28 855
Gemeentelijke herindeling van een deel van de Achterhoek, de Graafschap en de Liemers, Deventer en Bathmen

E
NADER VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR BINNENLANDSE ZAKEN EN DE HOGE COLLEGES VAN STAAT1

Vastgesteld 19 mei 2004

Na de eerder gewisselde stukken heeft de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat behoefte omtrent de inhoud van het wetsvoorstel de regering de volgende opmerkingen en vragen voor te leggen.

De leden van de CDA-fractie deelden mee met gemengde gevoelens te hebben kennis genomen van het voorliggende herindelingsplan. Op een aanzienlijk aantal onderdelen voldoet het plan aan de criteria waaraan het behoort te voldoen. Op een aantal punten is dat niet het geval.

Voordat het provinciaal bestuur van Gelderland een herindelingsplan op tafel legde is niet alleen het wettelijk verplichte overleg daaraan voorafgegaan, maar had in een eerder stadium de door de toenmalige minister van Binnenlandse Zaken ingestelde Stuurgroep Krachtige Gemeenten in de Achterhoek, de Graafschap en de Liemers al zogenaamde regioperspectieven voor die drie regio's in beeld gebracht aan de hand van de thema's wonen werken en leven.

Het is opvallend dat die «beelden» – die overwegend toch een verslag zijn van wat er aan de basis leeft – maar ten dele zijn verwerkt in her herindelingsplan. Zo heeft de positie van de centrumgemeenten een andere rol gekregen dan gesuggereerd door de commissie. In de stukken is niet (voldoende) terug te vinden waarom de analyse van de commissie niet (volledig) als leidraad heeft gediend. Kan de minister daar wat meer inzicht in geven?

Overigens is er in het herindelingsvoorstel nauwelijks of geen analyse terug te vinden op basis waarvan voor het voorliggende plan is gekozen, met name niet voor wat betreft de knelpunten. Dat is opmerkelijk voor een zo ingrijpend en omvangrijk voorstel als het onderhavige. Is de minister bereid daar alsnog wat meer handen en voeten aan te geven? Door het eindelijk ontbreken van een analyse en overigens door de wijzigingen die tijdens het traject van het herindelingsadvies alsook van het wetsvoorstel zijn aangebracht ontstaat de indruk dat er een aantal gelegenheidskeuzes zijn gemaakt. Deelt de minister dat gevoelen?

Een ander algemeen punt is de vraag of in verband met een wijziging die de Tweede Kamer in het wetsvoorstel heeft aangebracht met betrekking tot de gemeente Bathmen de vigerende wetsbepalingen uit de wet Arhi wel (voldoende) in acht zijn genomen. Door bij amendement het wetsvoorstel uit te breiden met de gemeente Deventer (ook in de titel van de wet) lijken de bepalingen van hoofdstuk II van de wet Arhi niet te zijn gevolgd. De CDA-fractie stelde de vraag of – door aldus te handelen – wel rechtsgeldig tot het wijzigen van het voorliggende voorstel (zonder Deventer) kon worden besloten. Wat is het oordeel van de minister hierover en hoe denkt hij dit eventuele knelpunt op te lossen?

In dit kader lijkt ook de vraag relevant hoe deze beslissing (Deventer/Bathmen) zich verhoudt tot het bepaalde in artikel 5 van het Europees Handvest inzake lokale autonomie? Die vraag slaat dan uiteraard specifiek op Deventer, dat als plaatselijke gemeenschap over de toevoeging aan dit plan niet gehoord is.

Artikel 5 van het Handvest luidt immers «Wijzigingen van plaatselijke gebiedsgrenzen worden niet aangebracht zonder vooraf de desbetreffende plaatselijke gemeenschappen te raadplegen, zo mogelijk door middel van een referendum, waar dit wettelijk is toegestaan». De overige leden van de commissie sloten zich bij de opmerkingen en vragen op dit onderdeel aan.

Als de regering haar eigen criteria voor herindeling en met name haar eerste stellingname over een optimaal draagvlak serieus had genomen, had zij naar het oordeel van de CDA-fractie niet tot samenvoeging Warnsveld–Zutphen kunnen besluiten. Voor de toevoeging van Warnsveld aan Zutphen bestaat in eerstgenoemde gemeente geen enkel draagvlak. Bij een opkomst van 75% bij een volksraadpleging sprak immers 93,5% van de inwoners van Warnsveld zich uit tegen samengaan met Zutphen. Deelt de minister het oordeel van deze leden op dit punt?

Bij de plenaire behandeling op 6 september 1988 van het toen voorliggende wetsvoorstel tot gemeentelijke herindeling van Vorden, Warnsveld en Zutphen (wetsvoorstel 19 599) zegde de toenmalige staatssecretaris mevrouw de Graaff-Nauta aan en in de Eerste Kamer toe, dat voor de komende 25 jaar de zelfstandigheid van Warnsveld was gewaarborgd (Handelingen 1988, blzz. 1487 en 1490). Is de minister met deze leden van oordeel dat de geloofwaardigheid van het openbaar bestuur gediend is met het nakomen van toezeggingen en dat dat in dit geval betekent dat de samenvoeging van Warnsveld met Zutphen niet op de agenda had mogen worden gezet? En zo ja, wat kan dat dan nog voor deze herindeling betekenen?

Geldt het criterium van het draagvlak niet op precies dezelfde wijze voor Dinxperlo? Daar is mede op grond van de nauwe samenwerking met het Duitse Bocholt en meer in het bijzonder het aan elkaar gegroeid zijn van de dorpen Suderwick (Bocholt) en Dinxperlo (samen ruim 10 000 inwoners), als ook de vele gezamenlijke doeleinden absoluut geen draagvlak te constateren voor samenvoeging met Aalten. Evenals in Warnsveld is dat o.m. via volksraadpleging vastgesteld. Geldt ook daar niet dat om die reden gekozen had moeten worden voor zelfstandigheid?

De oorspronkelijk nieuw gevormde gemeente Lochem/Gorssel/Bathmen voldeed aan alle zes criteria die de minister hanteert voor herindelingen. Daarom was daar eigenlijk niets op aan te merken. Desondanks heeft de Tweede Kamer in meerderheid een amendement aangenomen om Bathmen alsnog met Deventer samen te laten gaan. Kijken we naar die nieuwe gemeente, dan wordt niet meer voldaan aan het merendeel van genoemde zes criteria. Om te beginnen is voor deze samenvoeging in Bathmen overwegend geen draagvlak aanwezig. Dat hebben enquêtes uitgewezen. Er kan verder moeilijk gesproken worden van een goede en logische samenhang. Er zal bij deze samenvoeging van een kleine plattelandsgemeente aan een grote stad slechts identiteitsverlies voor Bathmen optreden. Evenmin kan gezegd worden dat nieuwe gemeente bijdraagt aan evenwichtige bestuurlijke verhoudingen.

