B
VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT1
Vastgesteld 3 februari 2004
Het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel heeft de commissie aanleiding
gegeven tot het stellen van de navolgende vragen en het maken van de navolgende
opmerkingen.
De leden van de PvdA stemden in met het wetsvoorstel
dat beoogt een correctie aan te brengen in de Landinrichtingswet 1985 opdat
onduidelijkheid en onzekerheid over de competentie van de verschillende bestuursorganen
zo snel mogelijk wordt geëlimineerd.
Deze leden betreurden het dat zo'n lange tijd onduidelijkheid bestaan
heeft en dat de uitspraak van de rechter over de ruilverkaveling Sauwerd dat
nog eens duidelijk heeft geïllustreerd.
De reactie van de regering op de kritiek van de Raad van State is op adequate
wijze verwerkt in de wijziging van het wetsvoorstel, zo oordeelden deze leden.
De leden van de fractie van de PvdA zagen deze oplossing, waarbij bij
bijzondere wet alle op grond van het mandaatbesluit genomen besluiten van
de secretaris van de Centrale Landinrichtingscommissie voor zoveel als nodig
in afwijking van artikel 10.3 eerste en tweede lid van de Algemene wet bestuursrecht,
worden bevestigd, als een noodzakelijke om de Landinrichtingswet goed te laten
functioneren. Toch benadrukten zij nog eens hun standpunt dat ook bij de Reconstructiewet
en verschillende beleidsdebatten naar voren werd gebracht. Dit standpunt benadrukt
dat in het licht van het veranderende beleid voor het landelijk gebied en
de toenemende rol van publieke functies een sanering en stroomlijning van
de beleidsinstrumenten nodig is. De WILG (Wet Inrichting Landelijk Gebied)
moet daarin voorzien. De integratie van verschillende huidige ad hoc instrumenten
zoals de Reconstructiewet en de wetgeving voor Midden Delfland en Oost-Groningen
dienen daarin te worden opgenomen.
De leden van de PvdA-fractie vroegen de regering wanneer die wet tegemoet
kan worden gezien en hoe de beoogde sanering en stroomlijning daarmee wordt
gerealiseerd. Voorts vroegen deze leden duidelijk te maken op welke wijze
de problemen t.a.v. verantwoordelijkheid en wettelijk kader worden ondervangen
in deze WILG.
Tenslotte drongen de leden van de fractie van de PvdA erop aan om de uitgangspunten
en doelstellingen van de WILG in een vroege fase liefst nog dit jaar met het
parlement te bespreken en met voortvarendheid vervolgens vorm en inhoud te
geven aan de (her)inrichting van het landelijk gebied.
De leden, behorende tot de fractie van de VVD
merkten op dat in het nieuwe artikel 176 lid 2 (ingevoegd via amendering)
voor behandeling van bezwaren een plaatsopneming door de Rechter-commissaris
verplicht wordt gesteld. Deze leden maakten zich met de minister zorgen over
de extra proceduretijd die dit met zich brengt in de toch al lange herverkavelingsprocedure.
Dit klemt te meer, omdat een descente niet voor alle zaken nodig is en altijd
al gehouden kon worden.
Deze leden legden de minister vervolgens nog de volgende vragen voor.
Kan de minister aangeven hoeveel landinrichtingsplannen wachten op afhandeling
van dit wetsvoorstel?
Kan de minister bij benadering aangeven hoeveel extra proceduretijd gemoeid
is met al die te houden extra plaatsopnemingen? Kan de minister aangeven of
zijn eerdere toezegging, dat de nieuwe wet inrichting Landelijk Gebied (WILG)
op 01 januari 2006 daadwerkelijk effectief kan zijn, nog steeds tot de mogelijkheden
behoort? Kan de minister helderheid geven over de strijdigheid van de tekst
van artikel 176 lid 2 en de tekst van de daarbij behorende toelichting?
De leden van de SGP-fractie alsmede die van
de CU-fractie hadden met belangstelling, evenwel
niet zonder reserves van het wetsvoorstel kennis genomen.
Voor zover artikel V beoogt met terugwerkende kracht formele gebreken
in de besluitvorming te repareren, stelden deze leden de vraag op welke gronden
de kennelijke opvatting is gebaseerd dat in alle gevallen géén
sprake was van materiële gebreken, die tot heroverweging van genomen
besluiten aanleiding zouden kunnen geven. De hieruit voortvloeiende vraag
luidt waarom niet is bepaald dat het artikel niet van toepassing is op zaken
die onder de rechter zijn of zijn geweest, met de mogelijkheid om de Centrale
Landinrichtingscommissie zelf een besluit te laten nemen.
De voorzitter van de commissie,
Walsma
De griffier van de commissie,
Nieuwenhuizen