28 627
Wijziging van de Tijdelijke wet noodcapaciteit drugskoeriers

nr. 134b
MEMORIE VAN ANTWOORD

Ontvangen 18 februari 2003

De leden van verschillende fracties hebben op zeer korte termijn gereageerd op het voorliggende voorstel van wet tot wijziging van de Tijdelijke wet noodcapaciteit drugskoeriers. Ik ben hen daarvoor dankbaar.

De leden van de CDA-fractie missen in de memorie van toelichting, als ook in later gewisselde stukken, informatie over de vraag of – ook onafhankelijk van uitbreiding van de reguliere cellencapaciteit – de andere maatregelen die zijn gericht op het tégengaan van de komst van drugskoeriers voldoende effect sorteren en kunnen sorteren om het beroep op het cellencapaciteit te verminderen.

Na mijn aantreden vorig jaar werd ik geconfronteerd met de ondanks de getroffen maatregelen – immer voortdurende stroom van drugskoeriers die via Schiphol drugs Nederland binnen smokkelen. Dit gegeven vormde voor mij de aanleiding additionele maatregelen te treffen, waarbij de oriëntatie op inbeslagneming van de drugs niet meer automatisch gekoppeld was aan insluiting en (onmiddellijke) strafrechtelijke vervolging van de dader in Nederland. Daarom heb ik nieuwe afspraken gemaakt met de Nederlandse Antillen en Aruba. Zo is inmiddels een bodyscan geleverd aan de Nederlandse Antillen, die met ingang van 11 februari jl. ook daadwerkelijk wordt gebruikt. Verder heb ik besloten tot het met dagvaarding in persoon heenzenden van bolletjesslikkers en koeriers met een aan slikkers overeenkomstige hoeveelheid drugs.

Deze maatregelen leiden tot vermindering van de druk op de celcapaciteit. Daarnaast wordt de druk om deze vorm van drugssmokkel tegen te gaan, opgevoerd tot het punt waarop daadwerkelijke afname van het aantal aangehouden drugskoeriers wordt geconstateerd. In de memorie van toelichting is kortheidshalve verwezen naar de voortgangsrapportages die ten aanzien van het Plan van aanpak aan de Tweede Kamer zijn verzonden. In deze rapportages is verslag gedaan van de ontwikkelingen in de stroom van drugskoeriers. Nu de Tijdelijke wet alsmede het voorliggende wetsvoorstel tot wijziging slechts onderdeel zijn van het bredere beleid is daar in de memorie van toelichting niet nader op ingegaan. Zowel in het schriftelijke als mondelinge debat van het onderhavige wetsvoorstel in de Tweede Kamer alsmede in afzonderlijke Algemeen Overleggen is gesproken over de effectiviteit van het beleid.

In het kader van de kwestie van de cellencapaciteit vragen de leden van de CDA-fractie in hoeverre de maatregelen die zijn voorzien in de nota «Naar een veiliger samenleving» op het terrein van opsporing en vervolging niet ook een zodanig beslag op het reguliere gevangeniswezen zullen leggen, dat bij de komst van vergelijkbare aantallen drugskoeriers in 2006 en later er nog steeds een cellentekort zal bestaan. Met het huidige beleid ten aanzien van de drugskoeriers beoog ik een substantiële vermindering te bewerkstelligen van de aantallen en van de druk op de sanctiecapaciteit die daarvan het gevolg is. Het aantal in te sluiten drugskoeriers in 2006 en later is echter op dit moment nog niet te voorzien.