Deelt de minister deze analyse en conclusies op dit punt? En is de minister niet met deze leden van oordeel dat de oorspronkelijke samenvoeging van de drie plattelandsgemeenten Lochem, Gorssel en Bathmen een evenwichtiger oplossing had geboden dan de nu ontstane samenvoegingssituatie?

Deze leden hadden nog een vraag over een onderwerp dat weliswaar geen onderdeel uitmaakt van het herindelingsplan, maar dat wel door de Tweede Kamer in de discussie over het plan is gebracht en dat aldaar tot een motie heeft geleid. Zij doelden op de positie van Doesburg. Hun eerste vraag dienaangaande is: Wat is de minister voornemens met deze motie te doen? Zij stelden die vraag in het licht van het gegeven dat naar hun oordeel de meerderheid van de Tweede Kamer wel erg gemakkelijk is omgegaan met de herindelingscriteria of anders gezegd het herindelingsbeleid. Welhaast dwingend geeft de motie immers aan dat een samenvoeging van Zevenaar, Angerlo en Doesburg de uitgesproken optie is, terwijl tijdens de voorbereiding van de herindeling al is komen vast te staan dat noch in Zevenaar, noch in Doesburg voor zo'n samenvoeging enig draagvlak is. Meer ruimte bieden voor een nadere indeling van Doesburg met (een) andere gemeente(n) van onderop zou niet misstaan hebben en geldt naar het oordeel van deze leden ook nu nog als beter uitgangspunt. Deelt de minister deze visie op dit punt?

Nog zeer recent (2 april 2004) vroeg de Korpsbeheerder Gelderland-Midden in een brief aan de Eerste Kamer (en in afschrift aan de minister) om heroverweging van de grenzen van de Politie- en hulpverleningsregio's Gelderland-Midden en Gelderland-Noord/Oost, zoals die grenzen zijn opgenomen in artikel 10 van het nu aan de orde zijnde wetsvoorstel. Concreet wordt gevraagd – nu de Tweede Kamer Wehl en Doetinchem via een amendement heeft samengevoegd – om de nieuw te vormen gemeente Montferland alsnog toe te delen aan de regio Gelderland-Midden. De gemeenteraad en het college van burgemeester en wethouders van Bergh daarentegen vroegen als reactie daarop in een brief van 14 april 2004 aan dat verzoek niet tegemoet te komen. Op dezelfde wijze reageerde de veiligheidsregio Noord-Oost-Gelderland aan de Eerste Kamer op 29 april jl. Deze correspondentie deed deze leden de vraag stellen of de minister – zeker ook in het licht van zijn bevoegdheden in de recent aangenomen Wet kwaliteitsbevordering rampenbestrijding – van oordeel is dat uit veiligheidsoverwegingen de in artikel 10 van de ontwerp-herindelingswet opgeneomen regio-indeling (nog) de juiste is of dat door het verschuiven van Wehl naar Doetinchem artikel 10 eveneens gewijzigd had moeten worden.

De leden van de fractie van de PvdA hadden kennis genomen van het betreffende wetsvoorstel.

In eerste instantie vroegen zij de minister op vier punten te reageren:

1. De procedure, waarbij toezeggingen aan deze Kamer niet werden gehonoreerd.

2. Kan dit voorstel inhoudelijk de toets der kritiek doorstaan?

3. Hoe ontstond deze onbevredigende situatie?

4. Is het niet verstandig over een betere procedure na te denken?

Ad 1. De procedure

Deze leden verwezen naar de tussen de commissie en de minister gewisselde stukken inzake de aan de Kamer gedane toezegging tot het opsplitsen van voorstellen inzake grootschalige herindelingen.

Waarom heeft de Minister bij zijn beantwoording van de vragen aangaande de eenheid van het gebied Deventer/Bathmen buiten beschouwing gelaten? Daarnaast leven ook binnen de PvdA-fractie vragen over de procedurele juistheid van de gang van zaken rond het amendement inzake Bathmen.

Ad 2. Inhoudelijk

Is de minister met deze leden van mening, dat het te betreuren valt dat dit voorstel niet strekt tot het vormen van nieuwe bestuurlijke eenheden zodanig georganiseerd, dat sprake is van een optimale verdeling van bestuurlijke opgaven binnen de drie betrokken gebieden (Stedendriehoek, Oost-Gelderland en het KAN/De Liemers) maardat het min of meer klakkeloos uitgaat van grenzen die voor het grootste deel teruggaan op grenzen van landbezit in de 15e en 16e eeuw, sommige nog eerder?

De PvdA-fractie vroeg zich af of gegeven de grootschalige herindeling op het platteland en de zeer magere uitgevallen ingrepen rond de stedelijke kernen, dit voorstel zal leiden tot het zo wenselijke bestuurlijke evenwicht in dit deel van ons land. Dit met name gegeven het feit, dat Oost-Gelderland zeer nauw samen werkt met een aantal gemeenten en landkreisen in Duitsland die, hoewel vanzelfsprekend, nogal wat groter zijn dan de Nederlandse gemeenten individueel alsmede het intergemeentelijk samenwerkingsverband Oost-Gelderland. Zij vroegen of voldoende rekening gehouden is met de verhoudingen binnen de regio met name als het gaat om de positie van Winterswijk.

Ad 3. De situatie

De provincies hebben zich tot nu toe zeer voorzichtig opgesteld, altijd opererend met één oog gericht op de Haagse haalbaarheid. Dit lijkt een gevolg van de nu geldende procedure, die altijd eindigt in Den Haag. Toen de Wet Arghi behandeld werd, was nadrukkelijk sprake van de doelstelling tot een betere, sneller tot een beter resultaat leidende procedure te komen. Is de minister van oordeel dat deze doelstelling is gerealiseerd, en zo ja, waarom?

Ad 4. Verbetering

Is de minister met de PvdA-fractie van mening dat er ruimte is de werking van de wet Arghi te verbeteren?

