28 688
Wijziging van de Reconstructiewet concentratiegebieden (opdragen van de rechtsbescherming bij de lijst der geldelijke regelingen aan de burgerlijke rechter)

nr. 138b
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 24 april 2003

In aansluiting op haar eerdere schriftelijke gedachtewisseling met de regering over de uitvoering van de Reconstructiewet concentratiegebieden (zie 28 688, EK 138a) brengt de vaste commissie voor Landbouw, Natuurbeheer en Visserij1 hiermee verslag uit van een recent gevoerd schriftelijk overleg met de minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij over het zelfde onderwerp.

AAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUURBEHEER EN VISSERIJ

Van de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 3 april 2003

De vaste commissie voor Landbouw, Natuurbeheer en Visserij heeft zich beraden op de inhoud van Uw brief van 21 februari jl. inzake de uitvoering van de Reconstructiewet Concentratiegebieden, meer in het bijzonder over de financiële aspecten daarvan.

De commissie is van oordeel dat Uw brief uitsluitend een procedureel antwoord geeft op de door haar gestelde vraag en daarmee ontoereikend en onvoldoende is.

De commissie vraagt zich voorts af hoe Uw reactie zich verhoudt tot de door Uw ambtsvoorganger tijdens de openbare behandeling van het toenmalige wetsvoorstel Reconstructiewet Concentratiegebieden gedane uitspraken en toezeggingen met betrekking tot de aanwezigheid van voldoende financiële middelen (zie o.a. Handelingen EK, 29 januari 2002, blzz. 849 en 850.

Uw reactie op het bovenstaande ziet de commissie gaarne tegemoet voor uiterlijk 22 april 2003. Zij zal zich vervolgens op 6 mei beraden op de inhoud van Uw reactie en op de vraag of, in het onverhoopte geval zij Uw reactie wederom ontoereikend en onvoldoende mocht vinden, een plenair gedachtewisseling (interpellatie) nuttig en noodzakelijk zou zijn.

De griffier van de commissie,

B. Nieuwenhuizen

BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUURBEHEER EN VISSERIJ

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 18 april 2003

Naar aanleiding van het verzoek van de vaste commissie voor Landbouw, Natuurbeheer en Visserij om informatie over de uitvoering van de Reconstructiewet Concentratiegebieden bericht ik u het volgende.

Krokusakkoord

Dit voorjaar heb ik met de staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, de staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat, reconstructieprovincies en de VNG overeenstemming bereikt over financiële inspanningen van partijen in de reconstructie en de start van de uitvoering van de reconstructie in de vorm van enkele concrete, urgente projecten. Daarnaast is een belangrijke koppeling gelegd met het waterspoor (Nationaal Bestuursakkoord Water) en zijn er afspraken gemaakt om de samenwerking onderling te verbeteren.

Deze afspraken staan ook wel bekend onder de naam 'Krokusakkoord'.

Planning en financiële middelen

De planvorming in de 12 gebieden is in volle gang. Begin maart hebben de provincies aangegeven dat de reconstructieplannen begin 2004 ter goedkeuring aan het Rijk kunnen worden aangeboden; dit ligt achter op de wettelijke termijn uit de Reconstructiewet.

De vertraging wordt deels veroorzaakt door het complexe en tijdrovende proces van de integrale en «bottom up» ontwikkeling van deze plannen. De planvorming loopt daarnaast vertraging op door het ontbreken van zekerheid over de beschikbare middelen. Vorig jaar januari heeft mijn voorganger bij de behandeling van de Reconstructiewet in de Eerste Kamer nog gewezen op de mogelijk extra financiële ruimte voor reconstructie; hiertoe zijn ICES-claims geformuleerd.

Het is u bekend dat de tegenvallende economische ontwikkelingen ertoe hebben geleid dat er geen extra geld beschikbaar is.

