28 967
Wijziging van de Landinrichtingswet en enige andere inrichtingswetten (positie van de Centrale Landinrichtingscommissie)

B
VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT1

Vastgesteld 3 februari 2004

Het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel heeft de commissie aanleiding gegeven tot het stellen van de navolgende vragen en het maken van de navolgende opmerkingen.

De leden van de PvdA stemden in met het wetsvoorstel dat beoogt een correctie aan te brengen in de Landinrichtingswet 1985 opdat onduidelijkheid en onzekerheid over de competentie van de verschillende bestuursorganen zo snel mogelijk wordt geëlimineerd.

Deze leden betreurden het dat zo'n lange tijd onduidelijkheid bestaan heeft en dat de uitspraak van de rechter over de ruilverkaveling Sauwerd dat nog eens duidelijk heeft geïllustreerd.

De reactie van de regering op de kritiek van de Raad van State is op adequate wijze verwerkt in de wijziging van het wetsvoorstel, zo oordeelden deze leden.

De leden van de fractie van de PvdA zagen deze oplossing, waarbij bij bijzondere wet alle op grond van het mandaatbesluit genomen besluiten van de secretaris van de Centrale Landinrichtingscommissie voor zoveel als nodig in afwijking van artikel 10.3 eerste en tweede lid van de Algemene wet bestuursrecht, worden bevestigd, als een noodzakelijke om de Landinrichtingswet goed te laten functioneren. Toch benadrukten zij nog eens hun standpunt dat ook bij de Reconstructiewet en verschillende beleidsdebatten naar voren werd gebracht. Dit standpunt benadrukt dat in het licht van het veranderende beleid voor het landelijk gebied en de toenemende rol van publieke functies een sanering en stroomlijning van de beleidsinstrumenten nodig is. De WILG (Wet Inrichting Landelijk Gebied) moet daarin voorzien. De integratie van verschillende huidige ad hoc instrumenten zoals de Reconstructiewet en de wetgeving voor Midden Delfland en Oost-Groningen dienen daarin te worden opgenomen.

De leden van de PvdA-fractie vroegen de regering wanneer die wet tegemoet kan worden gezien en hoe de beoogde sanering en stroomlijning daarmee wordt gerealiseerd. Voorts vroegen deze leden duidelijk te maken op welke wijze de problemen t.a.v. verantwoordelijkheid en wettelijk kader worden ondervangen in deze WILG.

Tenslotte drongen de leden van de fractie van de PvdA erop aan om de uitgangspunten en doelstellingen van de WILG in een vroege fase liefst nog dit jaar met het parlement te bespreken en met voortvarendheid vervolgens vorm en inhoud te geven aan de (her)inrichting van het landelijk gebied.

De leden, behorende tot de fractie van de VVD merkten op dat in het nieuwe artikel 176 lid 2 (ingevoegd via amendering) voor behandeling van bezwaren een plaatsopneming door de Rechter-commissaris verplicht wordt gesteld. Deze leden maakten zich met de minister zorgen over de extra proceduretijd die dit met zich brengt in de toch al lange herverkavelingsprocedure. Dit klemt te meer, omdat een descente niet voor alle zaken nodig is en altijd al gehouden kon worden.

Deze leden legden de minister vervolgens nog de volgende vragen voor. Kan de minister aangeven hoeveel landinrichtingsplannen wachten op afhandeling van dit wetsvoorstel?

Kan de minister bij benadering aangeven hoeveel extra proceduretijd gemoeid is met al die te houden extra plaatsopnemingen? Kan de minister aangeven of zijn eerdere toezegging, dat de nieuwe wet inrichting Landelijk Gebied (WILG) op 01 januari 2006 daadwerkelijk effectief kan zijn, nog steeds tot de mogelijkheden behoort? Kan de minister helderheid geven over de strijdigheid van de tekst van artikel 176 lid 2 en de tekst van de daarbij behorende toelichting?

De leden van de SGP-fractie alsmede die van de CU-fractie hadden met belangstelling, evenwel niet zonder reserves van het wetsvoorstel kennis genomen.

Voor zover artikel V beoogt met terugwerkende kracht formele gebreken in de besluitvorming te repareren, stelden deze leden de vraag op welke gronden de kennelijke opvatting is gebaseerd dat in alle gevallen géén sprake was van materiële gebreken, die tot heroverweging van genomen besluiten aanleiding zouden kunnen geven. De hieruit voortvloeiende vraag luidt waarom niet is bepaald dat het artikel niet van toepassing is op zaken die onder de rechter zijn of zijn geweest, met de mogelijkheid om de Centrale Landinrichtingscommissie zelf een besluit te laten nemen.

De voorzitter van de commissie,

Walsma

De griffier van de commissie,

Nieuwenhuizen


XNoot
1

Samenstelling: Holdijk (SGP), Van Heukelum (VVD), Rabbinge (PvdA), (plv.voorzitter), Van der Linden (CDA), Walsma (CDA) (voorzitter), Pormes (GL), Terpstra (CDA), Van den Oosten (VVD), Ten Hoeve (OSF), Slagter-Roukema (SP), Eigeman (PvdA), Schouw (D66).

Naar boven