Zo ja, is de minister bereid met de Kamer te spreken over een aanpassing van de wet, zodanig dat de resultaten van toekomstige herindelingen wél tot nieuwe op hun toekomstig takenpakket toegesneden bestuurlijke eenheden?

Zo ja, is de minister bereid een herverdeling van taken te overwegen, zodanig dat hetzij de provincies eindverantwoordelijkheid dragen voor het vaststellen van gemeentegrenzen voorzover de eventuele wijzigingen daarvan de provincie c.q. Landsgrens niet overschrijden, dit inclusief volledige herindeling?

Anderzijds ware te overwegen, herindeling als taak geheel bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties te centraliseren. Is het niet zo, dat zonder een in de wet vastgelegde, duidelijke scheiding van taken niet ter verwachten valt dat de Staten-Generaal er in de toekomst wel in zullen slagen de terughoudende rol te spelen die past bij marginale toetsing?

Deze leden ontvingen graag de reactie van de minister op het bovenstaande.

De leden van de VVD-fractie hadden met belangstelling kennis genomen van het voorliggende wetsvoorstel. Het wetsvoorstel was voor deze leden aanleiding tot het maken van enkele opmerkingen en het stellen van een aantal vragen.

In het vigerend beleidskader: gemeentelijke herindeling zoals verwoord in de brief van de minister d.d. 28 december 2002, schrijft de minister op blz. 6: Zoals in het Strategisch Akkoord tot uitdrukking wordt gebracht is de belangrijkste koerswijziging voor het Kabinet, de nadruk die wordt gelegd op het maatschappelijk en bestuurlijk draagvlak voor herindelingsvoorstellen. Bij de beoordeling van herindelingsvoorstellen zal dit draagvlak een belangrijk toetsingscriterium zijn.( einde citaat). Hoe rijmt de minister dit met het ontbreken van een maatschappelijk draagvlak in meerdere gemeenten, zoals, Warnsveld, Bathmen, Ruurlo en Dinxperlo?

Bij de plenaire behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer is door de minister gesteld dat van de zes, in het beleidskader genoemde criteria, twee criteria voorop staan, met stip genoteerd! In de eerste plaats is dat het criterium bestuurskracht en in de tweede plaats gaat het om het criterium van het draagvlak.

De minister stelde vervolgens dat bij een aantal gemeenten ( Dinxperlo, Warnsveld, Groenlo en Ruurlo ) draagvlak niet de doorslag kan geven en in andere gemeenten ( Zelhem, Bathmen en Doesburg ) juist wel.

De leden van de VVD fractie zouden van de minister graag een nadere uiteenzetting hierover ontvangen. Het kwam deze leden voor dat in een aantal gevallen het inwonertal van de gemeenten een medebepalende factor is geweest. Indien dit het geval is zouden deze leden graag van de minister vernemen waarom dit bij sommige gemeenten wel, en bij andere gemeenten (bv Rijnswaarden) niet een rol heeft gespeeld.

Met betrekking tot de gemeente Doesburg constateerden de leden van de VVD fractie dat noch in het advies van provinciale staten van Gelderland, noch in het wetsvoorstel een adequate oplossing is gevonden voor de huidige gemeente Doesburg. Zij zouden graag van de minister vernemen of de kleinstedelijke problematiek waarvoor de gemeente Doesburg staat met een eventuele herindeling kan worden opgelost. Met de aanvaarding van de motie Fierens c.s. in de Tweede Kamer is de regering verzocht binnen een jaar met voorstellen te komen voor een gemeentelijke herindeling voor de gemeente Doesburg. De leden van de VVD fractie zouden graag van de minister vernemen of hij inmiddels initiatieven ter zake heeft ontplooid. Is hij bereid de gemeente Doesburg in de gelegenheid te stellen zelf daarvoor initiatieven te nemen? In hoeverre is het nog mogelijk dat delen van de in het wetsvoorstel voorgestelde gemeenten Zevenaar en/of Bronckhorst alsnog onderdeel kunnen worden van de gemeente Doesburg? Daarbij valt in het bijzonder te denken aan de dorpen Angerlo en Drempt, die aangewezen zijn op de voorzieningen in Doesburg. Sluit de minister vorming van een nieuwe gemeente met grondgebied aan beide zijden van de rivier de IJssel wel of niet uit?

Met betrekking tot de gemeente Warnsveld zouden de leden van de VVD fractie graag van de minister een uiteenzetting ontvangen op de vraag op welke wijze de toevoeging van de gemeente Warnsveld aan de centrumgemeente Zutphen zich verdraagt met afspraken, dan wel toezeggingen of verwachtingen die in het verleden zijn gemaakt, gedaan of gewekt ten tijde van de behandeling van het wetsvoorstel dat voorzag in een beperkte grenscorrectie van de gemeente Warnsveld ten gunste van de toenmalige gemeente Zutphen.

Met betrekking tot de gemeente Bathmen zouden de leden van de VVD fractie graag van de minister vernemen wat hem bewogen heeft de gemeente Bathmen aanvankelijk toe te voegen aan de nieuw te vormen gemeente Lochem. Wat heeft de minister ertoe gebracht de uitdrukkelijke wens van de provincie Overijssel in deze, terzijde te leggen en geen uitvoering te geven aan de indertijd door de Tweede Kamer aangenomen motie Hoekema en Liemburg waarin gesteld wordt dat Bathmen betrokken moet worden bij een volgend herindelingvoorstel in Overijssels verband. Ware het niet eleganter, zo niet noodzakelijk geweest de gemeente Bathmen buiten het wetsvoorstel te houden en het aan het provinciaal bestuur van Overijssel over te laten met een voorstel te komen tot een eventuele herindeling van de huidige gemeente Bathmen? Hoe denkt de minister om te gaan met de gevoelens van de gemeente Bathmen die thans in geen enkel opzicht sporen met zijn criterium van draagvlak?

De leden van de fractie van GroenLinks wezen erop dat voorafgaand aan de feitelijke behandeling van het wetsvoorstel er tussen de commissie en de minister een wisseling van standpunten in twee termijnen heeft plaatsgevonden over de vraag waarom de minister de toezegging van zijn voorganger niet gestand heeft gedaan dat wetsvoorstellen m.b.t. grootschalige gemeentelijke herindelingen bij voorkeur gesplitst worden ingediend. De minister heeft daar met name in zijn tweede reactie uitgebreid op geantwoord. Maar ook in dit antwoord blijft onduidelijk waarom splitsing niet mogelijk zou zijn. De minister hamert vooral op de samenhang van de herindelingen, maar gaat daarbij voorbij aan het feit dat de Tweede Kamer via amenderingen wijzigingen heeft aangebracht. Het lijkt er eerder op dat hij de minister niet bereid is om te splitsen, omdat de Eerste Kamer dan een genuanceerder oordeel zou kunnen uitspreken, terwijl de senaat nu voor een «slikken of stikken» situatie wordt geplaatst.