Daarom hebben Rijk, provincies en VNG op basis van berekeningen van de provincies afspraken gemaakt over maximale inspanningen om extra geld ter beschikking te stellen. Na de komst van een nieuw kabinet en nadat de nieuwe provinciale colleges van start zijn gegaan kan de balans op dit punt worden opgemaakt.

Het Rijk, de provincies en de VNG stellen in de afspraken vast dat er de komende 12 jaar ruim 7 miljard euro overheidsgeld nodig is om de reconstructieplannen volledig te realiseren. Dit zou voor de komende 4 jaar een verhoging van 220 naar 600 miljoen euro per jaar betekenen. Een belangrijk deel van dat geld zou moeten komen van het Rijk, de reconstructieprovincies en gemeenten. Daarnaast zouden ook gelden van Waterschappen, EU-middelen en PPS-constructies een wezenlijke bijdrage kunnen leveren aan het realiseren van reconstructiedoelen.

Urgentieprogramma

Om in afwachting van duidelijkheid over voldoende middelen op langere termijn, het reconstructieproces in beweging te houden, maken we, vooruitlopend op de planvorming, een start met de uitvoering van enkele concrete, urgente, projecten.

In het verlengde van de toezegging van mijn voorganger aan uw Kamer in januari vorig jaar, zal een experiment worden gestart voor het oplossen van knelgevallen in de intensieve veehouderij. Aan 16 bedrijven die op korte termijn willen investeren op een vanuit reconstructieoogpunt ongewenste plek, wordt de mogelijkheid geboden te verplaatsen naar een planologisch betere en duurzame locatie. Het Rijk (LNV en VROM) stelt maximaal 8 miljoen euro beschikbaar om de waarde van de achtergelaten gebouwen te vergoeden. De provincies betalen de sloopkosten van deze bedrijfsgebouwen. Met dit experiment wordt ervaring opgedaan met de bijdrage die verplaatsing van veehouderijbedrijven kan leveren aan het realiseren van de reconstructiedoelen.

De reconstructieprovincies hebben de uitvoering van dit experiment op zich genomen.

Ook wordt een begin gemaakt met de extensivering van melkveehouderijbedrijven in gebieden waar het milieu een lage veebezetting vraagt. Met deze projecten start de besteding van de zogenoemde 'Koopmansgelden'. Ook bij dit project hebben de reconstructieprovincies de regie. In 2003 kunnen de provincies voor een bedrag van 13 miljoen euro aan verplichtingen aangaan voor extensiveringsprojecten in de melkveehouderij.

Nagegaan wordt of bij het experiment intensieve veehouderij en bij de extensiveringsprojecten melkveehouderij aanvullend ook EU-middelen kunnen worden ingezet.

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

C. P. Veerman

BESTUURLIJKE AFSPRAKEN RECONSTRUCTIE

Partijen,

Het Rijk, vertegenwoordigd door:

De minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

dr. C. P. Veerman

De staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

drs. P. L. B. A. van Geel

De staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat,

mw. drs. M. H. Schultz van Haegen – Maas Geesteranus

Hierna aangeduid als het Rijk

De provincies met reconstructiegebieden, vertegenwoordigd door:

ir. J.C. Boxem, gedeputeerde Gelderland

G. H. M. Driessen, gedeputeerde Limburg

P. Jansen, gedeputeerde Overijssel

drs. J. P. J. Lokker, gedeputeerde Utrecht

drs. L. H. J. Verheijen, gedeputeerde Noord-Brabant

Hierna aangeduid als de provincies

De VNG, vertegenwoordigd door:

mr. ing. C. van Tilborg, lid directieraad

Komen het volgende overeen:

1 ALGEMEEN

1.1 Urgentie

• Uitvoering van de Reconstructiewet Concentratiegebieden is van cruciaal belang voor de toekomst van de agrarische sector, voor de realisatie van het natuur-, water- en milieubeleid, en voor de leefbaarheid van het platteland in de concentratiegebieden in Oost- en Zuid Nederland. Bovendien draagt zij bij aan de vermindering van de veterinaire kwetsbaarheid van de veehouderijsector.

