C
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG
Het verheugt mij dat de wetsvoorstellen gunstig ontvangen zijn. Naar aanleiding
van het verzoek om commentaar in het verslag zou ik graag als volgt willen
reageren.
Huwelijksvermogensrecht
Door de Vaste Commissie voor Justitie is naar aanleiding van een juridisch-technische
opmerking van de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB) verzocht
om commentaar.
Het betreft de rechtskeuzemogelijkheid zoals opgenomen in artikel 6, tweede
lid, en 8, tweede lid, van het wetsvoorstel.
Gesteld wordt dat, hoewel uit de memorie van toelichting blijkt dat getracht
is aan te sluiten bij het op 14 maart 1978 te 's-Gravenhage tot stand
gekomen Verdrag inzake het recht dat van toepassing is op het huwelijksvermogensregime
(Trb. 1988, 130, hierna: verdrag), de voorgestelde rechtskeuzemogelijkheid
voor geregistreerde partners niet met dit verdrag strookt. Op grond van dit
verdrag kunnen echtparen – kort gezegd – kiezen voor het recht
waarmee zij door nationaliteit (van één van beiden) of door
woonplaats (van één van beiden) verbonden zijn. Blijkens genoemde
bepalingen in het wetsvoorstel gelden deze beperkingen niet voor geregistreerde
partners en krijgen geregistreerde partners een ruimere keuzemogelijkheid
dan echtgenoten hebben onder het verdrag, aldus de KNB.
In het wetsvoorstel is, in lijn met het advies van de Staatscommissie
voor het internationaal privaatrecht, inderdaad getracht zo veel mogelijk
aansluiting te vinden bij de verwijzingsregels voor het huwelijksvermogensregime.
Even als door de Staatscommissie is onder ogen gezien dat volledige aansluiting
bij het verdrag voor wat betreft de rechtskeuzemogelijkheid niet goed mogelijk
is. Indien namelijk aan de rechtskeuzemogelijkheid dezelfde beperkingen
gesteld zouden worden als in artikel 3, tweede lid, van het verdrag, zou dit
kunnen leiden tot aanpassingsproblemen; de Nederlandse rechter zou dan genoopt
kunnen worden om bepalingen uit een vreemd rechtsstelsel toe te passen die
zijn bedoeld voor een instituut dat niet gelijk kan worden gesteld met het
Nederlandse geregistreerd partnerschap. Met name zijn problemen te verwachten
als een recht wordt gekozen dat het geregistreerd partnerschap niet kent.
Derhalve is de beperking opgenomen dat het gekozen recht een stelsel is dat
(een vorm van) het geregistreerd partnerschap kent.
Bezien is voorts of de rechtskeuzemogelijkheid nog verder beperkt zou
moeten worden in die zin dat alleen een rechtskeuze voor het nationale recht
(van één van de partners) of het recht van de gewone verblijfplaats
(van één van de geregistreerde partners) mogelijk zou moeten
zijn, mits dat recht een vorm van het geregistreerd partnerschap kent.
Hoewel het instituut van het geregistreerd partnerschap geleidelijk steeds
meer ingang vindt, is het nog steeds niet wijdverbreid.
De keuzevrijheid van de aanstaande partners zou, gelet op het nog steeds
beperkte aantal landen dat dit instituut kent, in dat geval aanzienlijk beperkt
worden en in bepaalde gevallen zelfs illusoir worden. Aangezien het wenselijk
is om geregistreerde partners een reële keuzemogelijkheid te bieden is
gekozen voor de beperking van de keuzemogelijkheid zoals voorgesteld (artikel
6, tweede lid, en 8, tweede lid). Deze keuzemogelijkheid is overigens niet
al te ruim, omdat het aantal landen dat het geregistreerd partnerschap kent
niet groot is. Van een ruimere keuzemogelijkheid dan voor echtparen is dan
ook geen sprake. Zowel voor echtparen als voor geregistreerde partners gelden
beperkingen bij de rechtskeuze.
Alleen verschillen deze beperkingen om redenen zoals hierboven uiteengezet.
Daarbij merk ik op dat ik verwacht dat partners veelal een rechtsstelsel zullen
kiezen waarmee zij op enigerlei wijze verbonden zijn, al dan niet door nationaliteit
of gewone verblijfplaats.
Voorts teken ik hierbij aan dat denkbaar is dat op termijn, als het instituut
geregistreerd partnerschap meer ingang heeft gevonden, de betreffende bepalingen
aangepast worden in die zin dat de rechtskeuzemogelijkheid – net als
bij echtparen – beperkt wordt tot het recht waarmee zij door nationaliteit
(van één van beiden) of door woonplaats (van één
van beiden) verbonden zijn.
De Minister van Justitie,
J. P. H. Donner