Is de samenhang van het wetsvoorstel, zoals dat door de regering aan de Tweede Kamer is aangeboden, nu bevorderd of geërodeerd door de aangebrachte wijzigingen door de Tweede Kamer m.b.t. Doetinchem/Wehl en Deventer/Bathmen?

Stuurgroep Krachtige Gemeenten

Hoe staat de regering tegenover de vier aanbevelingen die door de Stuurgroep

Krachtige Gemeenten zijn gedaan en de reactie daarop van het toenmalige kabinet?

Beleidskader gemeentelijke herindelingen

Op 18 december 2002 publiceerde de minister van BZK het Beleidskader gemeentelijke herindelingen. In dit beleidskader stelt de regering dat het niet voor de hand ligt dat het kabinet een gemeentelijke herindeling entameert als het draagvlak voor een herindeling bij de gemeente geheel ontbreekt. Is de regering het met deze leden eens dat bijv. met betrekking tot Bathmen, Warnsveld en Ruurlo dit het geval is? Draagt de regering een zelfstandige verantwoordelijkheid voor het indienen van het onderhavige wetsvoorstel en kan dus worden gesteld dat de regering deze herindeling entameert? Hoe zijn deze twee zaken dan met elkaar te rijmen? De regering stelt in het beleidskader dat binnengemeentelijke decentralisatie de afstand tussen bestuur en burger kan verkleinen, daar waar het gemeentelijke niveau te grootschalig is voor de aanpak van een aantal vraagstukken. Voorts stelt de regering aan de andere kant van het spectrum de intergemeentelijke samenwerking als perspectief. Maar terecht stelt de regering dat het beide hulpstructuren zijn die de «hoofdstructuur» van het lokaal bestuur (nl. de zelfstandige gemeente) niet op de achtergrond kunnen dringen. Wat is nu de diepere betekenis van deze op zich zelf obligate constatering? Dat de regering er voortaan bij het overwegen van gemeentelijke herindelingen deze beide opties betrekt: dus herindelen, maar dan ook binnengemeentelijk decentraliseren en niet herindelen, dan wel intergemeentelijk samenwerken? Zou het niet veel verstandiger zijn in discussie met provincie en gemeenten over mogelijke herindelingen deze varianten veel nadrukkelijker en dwingender over het voetlicht te brengen?

De regering stelt dat als steden hun bovengemeentelijke, regionale functies niet meer op eigen grondgebied kunnen waarmaken, de provincie en het rijk de verantwoordelijkheid hebben voorwaarden te scheppen dat die functies toch kunnen worden uitgevoerd. Hoe zou dat dan moeten? Door gebiedsuitbreiding? Door intergemeentelijke samenwerking? Hoe moet het onderhavige wetsvoorstel in dit kader worden beschouwd?

Is de minister het met de toenmalige minister Wiegel eens (zoals genoemd in het Beleidskader) dat de wenselijke ondergrens van een gemeente 10 000 inwoners is?

De regering stelt in het beleidskader dat het kabinet geen gemeentelijke herindelingsvoorstellen van bovenaf oplegt en ook niet zal entameren als er geen voldoende lokaal draagvlak is. Waarom stelt de regering niet hetzelfde t.a.v. de rol van de provincie? Verschuilt zij zich in feite niet achter de rug van de provincie als deze wel bereid is gemeentelijke herindelingen te entameren die geen lokaal draagvlak hebben?

Waarom laat de regering in het beleidskader geen bespiegeling los op het thema dat er veel voor te zeggen is om de gemeentelijke herindelingen een bevoegdheid van de provincie te laten zijn?

De door de regering gehanteerde criteria

De gemeente Dinxperlo heeft vanaf het begin sterk ingezet op behoud van zelfstandigheid. O.a. met een beroep op de speciale banden en samenwerking met de Duitse buurtgemeente Bocholt (dorp Suderwick). Door deze opstelling, gesteund door 5600 handtekeningen van de bevolking, zijn andere opties voor samenvoeging nooit onderzocht of in de gemeenteraad besproken.

Is de regering niet van mening dat het voor hand had gelegen op grond van het «draagvlakcriterium» voor de gemeente Dinxperlo andere herindelingsvarianten dan de huidig voorgestelde in de discussie te betrekken die wel meer zouden voldoen aan de overige criteria en wensen die het kabinet stelt aan herindelingen?

In het beleidskader en de memorie van toelichting noemt de regering zes criteria die ze bij de beoordeling van de herindelingsvoorstellen heeft betrokken.

Het eerste criterium betreft het streven van de betrokken gemeente naar een optimaal draagvlak onder de bevolking. Kan de regering aangeven op welke wijze de betrokken gemeenten ieder afzonderlijk dit draagvlak hebben gemeten? En wat was de uitkomst daarvan? Is de regering het met de leden van de GroenLinks-fractie eens dat een referendum de meest betrouwbare manier is om het draagvlak onder de bevolking te meten? Hoeveel van de betrokken gemeenten beschikten over een referendumverordening in het kader van de Tijdelijke referendum wet? Hebben alle betrokken gemeenteraden expliciet een besluit genomen inzake de door hen gewenste herindeling? Is de regering bereid een wetswijziging voor te bereiden, die er toe strekt dat gemeenten die in een herindelingstraject zitten, verplicht worden het draagvlak onder bevolking te meten via een raadplegend referendum?

Het tweede criterium betreft de voorwaarden voor een goede bestuurlijke en ambtelijke organisatie. Welke ijkpunten heeft de regering voor de toetsing van dit criterium? Hebben grote gemeenten per definitie een kwalitatief beter bestuur dan kleine gemeenten? Welke betrokken gemeenten hebben nu een te zwak bestuur? Aan welke kwaliteit dienstverlening voldoen de betrokken gemeenten thans niet, zodat op grond van dit criterium herindeling voor de hand ligt? Welke typen dienstverlening kunnen de nieuwe gemeenten bieden die de huidige gemeenten niet in huis hebben?