• De partijen streven naar duidelijkheid over de beschikbare financiële middelen.

• Een gezamenlijke aanpak en een snelle opstelling van de reconstructieplannen is noodzakelijk.

• Gelet op de problematiek en de bestuurlijke urgentie, is het wenselijk om op korte termijn reeds te starten met het uitvoeren van maatregelen in de vorm van een urgentieprogramma voor 2003.

Onderhavige afspraken hebben tot doel deze positie te markeren en een start te maken met de uitvoering van het urgentieprogramma 2003. Partijen betrekken bij de verdere uitwerking van deze afspraken de maatschappelijke organisaties zoals opgenomen in het manifest van IPO, Nederland Natuurlijk en LTO.

1.2 Samenhang reconstructie en waterbeheer

Overwegingen

• Reconstructie is een belangrijk voertuig om doelen ten aanzien van het water- en natuurbeleid te realiseren, zoals bijvoorbeeld het op orde brengen van regionale watersystemen.

• Het bereiken van doelen op het gebied van het waterbeleid kan gebundeld worden met het bereiken van doelen voor andere gebruiksfuncties (bijv. landbouw, drinkwaterwinning, recreatie).

• Kenmerk van de integrale aanpak van de reconstructie is dat belangrijke efficiëntiewinst mogelijk is door in de planvorming de verschillende beleidsvelden te integreren en projecten uit te voeren die bijdragen aan een samenhangend pakket beleidsdoelen.

• Het is wenselijk de samenhang tussen de uitvoering van het waterbeleid en de reconstructie verder te versterken, op het niveau van alle bestuurslagen.

• Het Rijk, de provincies, de VNG en de Unie van Waterschappen zijn voornemens om een Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) af te sluiten. In dit akkoord maken genoemde partijen nadere afspraken over de wijze, de middelen en het tijdpad van de uitvoering van het nieuwe waterbeleid.

• Gelet op de belangrijke rol die waterschappen spelen bij de inrichting van het regionale watersysteem, is het gewenst de Unie van Waterschappen te betrekken bij het bestuurlijk overleg reconstructie zandgebieden in Zuid- en Oost-Nederland.

Afspraken

1) Partijen zullen in de reconstructiegebieden bij beleidsvorming, planvorming en uitvoering de samenhang tussen waterbeleid, natuurbeleid en reconstructie optimaliseren. De reconstructieplannen zullen daartoe onder andere een waterparagraaf bevatten waarin deze samenhang wordt uitgewerkt.

2) Partijen nodigen de Unie van Waterschappen uit aan het Bestuurlijk Overleg Reconstructie zandgebieden Zuid- en Oost-Nederland deel te nemen. De provincies nemen hiertoe het initiatief.

3) Partijen bundelen middelen ten behoeve van water, natuur en reconstructie optimaal.

1.3 Uitvoerbaarheid Reconstructie

Overwegingen

• Het integrale en ontwikkelingsgerichte karakter van de reconstructie brengt met zich mee dat de realisatie van projecten kan worden belemmerd door complexe regelgeving met tegenstrijdige vereisten.

• Om te komen tot een effectieve en efficiënte uitvoering van reconstructie is het wenselijk dat het Rijk, de provincies en de gemeenten gezamenlijk een werkmethode ontwikkelen, gebruik makend van de ervaringen met de aanpak «Stad en Milieu».

• Urgent is het scheppen van heldere beoordelingskaders waar deze nog ontbreken, in het bijzonder inzake de Habitat- en Vogelrichtlijn, de Natuurbeschermingswet en de IPPC-richtlijn in relatie tot de ammoniakuitstoot vanuit de veehouderij.

Afspraken

1) Het Rijk werkt, in samenwerking met de provincies en de VNG, op korte termijn een beoordelingskader uit inzake de Habitat- en Vogelrichtlijn, de Natuurbeschermingswet, WAV en de IPPC-richtlijn in relatie tot de ammoniakuitstoot vanuit de veehouderij. Dit beoordelingskader zal aan de Europese Commissie ter toetsing worden voorgelegd. Het streven is er op gericht om half april van dit jaar een indicatief beoordelingskader beschikbaar te hebben. Ook de niet-reconstructieprovincies worden hierbij betrokken.

