27 214
Wijziging van de Provinciewet in verband met vermindering van het aantal leden van provinciale staten en gedeputeerde staten

A
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 5 april 2004

De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat1 heeft op 17 februari 2004 een brief gezonden aan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties inzake de voortzetting van de behandeling van bovengenoemd wetsvoorstel na kennisneming van de evaluatie van de vigerende wet.

De minister heeft daarop bij brief van 26 maart 2004 geantwoord. De commissie brengt hierbij verslag uit van het aldus gevoerde schriftelijke overleg.

De griffier van de commissie,

Nieuwenhuizen

Brief aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

Den Haag, 17 februari 2004

Namens de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat deel ik u het volgende mee.

Bij brief van 10 juli 2003 (bijlage) deelde ik u namens de commissie mee dat zij er de voorkeur aan gaf de voortzetting van de behandeling van het wetsvoorstel tot wijziging van de Provinciewet in verband met vermindering van het aantal leden van provinciale en gedeputeerde staten (kamerstuk 27 214) eerst ter hand te nemen nadat zij kennis heeft kunnen nemen van de evaluatie van de thans vigerende wet. Deze brief heeft uw schrijven van 4 juli 2003, inhoudende uw verzoek de behandeling van het wetsvoorstel weer ter hand te nemen, waarschijnlijk gekruist. De commissie stelt er prijs op van u te mogen vernemen wanneer de voorziene evaluatie tegemoet kan worden gezien. Ook verneemt zij graag hoe de evaluatie zal worden opgezet en welke elementen zij zal bevatten. Zij hecht er tenslotte aan u mee te delen dat zij voornemens is het wetsvoorstel op een zodanig tijdstip af te handelen dat de volgende verkiezingen voor provinciale staten als nu voorzien kunnen plaatsvinden.

De griffier van de commissie,

Nieuwenhuizen

Brief van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 26 maart 2004

In de brief van uw commissie voor Binnenlandse Zaken en Hoge Colleges van Staat van 17 februari jl. inzake bovengenoemd wetsvoorstel verzoekt u mij aan te geven wanneer de voorziene evaluatie van de Wet dualisering provinciebestuur tegemoet kan worden gezien. Tevens verneemt uw commissie graag hoe de evaluatie zal worden opgezet en welke elementen zij zal bevatten. Mede namens de minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties bericht ik u naar aanleiding hiervan als volgt.

Zoals aangegeven in artikel XVII van de Wet dualisering provinciebestuur kan de evaluatie van de dualisering van het provinciebestuur tegemoet worden gezien voor 1 januari 2006.

Bij de behandeling van de Wet dualisering gemeentebestuur in de Tweede Kamer is de evaluatietermijn vervroegd van vier naar twee jaar na de invoering van de dualisering van de gemeentebesturen na de gemeenteraadsverkiezingen in 2002. De evaluatie dualisering gemeentebestuur zal derhalve voor 1 januari 2005 worden toegezonden aan de Kamer.

De verkorting van de evaluatietermijn van twee jaar is eveneens voor de evaluatie van de dualisering van het provinciebestuur gehanteerd. De evaluatie van de Wet dualisering provinciebestuur zal dan ook voor 1 januari 2006 worden toegezonden aan de Kamer. Gezien de nu reeds korte termijn voor beide evaluaties zie ik geen mogelijkheden de evaluatie van de dualisering provinciebestuur eerder gereed te hebben dan eind 2005.

In beide evaluaties zullen in ieder geval de gevolgen voor de werkbelasting van raadsleden en statenleden aan de orde komen. In een brief aan de Tweede Kamer van 10 december 2002 heb ik toegezegd dat aan de hand van de uitkomsten van de evaluatie dualisering gemeentebestuur ten aanzien van de gevolgen voor de werkbelasting van raadsleden zal worden bezien of het gewenst is de omvang van gemeenteraden te wijzigen.

Bijgevoegd ontvangt u ter informatie een recente brief van de minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties aan de Tweede Kamer met het plan van aanpak evaluatie Wet dualisering gemeentebestuur, waarin de opzet en de elementen van de evaluatie dualisering gemeentebestuur zijn weergegeven (TK 29 200 VII, 43).

De evaluatie dualisering provinciebestuur zal naar verwachting aansluiten bij de evaluatie dualisering gemeentebestuur en eveneens de nadruk leggen op het traceren van mogelijke knelpunten bij de structuur- en cultuurveranderingen in verband met de dualisering.

Om de voortgang van bovengenoemd wetsvoorstel te bespoedigen, geef ik uw commissie in overweging te zijner tijd de conclusies uit de evaluatie dualisering gemeentebestuur te bestuderen. Wellicht geven deze conclusies uw commissie voldoende aanleiding om het wetsvoorstel begin 2005 reeds te agenderen voor plenaire behandeling. De conclusies ten aanzien van de werkbelasting van raadsleden zouden immers ook relevant kunnen zijn voor de werkbelasting van statenleden. Van belang is dat er zo vroeg mogelijk duidelijkheid ontstaat over het aantal te verkiezen statenleden in 2007.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

J. W. Remkes

BIJLAGE

Brief aan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

Den Haag, 10 juli 2003

Namens de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat deel ik u het volgende mee.

De commissie heeft zich tijdens een vergadering op 24 juni jl. beraden op de verder te volgen procedure omtrent uw voorstel tot wijziging van de Provinciewet in verband met vermindering van het aantal leden van provinciale staten en gedeputeerde staten (Kamerstuk 27 214). Mede gelet op het feit dat op korte termijn geen verkiezingen voor provinciale staten zullen plaatsvinden geeft de commissie er de voorkeur aan de voortzetting van de behandeling van het wetsvoorstel eerst ter hand te nemen nadat zij kennis heeft kunnen nemen van de evaluatie van de thans vigerende wet. De commissie tekent daarbij aan dat zij ervan uitgaat dat deze evaluatie in ieder geval zal plaatsvinden aan de hand van een aantal variabelen die relevant zijn voor de relatie tussen het thans geldende stelsel en de werklast van ps en gs.

De griffier van de commissie,

Nieuwenhuizen


XNoot
1

Samenstelling: Holdijk (SGP), Schuyer (D66), Van Heukelum (VVD), Luijten (VVD), Pastoor (CDA), Meindertsma (PvdA), Bemelmans-Videc (CDA) (plv. voorzitter), Dölle (CDA), Platvoet (GL), Witteveen, (PvdA) (voorzitter), Hessing (LPF), Ten Hoeve (OSF) , Van Raak (SP).

Naar boven