Het derde criterium («het resultaat van de herindeling is duurzaam») is, zo merkten deze leden op, een wens, dan wel een doelstelling, maar geen criterium. Deze maatstaf voor de beoordeling of de thans voorliggende wet zinvol is, kan nu niet worden getoetst. Hoeveel jaar betekent in de ogen van de minister «een langere periode»?

Het vierde criterium, «een goede en logische interne samenhang» is rijkelijk vaag. Wordt met «interne» bedoeld de gemeentelijke, ambtelijke organisatie? Of wordt bedoeld het voorzieningenniveau (scholen, ouderenvoorzieningen, sportparken, bibliotheken enz) dat qua aanbod en bereikbaarheid logisch en samenhangend moet zijn? Welke concrete voorzieningen of activiteiten heeft de regering met dit criterium getoetst? Op grond van welke gegevens is geconcludeerd dat er sprake is van een goede en logische interne samenhang?

Het vijfde criterium is in hoge mate eveneens een wens, dan wel een doelstelling, maar geen criterium, zo vervolgden dezelfde leden. Is een goede regionale samenhang niet mogelijk met het huidige aantal gemeenten? Wat verstaat de regering onder regionale samenhang? Is dat een samenhangend aanbod van voorzieningen? Is dat een samenhang van functies (stedelijk, landbouw, natuur)? Bedoelt de regering met evenwichtige bestuurlijke verhoudingen dat er na de herindeling grotere gemeenten ontstaan die op meer gelijke voet staan met de centrumgemeente? Indien dat laatste het geval is: hoe kijkt de regering dan aan tegen de bestuurlijke verhoudingen tussen bijv. Amsterdam en Diemen, Haarlem en Heemstede, Den Haag en Wassenaar enz?

Het zesde criterium betreft de planologische ruimte, die noodzakelijk is voor een goede uitoefening van taken en functies. Welke van de huidige betrokken gemeenten heeft thans niet voldoende planologische ruimte? Hebben de centrumgemeenten zoals Zutphen en Doetinchem nu voldoende planologische ruimte volgens de regering?

Kan de regering zich de kritiek voorstellen dat de gehanteerde criteria zo vaag, niet toetsbaar, prioriteitloos en niet-afrekenbaar-op-termijn zijn dat men op basis hiervan alle kanten op kan redeneren en er bestuurlijk hopgedrag ontstaat? Zo wordt in het ene geval draagvlak als argument gehanteerd (bijv. de nieuwe gemeente Berkelstreek), terwijl in het andere geval het ontbreken van elk draagvlak (Warnsveld) wordt weggewuifd.

Doetinchem

In de memorie van toelichting riep de regering de «ronde-tafelgesprekken» in herinnering die gehouden zijn in het kader van de Stuurgroep Krachtige Gemeenten. De versterking van de positie van de centrumgemeenten nam hierin een belangrijke plaats in, zo constateerden de leden van de GroenLinks-fractie. Is de regering van mening dat bijv. Doetinchem, dat een beduidend groter verzorgingsgebied met dito voorzieningen heeft dan de eigen bevolking, in het huidige wetsvoorstel die versterking krijgt? Hoe moet de regionale samenhang worden begrepen met de grote plattelandsgemeente die ten noorden van Doetinchem ontstaat? Als de minister in de memorie van toelichting schrijft dat Bronckhorst een sterke partner is voor het krachtenspel met Doetinchem en Zutphen luidt de vraag: wat men zich daarbij moet voorstellen. Dat Bronckhorst met de rug naar Doetinchem en Zutphen gaat staan? Dat het een groene buffer vormt tegen deze steden? Of is het de bedoeling dat Bronckhorst nieuwe voorzieningen krijgt, resp. deze zodanig ontwikkelt dat deze de centrumfunctie van Doetinchem en Zutphen voor deze nieuwe gemeente doet verminderen?

Bathmen

De leden van de GroenLinks-fractie vroegen welke gevolgen de regering verbindt aan het besluit van de Tweede Kamer om Bathmen niet met de (nieuwe) gemeente Lochem te laten samen gaan, maar met Deventer? Is dat geen aantasting van de evenwichtige bestuurlijke verhoudingen die de regering nastreeft? Is het ook geen ondergraving van het eerstgenoemde criterium van de regering, draagvlak onder de bevolking? Hoe beoordeelt zij de besluitvorming in de Tweede Kamer m.b.t. Bathmen?

Kan de regering zich indenken dat vele inwoners van Bathmen zwaar teleurgesteld zijn in de besluitvorming, zoals die in de Tweede Kamer t.a.v. hun gemeente heeft plaatsgevonden? Wat is de verwachting van de regering t.a.v. het groene karakter van Bathmen, nu het onderdeel uitmaakt in het onderhavige wetsvoorstel van de gemeente Deventer?

Zutphen/Warnsveld

Waarom is de regering t.a.v. Warnsveld afgeweken van haar standpunt – en het eerste criterium – dat draagvlak onder bevolking moet worden nagestreefd en – om het vrij te vertalen – gemeenten niet tegen hun zin (on)gelukkig worden gemaakt? In het debat in de Tweede Kamer heeft de minister opgemerkt dat er anno 2004 nog geen expliciete bestuurlijke knelpunten manifest zijn m.b.t. o.a. Warnsveld, maar dat op grond van het criterium «duurzaamheid» er toch door de regering voor gekozen is om voor te stellen Warnsveld bij Zutphen te voegen. Elders zegt de minister dat bestuurskracht en draagvlak met stip de criteria zijn die voorop staan. Hoe valt dit nu met elkaar te rijmen: dat een criterium van een lagere orde (duurzaamheid) de doorslag geeft, daar waar de twee «stip»-criteria niet in beeld zijn?

Berkelland

In de memorie van toelichting schrijft de minister dat Ruurlo meerdere malen heeft aangegeven zelfstandig te willen blijven, maar bij een samenvoeging deel te willen uitmaken van de nieuwe gemeente Berkelland. Is het de minister bekend dat de gemeenteraad van Ruurlo op 22 april 2004 een brief aan de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat van de Eerste Kamer heeft gezonden, waarin hij aangeeft dat de gevolgde Arhi-procedure op onzorgvuldige wijze is doorlopen onder vermelding van een vijftal argumenten. Is de minister het met de gemeenteraad van Ruurlo eens dat tijdens het overleg in het kader van de Wet Arhi nooit gemotiveerd is aangegeven waarom de betrokken kleine gemeenten tekort schieten om als zelfstandige gemeenten verder te kunnen functioneren? Wanneer en hoe heeft de gemeente aangegeven bij een samenvoeging deel te willen uitmaken van Berkelland? Is de minister met deze leden van mening dat dit een schoolvoorbeeld van een gedwongen keuze is?