Naar mijn stellige overtuiging doe ik binnen de huidige mogelijkheden reeds het uiterste om de capaciteitsnood in het gevangeniswezen te bestrijden. Ten opzichte van de uitbreiding die in de begroting 2003 was voorzien is en wordt extra capaciteit in gebruik genomen. Daarenboven heeft de besluitvorming over de verdeling van de Veiligheidsenveloppe er toe geleid dat een aanzienlijk bedrag vanaf 2004 beschikbaar komt voor de uitbreiding van de sanctiecapaciteit. Op 16 oktober 2002 heb ik tegelijk met de nota «Naar een veiliger samenleving» een brief aan de Tweede Kamer doen toekomen over de modernisering van de sanctietoepassing, inclusief de geplande uitbreidingen, die ik hier als bijlage toevoeg (Kamerstukken II 2002/03, 28 600 VI, nr. 8). De brief bevat de uitwerking van de maatregelen uit het Veiligheidsprogramma op het terrein van de sanctietoepassing: uitbreiding van de sanctiecapaciteit met 5000 plaatsen alsmede 1000 plaatsen voor de aanpak van veelplegers, beide uiterlijk in 2008, inclusief maatregelen ter vraagvermindering zoals elektronische detentie in plaats van korte vrijheidsstraffen, uitbreiding van de combinatie taakstraf met elektronisch toezicht, verruiming van de toepassing van penitentiaire programma's, en de invoering van de nieuwe regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling.

Op basis van de nieuwe prognoses voor de behoefte aan sanctiecapaciteit, die ik in mei 2003 aan de Tweede Kamer zal doen toekomen, zal worden bezien of aanvullende uitbreidingen noodzakelijk en mogelijk zijn.

In dit kader vragen de leden van de CDA-fractie naar een eerder aangekondigd onderzoek van professor dr. E. Bomhoff over de methodiek waarmee het departement de behoefte aan cellen prognostiseerde. Het rapport van prof. Bomhoff is door mijn voorganger tegelijk met de uitkomsten van de WODC-prognoses van 2002 bij brief van 17 juni 2002 naar de Tweede Kamer gestuurd (Kamerstukken II 2001/02, 24 587, nr. 78). Prof. Bomhoff heeft de aanpak van het departement als overwegend positief beoordeeld en de volgende aanbevelingen gedaan:

– De prognosemethodiek is grondig, gedegen en wetenschappelijk onderbouwd en dient in grote lijnen te worden gehandhaafd.

– De bruikbaarheid is echter vooral toegesneden op de lange termijn. De methodiek is aan te vullen met meer kortetermijn-instrumenten zoals een «early warning system» voor oplopende druk binnen de strafrechtsketen. Hiertoe heeft Bomhoff tevens enkele technische aanbevelingen gedaan.

– De inschatting van effecten van nieuw beleid, in aanvulling op de beleidsneutrale WODC-prognoses, is weliswaar een lastige opgave maar het departement dient er mee voort te gaan.

– Men moet altijd rekening houden met forse onzekerheden ofwel een flinke «bandbreedte» rond de voorspellingen.

– Om met 95% zekerheid geen capaciteitsproblemen te krijgen, dient de minister van Justitie te beschikken over de volgende middelen:

– bij dreigende capaciteitsnood een stevige beïnvloeding van de straftoemeting door de rechterlijke macht;

– vérgaande substitutie-maatregelen;

– meer gedetineerden op één cel; en/of

– een capaciteitsmarge in het gevangeniswezen van 13,4% (deze marge was tot aan 1998 6,8% en is thans 3,8%).

De aanbevelingen van Bomhoff worden benut bij de verdere ontwikkeling van het prognosemodel van mijn departement.

Aan de prognoses voor de behoefte aan sanctiecapaciteit 2003 tot en met 2007, waarnaar de leden van de CDA-fractie tevens vragen, wordt thans gewerkt. Deze zal ik zoals ieder jaar in mei aan de Tweede Kamer doen toekomen. Bij brieven van 17 juni 2002 (Kamerstukken II 2001/02, 24 587, nr. 78) en van 2 juli 2002 (Kamerstukken II 2001/02, 24 587, nr. 79) is de Tweede Kamer geïnformeerd over de WODC-prognoses 2002–2006. In mijn brief Modernisering sanctietoepassing, hiervoor reeds aangehaald, heb ik aan de Tweede Kamer de prognoses genoemd, inclusief de geraamde effecten van het Strategisch Akkoord respectievelijk het Veiligheidsprogramma. Ten opzichte van de stand van de begroting 2002 luidden de prognoses voor 2006 van vorig jaar: een tekort van 5300 strafrechtelijke plaatsen in het gevangeniswezen; een tekort van 500 plaatsen in de justitiële jeugdinrichtingen; een tekort van 100 plaatsen in tbs-inrichtingen; en een tekort van 1800 plaatsen in de vreemdelingenbewaring.