2) Het Rijk, de provincies en de VNG brengen gezamenlijk concrete praktijkgevallen in beeld om te komen tot een inhoudelijke basis voor een werkmethode en eventueel aanvullend instrumentarium. De provincies nemen hiervoor het initiatief. Indien noodzakelijk, zal het Rijk in samenwerking met de provincies en VNG aanvullend instrumentarium ontwikkelen.

2 FINANCIERING VAN RECONSTRUCTIE

2.1 Beschikbaarheid van budgetten

Overwegingen

• Uit globale berekeningen van de provincies blijkt dat volledige realisatie van alle beleidsdoelen, zoals genoemd bij de algemene overwegingen, in het kader van reconstructie een investering van de gezamenlijke overheden vergt van ca. € 7.3 miljard. Over een periode van 12 jaar (de wettelijke looptijd van de reconstructie) komt dit neer op een jaarlijkse investering van € 600 miljoen over de gehele periode.

• Naar schatting zullen deze overheidsinvesteringen ca. € 2.2 miljard aan private investeringen in de reconstructiegebieden genereren.

• De overheidsinvesteringen komen voor rekening van het Rijk, de provincies, de gemeenten en de waterschappen.

• Het genereren van de benodigde financiële middelen betekent een forse extra financiële inspanning voor alle partijen. De huidige begrotingen bieden volgens de provinciale berekeningen op jaarbasis ruimte voor overheidsinvesteringen van circa € 85 miljoen van het Rijk, circa € 50 miljoen van de provincies en circa € 25 miljoen van de gemeenten. Samen met de beschikbare budgetten bij waterschappen en de mogelijkheden voor cofinanciering uit Europese middelen is momenteel jaarlijks in totaal circa € 220 miljoen beschikbaar.

• Bij de opstelling van de reconstructieplannen, die de concrete doelbereiking in de onderscheiden gebieden aangeven, maken de provincies samen met de reconstructiecommissies een concrete begroting die een nauwkeurige raming van de kosten zal weergeven. Daarin zullen ook concrete verdelingen van de kosten over de partijen worden opgenomen. Deze zal aansluiten bij de dan beschikbare budgetten van Rijk, provincies en gemeenten. Deze kunnen verschillen per reconstructieplan.

• Rijk, gemeenten en provincies hebben het voornemen te komen tot een aanzienlijke vereenvoudiging van het financiële bouwwerk rondom de gebiedsgerichte inrichting van het landelijk gebied (herziening sturingsmodel en opbouw Investeringsbudget Landelijk Gebied, ILG). Realisatie van deze vereenvoudiging is ook van groot belang voor de uitvoering van de reconstructie. Het is gewenst dat ook op regionale schaal een vereenvoudiging van procedures wordt aangebracht.

Afspraken

1) De inzet van Rijk, provincies en VNG richt zich op volledige realisatie van de beleidsdoelstellingen, met de daaraan gekoppelde investeringen zoals hiervoor weergegeven.

2) Gelet op de financieringsopgave, zoals weergegeven in de overwegingen, spannen het Rijk, de provincies en de VNG zich in om ten minste voor de periode 2004–2007:

a) Te komen tot substantiële extra beschikbare budgetten.

b) Het relatieve aandeel van partijen daarbij in stand te houden.

3) Het Rijk, de provincies en de VNG voeren, nadat de onderhandelingen over regeerakkoord en collegeakkoorden zijn afgerond, overleg over de dan ontstane situatie, inclusief de te bereiken doelen voor de komende 4 jaar in de verschillende gebieden.

4) De provincies en de VNG spannen zich in om ook op regionale schaal te komen tot een gezamenlijk financieringskader voor de uitvoering van reconstructie. Het Rijk zal dit ondersteunen.