Montferland

Wat is de reactie van de minister op argumenten in de brief van de korpsbeheerder van de politie Midden-Gelderland (brief van 2 april 2004), waarin deze bepleit de nieuwe gemeente Montferland niet toe te voegen aan de politieregio Gelderland Noord en Oost, maar aan de regio Gelderland-Midden? En hoe beoordeelt de minister de kritiek van de gemeente Bergh (raad en college; bij brief van 14 april 2004) op de door de korpsbeheerder gebruikte argumenten?

Kosten

Is de regering bereid bij de betrokken gemeenten te inventariseren hoeveel arbeidsuren zijn besteed (door ambtenaren) aan de herindeling en hoeveel geld er is uitgegeven aan externe adviesbureaus?

Evaluatie

In het nabije verleden zijn gemeentelijke herindelingen, o.a. in Drente, geëvalueerd, waarbij de conclusies t.a.v. de geschetste voordelen niet al te rooskleurig waren in relatie met die te verwachten zouden zijn. Is de minister bereid deze gemeentelijke herindeling na 5 jaar te evalueren, aan de hand van de – meer geconcretiseerde – verwachtingen, zoals die uit de gehanteerde criteria spreken? Kan met deze evaluatie ook het kostenaspect worden meegenomen, zoals de kosten van implementatie van de samenvoeging in de komende vijf jaar en het effect op gemeentelijke belastingen, tarieven en retributies?

De leden van de fractie van de SP merkten op dat voor hen onduidelijk is welke bestuurlijke visie ten grondslag ligt aan de voorgestelde herindelingen. In een Beleidskader gemeentelijke herindeling van december 2002 heeft het kabinet een aantal criteria opgesteld voor gemeentelijke herindelingen, zoals draagvlak in de gemeenteraad en onder de bevolking, de bestuurskracht van gemeenten, de duurzaamheid van de herindeling, de interne samenhang van nieuwe gemeenten, de regionale samenhang en de planologische ruimtebehoefte. De besluitvorming rondom de voorgestelde herindelingen gaat terug tot vóór december 2002. Moeten de voorgestelde herindelingen volgens de minister aan de nieuwe criteria worden getoetst? Zo ja, voldoen de voorgestelde herindelingen volgens de minister aan de criteria zoals die zijn genoemd in het Beleidskader gemeentelijke herindeling van december 2002? De fractie van de SP vraagt de minister in het bijzonder in te gaan op de samenvoeging van Bathmen en Deventer, van Warnsveld en Zutphen en van Dinxperlo en Aalten.

In de concept-versie van de Europese Grondwet, zo hebben de leden van de SP-fractie begrepen, staat dat gemeentelijke herindelingen voorwerp moeten zijn van invloed en medezeggenschap van de brugers. Waarom meent de minister dat hervormingen van het laagste bestuurlijke niveau, waar het bestuur het meest direct in contact staat met de burgers, geen onderwerp hoeven te zijn van directe instemming? Waarom hebben opiniepeilingen, referenda en enquêtes op lokaal niveau geen doorslaggevende rol gespeeld in de besluitvorming?

Meent de minister dat bij de besluitvorming op provinciaal niveau in 2001 de wensen en bezwaren van alle gemeenten in gelijke mate zijn gewogen?

Kan de minister aangeven hoe de voorgestelde herindeling van Warnsveld en Zutphen is te rijmen met toezeggingen in 1988 dat de zelfstandigheid van de gemeente Warnsveld voor 25 jaar zou worden gewaarborgd (bijvoorbeeld door de toenmalige staatssecretaris tijdens een debat in de Eerste Kamer op 6 september 1988, Handelingen, 6 september 1988, EK 35, blz. 1490.)?

In Bathmen was in aanloop naar de herindelingen een grote voorkeur voor samenwerking met de plattelandgemeenten Lochem en Gorssel. Mede door een uitspraak van de Tweede Kamer is tegen de verwachting van Raad en bevolking in het voorliggende voorstel Bathmen bij de stad Deventer gevoegd. Heeft deze herindeling ook de voorkeur van de minister?

De gemeente Doesburg is buiten de voorgestelde herindeling gehouden. Betekent dit dat Doesburg naar de opvatting van de minister in de huidige vorm kan blijven voortbestaan? Heeft de minister contact opgenomen met burgemeester en wethouders en de gemeenteraad van Doesburg om de toekomstige postie van de gemeente te bespreken?

De leden van de SP-fractie vroegen de minister waarom hij meent dat de voorgestelde samenvoeging van Didam en Bergh leidt tot een samenhangende gemeente. Wat is de mening van de minister over het voorstel van het CDA in Didam om in zowel Didam als in 's Heerenberg een gemeentehuis in te richten, met als argument dat de afstand tussen de beide kernen dusdanig groot is dat het concentreren van de publieksfuncties in één van de twee kernen nadelig is voor de andere kern (De Gelderlander, 12 maart 2004)?

De gemeente Dixperlo heeft de organisatie van publieke voorzieningen, zoals scholing, verzorging en veiligheid, nauw afgestemd met het aanpalende Duitse dorp Suderwick. Hoe wil de minister de angst wegnemen van Burgemeester en Wethouders en gemeenteraad van Dinxperlo dat na samenvoeging met Aalten deze intensieve en specifieke grensoverschrijdende samenwerking in stand blijft en zich verder kan ontwikkelen?

De leden van de SP-fractie vroegen of de minister een raming kan geven van de te verwachten kosten van de voorgestelde gemeentelijke herindelingen. Hoe beoordeelt de minister de voorgenomen plannen rondom de bouw van een nieuw gemeentehuis in de voorgenomen nieuwe gemeente Lochem? Kan de minister instemmen met de voornemens om, in aanloop naar een nieuw te bouwen gemeentehuis, hier voor 2,2 miljoen euro een hotel om te bouwen tot een voorlopig gemeentehuis, dat vervolgens na vijf jaar weer moet worden omgebouwd tot een hotel?

