28 430
Wijziging van de Algemene Ouderdomswet inzake het buiten toepassing laten van de korting op het ouderdomspensioen voor vrouwen die in de periode van 1 januari 1957 tot 1 april 1985 gehuwd waren met personen die niet verzekerd waren voor de Algemene Ouderdomswet

A1
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 5 december 2003

Op dinsdag 10 december 2002 werd in uw Kamer het wetsvoorstel «Wijziging van de Algemene Ouderdomswet inzake het buiten toepassing laten van de korting op het ouderdomspensioen voor vrouwen die in de periode van 1 januari 1957 tot 1 april 1985 gehuwd waren met personen die niet verzekerd waren voor de Algemene Ouderdomswet» (kamerstuk 28 430), behandeld en aangenomen.

Het kabinet zegde destijds aan u toe enkele vragen die tijdens de mondelinge behandeling werden gesteld en waarop op dat moment niet adequaat kon worden gereageerd, in een later stadium te zullen beantwoorden.

Die toezegging wil het kabinet met deze brief gestand doen.

Voor de goede orde geef ik in het kort hierna nog even de inhoud van het betreffende wetsontwerp weer.

Iedereen die in Nederland woont en jonger is dan 65 jaar, is verzekerd voor de AOW en bouwt daarvoor – zodra men 15 jaar is geworden – verzekeringsjaren op. Het gaat dus om een opbouwperiode van ten hoogste 50 jaar. Voor ieder jaar dat iemand niet in Nederland woont of werkt, wordt twee procent gekort op het pensioenbedrag waarop de AOW-gerechtigde ten hoogste aanspraak kan maken.

Toen in 1957 de AOW werd ingevoerd, waren gehuwde vrouwen afhankelijk van de AOW-opbouw van hun man. Het ouderdomspensioen dat de echtgenoot in het buitenland opbouwde, was mede bestemd voor zijn vrouw. Vrouwen werden over de periode gedurende welke hun echtgenoot niet in Nederland verzekerd was, op hun AOW-uitkering gekort, hoewel zij destijds gewoon in Nederland woonden en dus eigenlijk volledig voldeden aan de hoofdregel voor de verzekering.

Door de invoering van het hiervoor bedoelde wetsvoorstel werd met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2002 de onvolledige AOW-opbouw van deze echtgenotes opgeheven voorzover hun echtgenoten hun werkzaamheden tussen 1957 en 1985 in het buitenland uitoefenden.

Tijdens de behandeling van het wetsvoorstel beschreef het lid Wolfson (PvdA) een casus over een vrouw die gedurende een groot aantal jaren aanvullende bijstand ingevolge de Algemene bijstandswet (Abw) op haar gekorte AOW-pensioen ontving. Zij behoort tot de categorie van vrouwen die in het verleden bezwaar of beroep heeft aangetekend tegen de beslissing van het uitvoeringsorgaan, de Sociale verzekeringsbank (SVB), om haar een gekort AOW-pensioen toe te kennen. Zij heeft met terugwerkende kracht tot aan de datum waarop het AOW-recht voor het eerst ontstond alsnog recht op een volledig AOW-pensioen. Het lid Wolfson stelde hierop de vraag op welke wijze de gemeenten denken van deze categorie vrouwen de aanvullende bijstand over al die jaren terug te kunnen vorderen.

Het kabinet merkt naar aanleiding van deze vraag het volgende op. De aanvullende bijstand die in voorkomende gevallen is verstrekt, dient van belanghebbende te worden teruggevorderd op grond van artikel 82 van de Abw (in de toekomst: art. 58 e.v. WWB). Reparatie met terugwerkende kracht tot 1 januari 2002 betekent, dat alleen de verleende aanvullende bijstand vanaf die datum wordt teruggevorderd. Wanneer de AOW-reparatie betrekking heeft op de periode vóór 1 januari 2002 en indien over die periode aanvullende bijstand is verleend, dan strekt de terugvordering zich ook uit over die voorliggende periode. Hierbij dienen de wettelijke kaders in de achterliggende periode ten aanzien van terugvordering van bijstand in acht te worden genomen. Zonder diepgaand aandacht te willen besteden aan deze ingewikkelde materie, kan in algemene zin gesteld worden dat naar verwachting terugvordering vanwege in het verleden verstrekte bijstand in een aantal gevallen niet of slechts beperkt mogelijk zal zijn.