De leden van de CDA-fractie stellen de vragen over de celcapaciteit omdat zij enigszins bevreesd zijn opnieuw met een verlengingsvoorstel te worden geconfronteerd. Zij vragen daarom of het of het niet wijzer is om op dát moment af te zien het huidige vervolgingsbeleid, opdat in ieder geval voorkomen wordt dat bij weigering van de Staten-Generaal om tot tweede verlenging van de Tijdelijke wet over te gaan er grote aantallen voorlopige gehechten of gestraften heengezonden zouden moeten worden. Dat het in casu weerbarstige materie betreft, die met buitengewone middelen moet worden aangepakt, moge inmiddels duidelijk zijn. Een tweede verlenging is evenwel niet aan de orde omdat ik voornemens ben de voorzieningen zoals voorzien in de Tijdelijke wet te integreren in het gewone gevangenisregime als een meer sobere vorm. Mocht in de nabije toekomst toch blijken dat extra detentiecapaciteit voor drugskoeriers noodzakelijk blijft, dan komt dit mitsdien aan de orde in de reguliere wetgevingstrajecten die voortvloeien uit de brief Modernisering sanctietoepassing.

Voor de leden van de CDA-fractie is naast de invalshoek van het vervolgingsbeleid en de cellencapaciteit ook het penitentiaire beleid van belang. In dit verband vragen de leden om nader commentaar op de conclusies en aanbevelingen uit het eindrapport inzake de evaluatie van de Tijdelijke wet «Noodcapaciteit en drugskoeriers in de praktijk» van ES&E d.d. 16 december 2002. In de begeleidende brief van 13 januari 2003 (kenmerk 5203707/02) ben ik op de conclusies en aanbevelingen van het eindrapport ingegaan. Ik beantwoord de vraag naar nader commentaar aan de hand van de vragen van de leden van de fractie van de PvdA, die verwijzen naar de zorgen die onder andere van de zijde van de werknemersorganisaties zijn geuit. De evaluatie beslaat onderzoek uit de periode van 1 maart tot 1 oktober 2002, te weten de opbouwfase van de noodvoorzieningen. Niet alleen gedurende het onderzoek doch ook daarna zijn er veel verbeteringen aangebracht. De bouwkundige situatie is sterk verbeterd. Er zijn sinds oktober 2002 ruim 700 plaatsen bijgekomen van een kwalitatief zeer goed gehalte en er is meer recreatieruimte en sportaccommodatie beschikbaar. Daar waar mogelijk is het dagprogramma verruimd en eveneens daar waar mogelijk is het gesloten regime omgezet in een zogenaamd halfopen regime waarin de bewegingsvrijheid van de gedetineerden zich uitstrekt over de afdeling en er vrije toegang tot de recreatieruimte is. Het aantal van acht gedetineerden in een verblijfsruimte is teruggebracht naar zes en het aantal van vier gedetineerden in een verblijfsruimte is teruggebracht naar drie. Het aantal klachten is sindsdien ook sterk afgenomen en er zijn minder klachten dan in het reguliere gevangeniswezen. Overigens moet daarbij de kanttekening worden geplaatst dat de wettelijke mogelijkheid tot klagen onder de Tijdelijke wet ook beperkter is. De klachten betreffen momenteel het later dan verwacht afleveren van bestelde goederen uit de winkel; de zwaarte van de opgelegde ordemaatregelen; de kwaliteit van het eten en onvoldoende medische zorg (bijv. niet direct voor een onderzoek naar het ziekenhuis kunnen, doch eerst een afspraak moeten maken). Alle klachten worden behandeld door de beklagcommissie en van de behandelde klachten wordt 95% ongegrond verklaard.

