C
MEMORIE VAN ANTWOORD
De regering heeft met belangstelling kennis genomen van de vragen die
de Vaste Commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft gesteld.
De commissie vraagt allereerst of er voldoende helderheid is wat er gebeurt
met mensen die niet de gewenste inlichtingen over hun bezit kunnen verschaffen
omdat de lokale autoriteiten niet mee wensen te werken.
Voorts vraagt de commissie of er absolute zekerheid bestaat dat de afspraken
die in dit verdrag zijn opgenomen, stand houden in een gerechtelijke procedure,
nu deze afspraken in strijd lijken met de verdragen die de Europese Unie met
Marokko heeft afgesloten.
Naar aanleiding van de vragen van de commissie merk ik allereerst op dat
de regering, zoals ik de Voorzitter van de Tweede Kamer in bijgevoegde brief,
kenmerk SV/V&V/04/34539, heb medegedeeld, geen wetsvoorstel bij het parlement
zal indienen dat voorziet in een opschortingsbepaling in de nationale socialeverzekeringswetgeving
in buitenlandsituaties.
Een door mij opgesteld concept-wetsvoorstel voorzag in een nationaalrechtelijke
pendant voor de schorsingsbepaling die in de verdragen met Marokko en Tunesië
is opgenomen en die ertoe strekt de betaling van een uitkering in een individueel
geval te stoppen als relevante informatie voor het uitkeringsrecht niet (tijdig)
wordt verstrekt door een buitenlandse instantie. Met dit concept-wetsvoorstel
werd beoogd tegemoet te komen aan de negatieve adviezen van de Raad van State
inzake de sociale zekerheidsverdragen met Marokko (21 maart 2003, No.
W 12.02.0571/IV) en Tunesië (21 maart 2003, No. W12.03.0018/IV).
De Raad van State stelt onder meer dat de verdragsrechtelijke schorsingsbepaling
niet voorkomt in het Nederlandse interne recht. Daarom is in de nadere rapporten
(Kamerstuk 02/03, 29 005, nr. A) toegezegd de verdragsrechtelijke schorsingsbepaling
in de materiewetten vast te leggen.
De Raad van State adviseert niet positief over genoemd wetsvoorstel; hij
overweegt in zijn advies onder meer dat de voorgestelde opschortingsbepaling
niet kan worden toegepast ten aanzien van onder meer Marokko en Tunesië
door strijdigheid van de opschortingsbepaling met de associatieakkoorden.
Gelet op het advies van de Raad van State heeft de regering besloten genoemd
wetsvoorstel niet in te dienen bij de Tweede Kamer. Tevens ben ik van mening
dat in het licht van dit besluit aan de verdragsrechtelijke schorsingsbepaling
in de verdragen met Marokko en Tunesië geen toepassing kan worden gegeven.
Voor de beantwoording van de door de commissie gestelde vragen betekent
dit het volgende.
In gevallen waarin de belanghebbende niet in staat is de gewenste inlichtingen
te verschaffen omdat de lokale autoriteiten geen medewerking verlenen, is
een nader onderzoek in het buitenland door de Nederlandse uitkeringsinstantie
aangewezen. De onderhavige verdragen voorzien in de wettelijke basis voor
de medewerking van de autoriteiten en instanties aan dit nader onderzoek.
In de praktijk blijken deze verdragsafspraken goed te voldoen.
Mocht een instantie niet bereid zijn tot medewerking, dan is het verzoeken
om uitleg voor die handelwijze de eerst aangewezen weg. Het bedoelde verificatieonderzoek
is overigens het (juridische) sluitstuk om de rechtmatigheid van de uitkering
aan te tonen. In de laatst bedoelde situatie (het niet meewerken van de autoriteiten
aan het verschaffen van informatie) zou dat sluitstuk ontbreken. Alsdan is
het beoordelen van de rechtmatigheid niet ten volle mogelijk en zal het van
de andere, wel bekende feiten afhangen of een uitkering al dan niet in enige
vorm kan worden voortgezet.
De tweede vraag van de commissie heeft betrekking op de verenigbaarheid
van de schorsingsbepaling met het communautaire recht. Gezien het bovenstaande
is de beantwoording van deze vraag niet meer aan de orde.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
M. Rutte