2.2 Inzet Structuurfonds Doelstelling 2 Europa voor reconstructie

Overwegingen

• Partijen hebben bij de opstelling van het Doelstelling 2 (D2) programma uitgesproken te streven naar de inzet van ten minste 60% van de in het structuurfonds beschikbare gelden voor projecten in het kader van integrale reconstructieplannen.

• In het bestuurlijk overleg van 3 december 2002 hebben het Rijk, de provincies en de gemeenten afgesproken dat, op basis van een goede analyse van de mogelijkheden voor benutting van de D2-middelen voor de reconstructie, een korte- en lange termijn-programmering zal worden opgesteld.

Afspraken

1) De provincies dragen zorg voor een zodanige aansturing/organisatie dat projecten maximaal passen binnen de D2-regels en de rijksregelingen.

2) De provincies dragen de Dienst Landelijk Gebied (DLG) op om projecten zo te ontwikkelen, dat deze maximaal gebruik maken van de D2-middelen en van rijksregelingen.

3) LNV draagt zowel voor de korte als voor de lange termijn zorg voor maximale benuttingsmogelijkheden van rijksmiddelen t.b.v. reconstructie en koppeling aan D2.

4) De provincies en het Rijk ronden in april 2003 een korte- en een lange termijn-programmering van de inzet van D2-middelen t.b.v. reconstructie af op basis van de beschreven analyse.

3 URGENTIEPROGRAMMA

3.1 Experiment urgente knelgevallen intensieve veehouderij

Overwegingen

• In reconstructiegebieden doen zich urgente knelgevallen voor bij intensieve veehouderijbedrijven die op het punt staan te investeren op een plaats waar dit, gelet op de doelstellingen van reconstructie, ongewenst is.

• Teneinde na te gaan op welke wijze urgente knelgevallen op korte termijn financieel kunnen worden ondersteund zal in de vorm van een experiment aan 16 door de provincies geselecteerde bedrijven de mogelijkheid worden geboden het bedrijf te koop aan te bieden aan het Bureau Beheer Landbouwgronden (BBL). Financiële ondersteuning van verplaatsing en hervestiging valt buiten de scope van dit experiment. In verband met het urgente karakter heeft dit experiment een looptijd van 3 jaar.

• Dit experiment stelt partijen in de gelegenheid ervaring op te doen en brengt daarmee de uitvoering van reconstructie op gang.

Afspraken

1) Het experiment vindt plaats binnen de contouren zoals partijen deze hebben vastgesteld in het bestuurlijk overleg van 3 december 2002.

2) De vergoeding voor de waarde van de bedrijfsgebouwen bedraagt max. 80% van de gecorrigeerde vervangingswaarde met een maximum van € 750 000 per bedrijf/deelnemer. De ondergrond van de gebouwen (het erf) zal worden verworven tegen een marktconforme prijs; na hervestiging wordt deze weer afgestoten.

3) De bedrijfsgebouwen worden gesloopt. De sloopkosten van de gebouwen worden vergoed volgens de systematiek van de Regeling Beëindiging Veehouderijtakken (RBV).

4) Indien de ondernemer dit nadrukkelijk wenst, kan de bedrijfswoning tegen een marktconforme prijs in de transactie worden betrokken. De woning wordt na hervestiging weer afgestoten.

5) Eventuele gronden in de ecologische hoofdstructuur (EHS) in eigendom van de ondernemer worden via de gebruikelijke procedures verworven. De ondernemer is verplicht ze aan BBL te koop aan te bieden dan wel een overeenkomst in het kader van de Subsidieregeling Natuur voor deze gronden af te sluiten.

6) De kosten voor de aankoop van de gebouwen komen voor rekening van het Rijk. Hiervoor is maximaal 8 miljoen euro beschikbaar met een kasritme van 10% in 2003, 40% in 2004 en 60% in 2005.

7) De kosten voor de sloop komen voor rekening van de provincie waar het bedrijf gelegen is.