De leden van de fracties van D66 en OSF hadden met gemengde gevoelens kennis genomen van het voorliggendewetsvoorstel. Deze fracties hadden gehoopt dat het kabinet een min of meer afgesproken beleid dat gemeentelijke herindeling alleen dan kan plaats vinden wanneer de bevolking en gemeenteraden geen bezwaar hebben, zou eerbiedigen. De beide fracties wensten – in overeenstemming met hun programma's – het beleid dat uitgaat van vrijwilligheid bij gemeentelijke herindeling niet te frustreren. Waarom wenst de regering dit wel?

De beide fracties hadden van het totaal van het herindelingsplan ook een tamelijk chaotische indruk. Hebben de talrijke aanpassingen die in de plannen gemaakt zijn (provincie, daarna minister, daarna de Tweede Kamer) niet uiteindelijk een weinig consistent eindvoorstel opgeleverd? Speelden uiteindelijk de wens om tot sterkere centrumgemeenten te komen en de wens om plattelandsgebieden samen te voegen, niet door elkaar? Is daardoor te verklaren dat aan Doesburg niet en aan Doetinchem nauwelijks, althans pas in een laat stadium, extra ruimte werd gegeven, terwijl daar tegenover voor Warnsveld en Bathmen (in een laat stadium) de keuze werd gemaakt dat zij de stad moeten versterken? Wat moet de voorgestelde herindeling dan volgens de regering opleveren?

Als de bedoeling is dat bestuurskrachtiger gemeenten ontstaan, voldoen dan de nu te vormen gemeenten aan die wens? Veel van de her in te delen gemeenten hebben al een niet heel klein bevolkingsaantal. Is het uit een oogpunt van bestuurskracht wel zinvol gemeenten op te schalen van 15 à 20 duizend naar 30 à 40 duizend inwoners? Weegt die winst naar de mening van de regering op tegen het verlies aan nabijheid van het gemeentelijk apparaat? Zou het vanuit het argument van de bestuurskracht niet beter zijn geweest alleen de gemeenten met (aanzienlijk) minder dan 10 duizend inwoners te (proberen te) herindelen?

De kern van de problemen doet zich, zo merkten deze leden vervolgens op, voor bij twee gemeenten, te weten Warnsveld en Bathmen.

Is de regering niet ook van mening dat de voor de bevolking weinig doorzichtige gang van zaken met betrekking tot de herindeling van de huidige gemeente Bathmen geen goede basis biedt voor een definitief besluit?

Waarom accepteert de regering dat van de op basis van vrijwilligheid wel te realiseren gemeentelijke herindeling tussen Bathmen–Gorssel–Lochem wordt afgezien?

Anders dan bij Bathmen, waar een alternatief door de bevolking is aangereikt dat een levensvatbare gemeente maakt, is bij de indeling van Warnsveld aan Zutphen alleen van het alternatief zelfstandig blijven sprake. Acht de regering de gemeente Warnsveld niet levensvatbaar of ligt aan het herindelingsvoorstel uitsluitend het belang van Zutphen ten grondslag?

Voor welke te vormen combinaties van huidige gemeenten geldt dat zij na de samenvoeging een kleinere uitkering uit het gemeentefonds krijgen dan zij nu gezamenlijk krijgen? Hoeveel moeten deze gemeenten daardoor inleveren?

Welke onderzoeken zijn er verricht naar het daadwerkelijk afnemen van omvang en kosten van ambtelijke apparaten na herindelingen en wat zijn de uitkomsten daarvan? Kan niet ook een tegengesteld effect optreden omdat de opschaling juist tot meer specialisatie kan leiden?

Zijn vorige herindelingen die op vergelijkbare wijze (nl. van boven af) tot stand zijn gekomen voldoende geëvalueerd op hun efficiency effecten en op hun effect op de betrokkenheid van de bevolking bij hun gemeente, om nu tot deze herindeling te kunnen besluiten?

Uitgangspunt van nog te realiseren herindelingen zou volgens de regering moeten zijn een voldoende draagvlak in de betrokken gemeenten. In een aantal betrokken gemeenten lijkt dat draagvlak er nu dus niet te zijn. Is de regering van plan ook in de toekomst herindelingen voor te (laten) bereiden op de manier zoals dat nu gebeurd is, of is dit (wat de regering betreft) de laatste keer? Als dat het geval is, hoe moet er dan in de toekomst wel tot een herindeling worden gekomen?

Acht de regering in het kader van verdergaande democratisering dan een vorm van referendum bij gemeentelijke herindeling niet noodzakelijk?

Daarbij zou in dat referendum de bevolking van alle bij de herindeling betrokken gemeenten bevraagd kunnen worden, zodat niet een enkele gemeente het beleid voor een geheel gebied kan tegenhouden.

De leden van de fracties van de ChristenUnie en deSGP constateerden dat het wetsvoorstel een herindeling van gemeenten op regionale schaal bevatte van een omvang zoals die de laatste jaren weinig meer is voorgekomen. Het geheel overziende meenden zij dat niet valt te ontkennen dat het voorstel op het niveau van de provincie grondig is voorbereid, in de meeste gevallen met de constructieve medewerking van de desbetreffende gemeenten, maar bij veel betrokken burgers flinke twijfel bestaat over de mate van vrijwilligheid waarmee gemeenten het eindresultaat hebben aanvaard. Dit neemt niet weg dat veel gemeenten zijn heringedeeld of dat grenzen zijn gewijzigd met de kennelijke instemming van betrokken, wat weliswaar niet een noodzakelijke maar wel een belangrijke voorwaarde is voor het hebben van vertrouwen in dit grote project.

