog niet
bestaande bepalingen voorstellen? Zij vroegen of er geen elegantere oplossing
is om tegemoet te komen aan de wens van een gefaseerde decentralisatie van
arbeidsvoorwaarden. Met name hadden deze leden bezwaar tegen artikel III,
dat vooruitloopt op de invoering van lumpsumfinanciering terwijl een daartoe
strekkend wetsvoorstel nog niet eens is ingediend. Was het niet zuiverder
geweest dit onderdeel op te nemen in het eventuele wetsvoorstel inzake lumpsumfinanciering?
De leden van de CDA-fractie vroegen voorts, naar aanleiding van het voorgestelde
artikel 33, eerste lid, WPO, of bevoegd gezag van slechts één
school in staat moet worden geacht zorg te dragen voor de regeling van de
rechtspositie van het personeel.
Naar aanleiding van het voorgestelde artikel 38 WPO vroegen deze leden
waarom de eis is weggelaten uit het huidige zesde lid, luidende: «De
geschillencommissie neemt (...), voor zover het bijzonder onderwijs betreft,
de grondslag en het doel van de instelling in acht.» Kan de regering
bevestigen dat, gelet op de vrijheid van richting, de geschillencommissie
de grondslag en het doel van de instelling in acht dient te nemen, ook al
staat dat niet met zoveel woorden in de wet?
Voorts vroegen de leden van de CDA-fractie naar de strekking van de laatste
volzin: «De uitspraak van de geschillencommissie heeft bindende kracht.»
Heeft de uitspraak het karakter van een bindend advies? Beslist de commissie
geschillen over burgerlijke rechten of over geschillen die niet uit burgerlijke
rechtsbetrekkingen zijn ontstaan? Voldoet het voorgestelde artikel 38 in beide
gevallen aan de eisen die artikel 112 van de Grondwet aan de berechting van
geschillen stelt?
De voorzitter van de commissie,
Klink
De griffier van de commissie,
Janssen
XNoot
1Het eerder verschenen eindverslag onder letter B komt hiermee te vervallen.
(voorzitter), De Rijk (GL), Van Raak (SP).
XNoot
2Samenstelling: Schuurman (CU) Schuyer (D66), Dupuis (VVD), Woldring (CDA),
Linthorst (PvdA) (plv. voorzitter), Broekers-Knol
(VVD), Witteman (PvdA), Koekkoek (CDA), Ten Hoeve (OSF), Klink (CDA)