8) De kosten voor de aankoop van gronden en eventuele woningen komen voor rekening van BBL.

9) Gegeven het beperkte verwervingsbudget voor natuur, zal de aankoop van EHS-grond mogelijk worden gemaakt vanaf 2004.

10) Deelnemers beslissen uiterlijk 15 juli 2003 of zij mee willen doen aan dit experiment. In verband met het urgente karakter kunnen de reconstructieprovincies gezamenlijk tot 15 juli 2003 de lijst met deelnemers wijzigen indien bedrijven voor die datum afzien van deelname.

11) Voor 15 maart 2004 gaat de ondernemer een verplichting aan met DLG tot verkoop van de gebouwen. Hervestiging dient plaats te vinden voor 15 maart 2006.

12) Uitbetaling van het bedrag vindt plaats wanneer sprake is van daadwerkelijke hervestiging op een duurzame nieuwe locatie, hetzij elders in het concentratiegebied, hetzij in het buitenland.

13) Het initiatief voor het vinden een planologisch aanvaardbare en duurzame nieuwe locatie ligt bij de ondernemer. Provincies en gemeenten zullen zich inspannen om, in overleg met de desbetreffende reconstructiecommissies, de ondernemer te ondersteunen tijdig zo'n locatie te vinden.

14) In het contract met de ondernemer zit een ontbindende voorwaarde voor die gevallen waarbij vergunningen voor de hervestiging niet kunnen worden gerealiseerd.

15) De uitvoering van het experiment vindt plaats door DLG in opdracht van de provincies en in overleg met een regiegroep gevormd door het Rijk, de provincies en de VNG.

16) In opdracht van de provincies wordt het experiment gemonitord en geëvalueerd.

3.2 Extensivering melkveehouderij

Overwegingen

• Het Kabinetsstandpunt van 20 juli 2001 inzake het advies van de Commissie Herstructurering Melkveehouderij vormt het uitgangspunt voor de inzet van de in dit kader beschikbare rijksmiddelen.

• Conform dit Kabinetsstandpunt zullen de rijksmiddelen worden ingezet t.b.v. het in de periode tot 2010 bereiken en behouden van grondgebondenheid op gebiedsniveau in kwetsbare en waardevolle gebieden waar sprake is van meerdere, met elkaar samenhangende, milieuproblemen die om een integrale aanpak vragen en waarbij grondgebonden melkveehouderij kan bijdragen aan de oplossing. Met deze aanpak wordt in deze gebieden een drietal doelen nagestreefd:

– realiseren van de gebiedsspecifieke milieukwaliteit;

– versterken van de kwaliteit van het landschap en de natuur;

– vergroten van het perspectief van melkveehouderijbedrijven mede door de levering van «groene diensten».

• Het realiseren van de hierboven beschreven doelen vereist een integrale gebiedsgerichte aanpak. In de reconstructiegebieden zal de extensivering van de melkveehouderij integraal onderdeel uitmaken van de reconstructieplannen en in de gebieden buiten de werking van de Reconstructiewet concentratiegebieden geldt de bestuursovereenkomst gebiedsgerichte inrichting landelijk gebied als kader.

• In het Kabinetsstandpunt wordt uiteengezet dat het bereiken van de gewenste herstructurering van de melkveehouderij bereikt kan worden langs drie samenhangende trajecten. Deze zijn:

1. Het bevorderen van extensivering.

Provincies beschikken hiervoor over de volgende instrumenten: de Regeling Bedrijfshervestiging en -beëindiging, kavelruil (vrijwillig), herverkaveling en het creëren van inplaatsingslocaties. Dit zijn bestaande instrumenten die al in 2003 kunnen worden ingezet.

2. Het behoud van grondgebondenheid.

Om dit te bereiken staat in beginsel een palet aan instrumenten ter beschikking. In 2003 zullen het Rijk en de provincies gezamenlijk voorstellen ontwikkelen over de inzet van instrumenten.