Het overleg van Securicor met de werknemersorganisaties verloopt constructief. Alle noodvoorzieningen zijn door de Arbeidsinspectie uitvoerig gecontroleerd en de opleidingen van het personeel zijn ook in overleg met de vakorganisaties en de Arbeidsinspecties uitgebreid. De Arbeidsinspectie heeft recent schriftelijk laten weten dat de noodvoorzieningen aan de door hen gestelde eisen voldoen. Desgevraagd geeft het personeel van Securicor (dat is vast personeel, er werkt geen enkele uitzendkracht meer in de noodvoorzieningen) aan de situatie in de noodvoorzieningen goed beheersbaar te vinden en zich veilig te voelen. Ik kom derhalve tot de conclusie dat het rapport van ES&E een tijdopname heeft gegeven, mede op grond waarvan inmiddels aanmerkelijke verbeteringen zijn aangebracht. Ik acht het rapport dan ook geen onderbouwing van de constatering van de Raad van State met betrekking tot de gebrekkige effectiviteit van de maatregel. De Tijdelijke wet is uitvoerbaar.

De leden van de fractie van de PvdA vragen mij waarom de toezegging van mijn voorganger, dat de wet hooguit één keer voor een jaar zou kunnen worden verlengd, niet wordt nagekomen. Zij vragen dit omdat deze toezegging voor de meerderheid van de PvdA-fractie reden was om akkoord te gaan met de noodwet. Aangezien het een toezegging van de toenmalige minister betreft heb ik de handelingen van het debat met uw Kamer van 5 maart 2002 erop nageslagen. Ik kan daar evenwel geen toezegging vinden dat de wet hooguit één keer voor een jaar zou worden verlengd. In antwoord op de schriftelijke vragen van de leden van de fractie van de PvdA is in de nota naar aanleiding van het verslag aangegeven dat, wanneer de noodzaak van verlenging van de wet zich zou voordoen dit door middel van een wetswijziging aanhangig zou worden gemaakt (Kamerstukken I 2001/02, 28 201, 235b, blz. 8–9). In de handelingen is dit onderwerp door mevrouw Tan in haar eerste termijn aan de orde gesteld. De toenmalige minister heeft geantwoord: «Als het succes dermate gering is dat wij genoodzaakt zijn om de werking van de wet nog een keer te verlengen, dan zullen wij dit ook doen. Het is ook mogelijk om een keer te verlengen. De verlenging zal echter dienen te geschieden bij wet, waardoor de Kamer hier nog bij betrokken zal worden.» (Handelingen I 2001/02, blz. 21–1100). In de tweede termijn heb ik dit onderwerp niet terug zien keren. Zowel in de toelichting bij het thans voorliggende wetsvoorstel als in de nota naar aanleiding van het verslag naar aanleiding van vragen van de fracties van de D66, ChistenUnie en GroenLinks van de Tweede Kamer ben ik ingegaan op de argumenten om te kiezen voor verlenging met twee jaar in plaats van met één jaar. Kort samengevat gaat het erom dat de straffen die zijn opgelegd langer zijn uitgevallen dan destijds voorzien en dat de celcapaciteit derhalve ook langer nodig is om de veroordeelden hun straf uit te kunnen laten zitten. Tevens is de capaciteitsnood in het reguliere gevangeniswezen dermate gegroeid dat maatregelen daar nodig zijn. Voordat deze maatregelen effect sorteren zullen de twee jaar nodig zijn voor de insluiting van drugskoeriers.

De leden van de PvdA-fractie vragen een reactie op het onderdeel van het advies van de Raad van State dat uitmondde in het advies van geen verdere verlenging dan tot 2005. Zij vragen mijn reactie toe te spitsen op het effect van het uitblijven van de verwachte effecten in combinatie met het oprekken van de termijn. In aanvulling op hetgeen hiervoor is aangegeven ten aanzien van het effect van het gevoerde beleid het volgende. Ten gevolge van de intensivering van de aanpak van de smokkel van drugs door drugskoeriers zijn vele drugskoeriers aangehouden en veroordeeld. Door deze intensivering is ook meer inzicht ontstaan in de omvang van het probleem. Een omvang die ten tijde van de indiening van het wetsvoorstel voor de Tijdelijke wet noodcapaciteit drugskoeriers begin 2002, niet voorzien kon worden. Een forse aanpak van deze drugssmokkel blijft gerechtvaardigd doordat het een ernstige inbreuk vormt op de Nederlandse rechtsorde (het betreft een strafbaar feit met een maximale strafdreiging van 12 jaar) en mensen door de organisaties achter de drugskoeriers ernstig worden misbruikt, met alle gezondheidsrisico's bovendien. Ook de integriteit van de passagiersstromen op de luchthaven Schiphol komt door deze vorm van smokkel ernstig onder druk te staan.