Cijfers ten aanzien van de effecten op terugvordering van de bijstand bij volledige AOW-reparatie met terugwerkende kracht zijn niet beschikbaar. De uitvoeringskosten voor terugvordering van bijstand zijn niet geoormerkt binnen een totaalbedrag in het gemeentefonds voor de uitvoering van de Abw.

Evenmin kunnen daarom eventuele extra uitvoeringskosten voor gemeenten als gevolg van deze AOW-reparatie worden gekwantificeerd. De omvang van de terug te vorderen aanvullende bijstand kan evenmin inzichtelijk worden gemaakt. Indien de omvang van de aanvullende AOW-uitkeringslasten als gevolg van deze reparatie in kaart is gebracht, kan daaruit niet direct het bedrag aan terug te vorderen bijstand worden gedestilleerd. Immers, om verschillende redenen zal niet aan alle vrouwen die een gekort AOW-pensioen ontvangen, aanvullende bijstand zijn verleend. Dat geldt bijvoorbeeld voor vrouwen die de beschikking hebben over andere inkomsten waarmee zij zelfstandig in hun bestaan kunnen voorzien.

Tot slot zij opgemerkt dat het bevragen van de afzonderlijke gemeenten terzake, zal resulteren in een onevenredige administratieve lastenverzwaring, nog afgezien van de onzekerheid of uit zo'n actie bruikbare kwantitatieve gegevens voortvloeien.

Het lid De Wolff (GroenLinks) uitte de wens om geïnformeerd te worden over de hoogte van de kosten die verbonden zijn aan de reparatie van het AOW-gat.

Volgens informatie van de SVB heeft de mogelijkheid om te repareren geleid tot 9764 verhogingen van het AOW-pensioen. De betreffende AOW-gerechtigden ontvingen voor de herziening in totaal € 6,7 mln. per maand inclusief vakantiegeld. Na de herziening nam dat bedrag toe met € 1,1 mln. tot € 7,8 mln. per maand. Op jaarbasis zijn de AOWuitkeringslasten door de wijziging ongeveer € 13 mln. toegenomen.

Bij het bedrag van € 13 mln. moeten twee kanttekeningen worden geplaatst. Allereerst zullen er ook na 31 augustus 2003 nog toekenningen plaatsvinden. Ten tweede zijn er mensen die nu nog jonger dan 65 zijn, maar die in de toekomst wel een hogere AOW-uitkering zullen ontvangen als gevolg van de hier aan de orde zijnde wetswijziging. Over de kwantitatieve gevolgen voor beide groepen kan ik op dit moment geen uitspraken doen. De gevolgen voor de tweede groep kunnen ook in de toekomst moeilijk in beeld worden gebracht, aangezien de SVB die gevallen niet afzonderlijk registreert.

Het lid Van Leeuwen (CDA) merkte op, het op prijs te stellen om aan de hand van een door het kabinet aan te leveren notitie een meer diepgaande discussie te voeren over der vraag op welke wijze de doorwerking van internationale uitspraken in onze nationale wetgeving dient plaats te vinden.

De door het lid bedoelde notitie heb ik aan deze brief toegevoegd1.

Ik vertrouw er op met bovenstaande informatie in voldoende mate aan de wensen van uw Kamer invulling te hebben gegeven.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

M. Rutte


XNoot
1

De eerder verschenen stukken inzake dit wetsvoorstel zijn gedrukt onder EK nr. 406, vergaderjaar 2001–2002 en EK nrs. 18 t/m 18b, vergaderjaar 2002–2003.

XNoot
1

Is ter inzage gelegd op het Centraal Informatiepunt onder griffienr. 128930.3.

Naar boven