3. Perspectief bieden voor grondgebonden melkveehouderij.

Het bevorderen van grondgebonden melkveehouderij in waardevolle, kwetsbare, gebieden is pas duurzaam wanneer deze bedrijven, al dan niet met verbrede doelstellingen, een goed toekomstperspectief hebben. Dit zal worden gerealiseerd met deels bestaande en deels nog te ontwikkelen instrumenten, zoals Stimulans Duurzame Landbouw, modulatie, agrarisch natuurbeheer, Subsidieregeling Gebiedsgericht Beleid en groene diensten.

• Inrichtingsmaatregelen zijn verbonden met gebieden of projecten waarbinnen de extensivering van de melkveehouderij wordt nagestreefd. Bijvoorbeeld de creatie van inplaatsingslocaties komt alleen in aanmerking voor een bijdrage voor zover deze locaties worden benut door bedrijven die elders een extensiveringsgebied melkveehouderij verlaten.

• De in te zetten rijksinstrumenten en eventueel aanvullend door derden te financieren instrumenten, zoals bijvoorbeeld beheersvergoedingen van waterwinbedrijven, moeten voldoen aan de steunvoorwaarden van de Europese Commissie.

Afspraken

1) In 2003 wordt – vooruitlopend op de afronding van de reconstructieplannen – een begin gemaakt met het ontwikkelen en uitvoeren van (onderdelen) van extensiveringsprojecten in de melkveehouderij. Hiertoe wordt een pilotregeling opgesteld op basis van de Kaderwet LNV-subsidies, die gebruikmaking van de bestaande instrumenten mogelijk zal maken.

2) De provincies zullen in 2003 starten met de programmering van de extensivering melkveehouderij voor 2004 en later. Mede op basis van de ervaringen met de pilotregeling en het door de provincie en private partijen gefinancierde project Het Klooster zal verder uitwerking worden geven aan het extensiveringsinstrumentarium. Eventuele nieuwe instrumenten kunnen na goedkeuring door de Europese Commissie in de programmering voor 2004 en later worden opgenomen.

3) In het kader van de pilotregeling kan in 2003 voor maximaal € 13 miljoen aan verplichtingen worden aangegaan op basis van bestaande rijksinstrumenten en het in december 2002 tussen het Rijk en de provincies overeengekomen beoordelingskader.

4) Ten aanzien van de pilotregeling in 2003 gelden de volgende uitgangspunten:

a) De pilotregeling verschaft individuele melkveehouders die deelnemen aan een door de provincie geïnventariseerd project (thans 11) toegang tot de bestaande rijksinstrumenten.

b) Het gaat om projecten die passen binnen de planvorming en die een bijdrage leveren aan de realisatie van de rijksdoelen voor milieu, natuur en landschap en die tevens kunnen rekenen op de grootste bijdrage van derden (o.a. D2- gelden).

c) De bereikte extensivering van de betrokken melkveehouderijbedrijven zal duurzaam moeten worden geborgd. Voor de korte termijn wordt deze borging gezocht in privaatrechtelijke afspraken.

d) De provincies zijn verantwoordelijk voor de aanlevering van extensiveringsprojecten en de uitvoering van de pilotregeling. Zij dragen DLG op de beoordeling van de projecten, waaronder de toetsing aan de extensiveringsdoelstellingen op projectniveau en de voorwaarden die gelden m.b.t. de in te zetten rijksinstrumenten, en de begeleiding van de uitvoering te verzorgen. De kosten hiervan komen uit het reguliere DLG-budget. Indien dit niet toereikend is, zullen de kosten worden gedekt uit programmagelden.


XNoot
1

Samenstelling: Van Gennip (CDA), Bierman (OSF), Varekamp (VVD) (plv. voorzitter), Van Heukelum (VVD), Hessing (D66), Ruers (SP), Meindertsma (PvdA), Bierman-Beukema toe Water (VVD), Van der Linden (CDA) (voorzitter), Rabbinge (PvdA), Van Bruchem (ChristenUnie), Walsma (CDA) en Pormes (GL).

Naar boven