Uiteraard is het thans een gegeven dat, zoals ook al in de toelichting bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Tijdelijke wet is aangegeven, de rechter hogere straffen oplegt dan waarmee aanvankelijk rekening was gehouden. Hierdoor zitten veroordeelde drugskoeriers langer opgesloten en is een grotere druk op de beschikbare detentiecapaciteit ontstaan dan voorzien. Kortom, de rechtvaardiging voor een straffe aanpak van de drugssmokkel door drugskoeriers, de weerbarstigheid van de materie en de hogere straffen staan in nauw verband met de noodzaak tot het verlengen van de Tijdelijke wet. Ik hecht er overigens aan op te merken dat aan het advies van de Raad van State de wet niet nader te verlengen dan tot 8 maart 2005 gevolg is gegeven.

In antwoord op de aan het voorgaande verbonden vraag van de leden van de fractie van de PvdA, of de spanning met internationaalrechtelijke verplichtingen niet een onaanvaardbaar niveau heeft bereikt, kan ik ontkennend antwoorden. In diverse stukken zowel terzake van de parlementaire behandeling van de Tijdelijke wet als de onderhavige wijziging daarvan is op de diverse toepasselijke internationale verdragen (EVRM, BUPO-verdrag en het Verdrag inzake de rechten van het kind) ingegaan. Ik trek nog steeds de conclusie dat de Tijdelijke wet alsmede de wijziging daarvan niet in strijd is met verdragsrechtelijke verplichtingen. In de nota naar aanleiding van het verslag bij het toenmalige wetsvoorstel voor de Tijdelijke wet is uitvoerig ingegaan op de relatie tot de European Prison Rules (Kamerstukken I 2001/02, 28 201, nr. 235b, blz. 11/12). Niet altijd werd (ten volle) aan deze aanbevelingen voldaan. Hetgeen daar werd gesteld geldt ook thans nog en kan als volgt worden aangevuld.

– De European Prison Rules (artikel 43 en 70) geven aan dat er verlofregelingen dienen te zijn. Deze worden in het onderhavige voorstel aan de Tijdelijke wet toegevoegd voor incidentele gevallen (artikel I, onderdeel C). Voorts kan door het beleid om gedetineerden met een bepaald strafrestant door te plaatsen naar het reguliere gevangeniswezen waar ruimere verlofregelingen bestaan, invulling worden gegeven aan deze aanbevelingen.

– Voorts worden regels gesteld ten aanzien van de aanstelling van het personeel (artikel 54 en 57 EPR). Het personeel is thans in dienst van Securicor of DJI, uitzendkrachten werken niet meer in de noodvoorzieningen.

– In de noodvoorziening in Heerhugowaard kan inmiddels worden deelgenomen aan de arbeid (artikel 71 en 96 EPR).

Dat de Tijdelijke wet niet in strijd is met internationaalrechtelijke verplichtingen is bevestigd door de Rechtbank Den Haag in de uitspraak van 14 augustus 2002 (KG 02/953). Recent heeft de Rechtbank Haarlem (zitting houdende te Utrecht) in een uitspraak van 22 januari 2003 na een bezoek aan de noodvoorziening in Zeist geconcludeerd dat de detentieomstandigheden aldaar geen aanleiding vormden om de duur van de op te leggen detentie te verminderen (zaaknummer 15/001584–02).