Alvorens over enkele knelpunten vragen te stellen wensten deze leden naar aanleiding van de schriftelijke en mondelinge behandeling van het voorstel in de Tweede Kamer enkele vragen van algemene strekking te stellen. Op veel momenten worden in dit voorstel concrete keuzes verdedigd met het argument van het bestaan van voldoende draagvlak. Omdat niet te ontkennen valt dat dit argument een verleiding van manipulatie van bestuurlijke zijde in zich bergt wensten zij een meer zorgvuldige omschrijving van het gewicht en de geldigheid van dit argument gewenst. Curieus is allereerst dat het draagvlakargument niet voorkomt in de provinciale uitgangspunten van de provincie Gelderland, zoals deze zijn weergegeven in de memorie van toelichting (blz. 5). Daarentegen wordt in het beleidskader van de regering als eerste argument van beoordeling geponeerd «een optimaal draagvlak onder de bevolking». Deze waarneming leidt tot enkele vragen. Betekent de keuze van de regering dat in dit geval de regering zich heeft verplicht tot het zelfstandig peilen van de wensen van de bevolking en het geven van een gewicht daaraan dat losstaat van de zienswijze van de provincie? Oftewel, heeft de regering zich verplicht om achter de taxaties van de provincie en de gemeentebesturen om het eigen oordeel van de bevolking als voorname beoordelingsfactor mee te laten wegen en indien dit het geval is, hoe vindt dan die weging plaats? Onmiddellijk daarmee samenhangend is de vraag hoe het draagvlak onder de bevolking zich verhoudt tot het draagvlak onder de gemeentebesturen? Verdient het geen aanbeveling om in ons stelsel van vertegenwoordigende democratie eerst en vooral gewicht toe te kennen aan de bestuurders op het lokale vlak en daarna ook de provincie? Kortom, is het niet gewenst dat het beleidskader op dit gewichtige punt meer duidelijkheid biedt?

De leden van de fracties van de ChristenUnie en de SGP stelden vervolgens enkele vragen over het criterium van de gewenste bestuurskracht. Zij stelden voorop dit criterium van groot gewicht te achten. In welke mate speelt in de operationalisering van dit criterium het inwonertal een al dan niet doorslaggevende rol? Ligt er nog altijd een praktische cesuur bij een inwonertal van 10 000? De minister wees in het debat in de Tweede Kamer in dit verband ook op knelpunten die kunnen voortvloeien uit het voortgezette decentralisatiebeleid van het kabinet. Kan worden aangegeven waaraan in concreto moet worden gedacht en waarom dit een relevante factor moet zijn bij onderdelen (Warnsveld, Dinxperlo, Groenlo en Ruurlo) van dit herindelingvoorstel?

Alvorens enkele concrete onderdelen van het voorstel aan de orde stellen vroegen deze leden of de verwachting, uitgesproken in de memorie van antwoord van 27 november 2003, dat de herindeling per 1 januari 2005 kan worden geëffectueerd naar het oordeel van de regering nog altijd kan worden waargemaakt. Kan ook worden aangegeven voor welke datum het wetsvoorstel met het oog daarop het fiat van de Eerste Kamer dient te krijgen?

Doesburg

De leden van de fracties van de ChristenUnie en de SGP constateerden dat na de intrekking van het amendement-Fierens cs. op stuk nr. 14 en de aanvaarding van de motie-Fierens op zijn minst politieke onduidelijkheid is ontstaan over de toekomst van de gemeente Doesburg en daarmee samenhangend over die van de aanpalende gemeenten Angerlo en Zevenaar. Het had deze leden bevreemd dat deze motie in stemming is gebracht zonder daaraan voorafgaand het oordeel van de regering te vragen. Derhalve vroegen deze leden of de regering voornemens is deze motie uit te voeren? Zij veronderstelden, met een verwijzing naar het gezegde dat wie zwijgt toestemt, dat zulks het geval zal zijn. Dan doet zich vervolgens de vraag voor of het niet uiterst curieus is met dit wetsvoorstel de positie van Doesburg ongewijzigd te laten, terwijl uitvoering van de motie moeilijk anders kan betekenen dat binnen een jaar de desbetreffende gemeenten opnieuw worden geconfronteerd met een ingrijpende herindeling cq opheffing? Deze leden vonden deze stand van zaken onzorgvuldig en ongewenst. Hoe denkt de regering de provincie en de gemeenten te betrekken bij de uitvoering van de motie? Wil de regering voldoende uitsluitsel geven hoe zij zal handelen opdat de Eerste Kamer voor de plenaire behandeling van dit wetsvoorstel weet of nog rekening moet worden gehouden met een «amendering-achteraf» binnen een jaar?

Warnsveld

De leden van de fracties van de ChristenUnie en de SGP hadden grote moeite met de opheffing van de gemeente Warnsveld. Het was deze leden natuurlijk bekend dat in een niet zover achter ons liggend verleden de positie van deze gemeente uitvoerig aan de orde was geweest. De vraag of in 1988 de verwachting is gewekt dat deze gemeente voor 25 jaar gevrijwaard zou blijven van het gevaar van opheffing en zo ja, wat dat voor dit moment zou moeten betekenen, mag lastig te beantwoorden zijn, dat in dit geval met deze voorgeschiedenis de wetgever gehouden is tegenover deze gemeente en haar burgers de uiterste zorgvuldigheid in acht te nemen is evident. Is de regering het daarmee eens? Betekent dit vervolgens niet dat naar alle relevante maatstaven gemeten het duidelijk moet zijn dat opheffing van Warnsveld onvermijdelijk de aangewezen oplossing moet zijn? Is het dan niet vreemd en onbevredigend dat dit nauwelijks blijkt uit de motivering van de regering? Immers, in het debat met de Tweede Kamer heeft de minister met zoveel woorden erkend dat «als het criterium draagvlak in absolute zin was gehanteerd» hij zou hebben moeten kiezen voor de zelfstandigheid van Warnsveld? En heeft de minister zijn tweede argument nl. de feitelijke samenhang van Warnsveld met Zutphen niet zelf gerelativeerd door in het debat over de toekomst van Bathmen te wijzen op vergelijkbare situaties als Goirle en Tilburg, Haren en Groningen en Voorburg en Den Haag? En is ook het derde argument dat de minister gebruikte nl. de problemen die zich in de toekomst kunnen niet voordoen niet zo weinig dwingend en ook willekeurig dat ook dit argument onmogelijk een besluit tot opheffing van Warnsveld kan dragen? Kortom, was het niet zorgvuldiger geweest wanneer, gelet op het maar ten dele dwingende karakter van de motiveringen en de voorgeschiedenis, Warnsveld het voordeel van de twijfel had gekregen?

De voorzitter van de commissie,

Witteveen

De griffier van de commissie,

Nieuwenhuizen


XNoot
1

Samenstelling: Holdijk (SGP), Schuyer (D66), Van Heukelum (VVD), Luijten (VVD), Pastoor (CDA), Meindertsma (PvdA), Bemelmans-Videc (CDA) (plv.voorzitter), Dölle (CDA), Platvoet (GL), Witteveen (PvdA) (voorzitter), Hessing (LPF), Ten Hoeve (OSF), Van Raak (SP).

Naar boven