Ten slotte kan ik over dit onderwerp nog aangeven dat er sinds de inwerkingtreding van de Tijdelijke wet het nodige is veranderd binnen de noodvoorzieningen. Het eindrapport van ES&E geeft een opname van de situatie in de zomer van 2002. Nadien zijn nog meer aanpassingen in het regime aangebracht zowel ten gunste van de gedetineerden, de beheersbaarheid van de voorzieningen als de veiligheid van het personeel. Ik gaf hiervoor een opsomming daarvan. Naar mijn mening kan het onderhavige wetsvoorstel, nu dit naast de verlenging voorts nog enkele verruimingen in het regime omvat, zeker de toets aan internationaalrechtelijke verplichtingen doorstaan, ook wanneer de werkingsduur wordt verlengd.

De leden van de fractie van de PvdA vragen voorts naar enkele concrete aspecten ten aanzien van het regime die ook van de zijde van de werknemersorganisaties aan de orde zijn gesteld. Deze vraag is reeds aan de orde gekomen bij de vraag van de leden van de CDA-fractie over het eindrapport van ES&E. Op deze plaats wordt hiernaar verwezen.

De leden van de fractie van GroenLinks staan uiterst kritisch tegenover het onderhavige wetsvoorstel. Zij geven aan dat deze wet indertijd voor de duur van een jaar is aanvaard, vanuit de gedachte dat hetzij de afschrikwekkende werking ervan zodanig zou zijn dat het aantal drugkoeriers zou afnemen, hetzij de reguliere capaciteit zodanig zou zijn uitgebreid dat het speciale, sobere detentieregime voor drugskoeriers zou kunnen worden afgeschaft. Zij vragen of de regering alsnog een afname verwacht van het gevoerde beleid ten aanzien van drugskoeriers. Op de verwachtingen van het beleid ten aanzien van drugskoeriers is bij de beantwoording van gelijksoortige vragen van de fracties van het CDA en de PvdA hiervoor ingegaan. Op deze plaats wordt volstaan met daarnaar te verwijzen. Ik voeg daaraan toe dat het niet de bedoeling van de regering is geweest dat de sobere detentieomstandigheden een zodanig afschrikwekkende werking zouden hebben dat hierdoor zelfstandig een afname van het aantal drugskoeriers werd verwacht. Ik wijs hiertoe op een opmerking van de toenmalige minister in het debat met uw Kamer op 5 maart 2002 waarin hij aangeeft dat hij het noodregime zo min mogelijk afschrikwekkend probeert te laten zijn en zoveel mogelijk wil aansluiten bij de Penitentiaire beginselenwet (Handelingen I 2001/02, blz. 21–1100).

De leden van de fractie van GroenLinks vragen of de regering meer kan zeggen over de uitbreiding van de reguliere capaciteit. Zij vragen in dat verband of het de bedoeling is dat de noodvoorzieningen op enig moment zodanig worden aangepast dat deze voldoen aan de normen van de Penitentiaire beginselenwet en zo ja, wanneer daar uitzicht op is.

Voor mijn inspanningen ter uitbreiding van de reguliere capaciteit verwijs ik op deze plaats naar mijn antwoord terzake op de vragen van de leden van de CDA-fractie.

In het kader van Modernisering sanctietoepassing, waarop ik aldaar tevens inging, streef ik onder meer naar een gedifferentieerde wijze van tenuitvoerlegging van vrijheidsstraffen, toegesneden op de te onderscheiden categorieën gedetineerden. Enerzijds valt te denken aan meer intensieve programma's voor reïntegratie en recidivevermindering voor gedetineerden die daarvoor in aanmerking komen, anderzijds aan meer sobere voorzieningen voor bijvoorbeeld kortgestraften, een deel van de veelplegers en ook drugskoeriers. Met het oog op het laatste heb ik onlangs een wetsvoorstel tot wijziging van de Penitentiaire beginselenwet ter verruiming van de mogelijkheden voor meerpersoonscelgebruik voor advies naar de Raad van State gezonden. Ook de Penitentiaire maatregel zal worden aangepast om een grotere differentiatie te kunnen realiseren in de duur van het dagprogramma en de omvang van het aanbod aan activiteiten. Deze wijzigingen zullen in 2004 respectievelijk in de loop van 2003 in werking kunnen treden. Een van de maatregelen zal als gevolg daarvan kunnen zijn het breder in gebruik houden van het type capaciteit, zoals thans in gebruik voor de opvang van drugskoeriers.

De leden van de fractie van GroenLinks vragen of de regering kan toezeggen dat er na de sluiting van enkele huidige noodvoorzieningen geen andere noodvoorzieningen zullen bijkomen. Een deel van de huidige noodvoorzieningen is slechts tijdelijk beschikbaar en zal binnen afzienbare termijn (juli 2004 en 1 april 2005) sluiten. Gelet op de huidige stand van zaken ligt het niet in het voornemen tussentijds nieuwe noodvoorzieningen in gebruik te nemen. Wel zal bezien worden in hoeverre delen van de huidige noodcapaciteit kunnen worden verbouwd, zodat zij aan de normen van de Penitentiaire beginselenwet (zoals die dan zal luiden) voldoen.

De leden van de fractie van GroenLinks vragen voorts of de noodvoorzieningen wel zijn bedoeld voor of voldoende zijn toegerust op het langere verblijf van gedetineerden nu de straffen langer uitvallen dan destijds werd voorzien. Zij menen dat een verblijf van zes maanden in de noodvoorzieningen al te lang is, maar willen van de regering zo precies mogelijk onderbouwd horen waarom de garantie niet is te geven dat drugskoeriers langer dan die zes maanden in een noodvoorziening zullen worden gedetineerd. In het Plan van aanpak drugssmokkel Schiphol werd uitgegaan van vrijheidsstraffen van zes maanden of meer. In de Tijdelijke Wet is geen maximum verblijfsduur vastgelegd. In het wetsvoorstel tot verlenging van de Tijdelijke wet wordt evenmin een termijn voor verblijf in de noodvoorzieningen opgenomen. Bij overschrijding daarvan ontstaat dan de (onwenselijke) kans op heenzendingen of schadevergoedingen.

Bovendien is er op dit moment sprake van een groot capaciteitstekort bij het reguliere gevangeniswezen. Om plaats te maken, c.q. wegens plaatsgebrek, zijn dit jaar alweer circa 600 gedetineerden eerder naar huis gestuurd en circa 500 arrestanten vanuit de politiebureaus met een beschikking strafonderbreking naar huis gezonden, met het verzoek zich over drie maanden te melden. De beperking van de verblijfsduur in de noodvoorzieningen wordt gerealiseerd via beleid. Er is vanaf 16 september 2002 beleid vastgesteld inzake doorplaatsing naar het reguliere gevangeniswezen. Gedetineerden met een strafrestant van meer dan 90 dagen worden in beginsel (zodra er capaciteit beschikbaar is) doorgeplaatst. Ten aanzien van het daadwerkelijke tijdstip van overplaatsing zijn garanties evenwel niet te geven.

Voorts is het zo dat met het realiseren van de nodige bouwkundige voorzieningen de mogelijkheden tot een ruimer dagprogramma in de noodvoorzieningen toenemen. Zo zullen medio 2003 in het detentiecentrum Zeist twee sporthallen worden gerealiseerd en beschikt de noodvoorziening in Heerhugowaard op dit moment zelfs al over de mogelijkheid tot deelneming aan arbeid.

De leden van de SGP-fractie en de CU-fractie vragen welke feiten en omstandigheden aanleiding gaven tot het besluit de Tijdelijke wet te verlengen, zoals dat in een persbericht van 16 augustus 2002 – en derhalve minder dan een half jaar na de inwerkingtreding van de Tijdelijke wet – werd aangegeven. Zoals hiervoor reeds aangegeven heb ik mij kort na mijn aantreden als minister laten informeren over de problematiek van de drugskoeriers. Naast het aanpassen van het beleid op onderdelen heb ik toen besloten om de procedure tot verlenging van de Tijdelijke wet in gang te zetten. Omdat de toestroom van drugskoeriers nog geen afname vertoonde en de straffen hoger uitvielen dan voorzien realiseerde ik mij dat de noodcapaciteit langer nodig zou zijn dan tot 8 maart 2003. Omdat ik de diverse instanties die bij het proces van wetgeving betrokken zijn meer tijd wilde geven voor de beoordeling van het wetsvoorstel over de verlenging van de Tijdelijke wet dan hen voor de Tijdelijke wet zelf was gegund, diende dit traject reeds in de zomer van 2002 in gang te worden gezet. Ik vond het niet aangewezen een wetsvoorstel tot verlenging in hetzelfde tempo als de Tijdelijke wet zelf het proces te laten doorlopen. Dat de mondelinge behandeling van het wetsvoorstel door uw Kamer is gepland op 4 maart a.s. (vier dagen voordat de wet door tijdsverloop zal eindigen) geeft wel aan dat deze tijd nodig is geweest.

Het Openbaar Ministerie heeft bij de presentatie van het laatste jaarverslag de suggestie gedaan de drugskoeriers per kerende post terug te sturen. De leden van de SGP-fractie en de CU-fractie vragen een reactie van de regering op deze suggestie. In de vierde voortgangsrapportage Plan van aanpak drugssmokkel Schiphol van 20 september 2002 (Kamerstukken II 2001/02, 28 192, nr. 16) heb ik aangekondigd bolletjesslikkers en koeriers met een aan slikkers overeenkomstige hoeveelheid drugs met een dagvaarding in persoon heen te zenden. Buitenlandse drugskoeriers worden, indien overdracht van strafvervolging niet tot de mogelijkheden behoort, daarbij direct uit Nederland verwijderd. In zoverre is dit in overeenstemming met de suggestie van het openbaar ministerie. Ten aanzien van drugskoeriers die niet tot deze categorie behoren ben ik van mening dat, gelet op de grote hoeveelheden drugs die zij Nederland binnen smokkelen, een adequate strafrechtelijke interventie moet volgen. Deze kan, gezien ook mijn antwoord op de vraag van de leden van de CDA-fractie en PvdA-fractie naar de effecten van het beleid, niet bestaan uit het direct terug sturen van deze drugskoeriers.

Met betrekking tot de brief van 13 januari jl. waarbij het eindrapport betreffende de evaluatie van de Tijdelijke wet is aangeboden, vragen de leden van de SGP-fractie en de CU-fractie naar het lage percentage van 38 van wie de woonplaats bekend is. Het evaluatieonderzoek naar de werking van de Tijdelijke wet is verricht in de periode dat de noodvoorzieningen net in gebruik werden genomen. Alle gegevens van de populatie waren toen nog niet verwerkt. Inmiddels is dat wel het geval en is van bijna alle (ongeveer 90%) ingesloten drugskoeriers het woonland bekend.

De leden van de SGP-fractie en CU-fractie vragen ten slotte hoe het beleid terzake van de overdracht van strafvervolging en dat ter zake van uitzetting verloopt. Laat ik voorop stellen dat ongeveer 30% van de totaal op Schiphol aangehouden drugskoeriers, bolletjesslikkers en koeriers met een aan slikkers overeenkomstige hoeveelheid drugs betreft. De overige 70% komt derhalve in zijn geheel niet in aanmerking voor heenzenden dan wel uitzetten. Meer dan 50% van de totaal op Schiphol aangehouden drugskoeriers heeft vervolgens de Nederlandse nationaliteit, waarvan ongeveer 70% in Nederland woonachtig is. De overige 30% is voornamelijk woonachtig op Curaçao. Ten aanzien van de Nederlanders geldt dat alleen bolletjesslikkers en koeriers met een aan slikkers overeenkomstige hoeveelheid drugs, die in Nederland vaste woon- of verblijfplaats hebben en first offender zijn voor heenzending met dagvaarding in aanmerking komen. Nederlandse drugskoeriers die in de andere landen van het Koninkrijk woonachtig zijn, blijven thans nog allen ingesloten. Achtergrond hiervan is dat zij niet kunnen worden verplicht naar «huis» terug te keren. De buitenlandse bolletjesslikkers en koeriers met een aan slikkers overeenkomstige hoeveelheid drugs, die first offender zijn, kunnen tot slot uiteraard alleen worden uitgezet als uitzetting daadwerkelijk mogelijk is.

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

Naar boven