nr. 189a
VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR CULTUUR1
De vaste commissie voor Cultuur heeft de eer omtrent dit wetsvoorstel
als volgt verslag uit te brengen.
De leden behorende tot de PvdA-fractie hadden
met enige verwondering kennis genomen van onderdeel GG, waarin is opgenomen
het voorstel voor een nieuw art. 167. Daarin wordt de bevoegdheid gedelegeerd
aan de regering om bij algemene maatregel van bestuur ter uitvoering van bindende
besluiten van instellingen van de Europese Unie regels te stellen.
Lid 2 regelt dat daarbij onder omstandigheden tijdelijk kan worden afgeweken
van de Mediawet.
In lid 3 wordt, onder weer andere omstandigheden, aan de minister de bevoegdheid
gegeven terzake regels te stellen, waarbij eveneens tijdelijk mag worden afgeweken
van wet en amvb.
Deze leden hadden zich daarom verwonderd, omdat de Kamer reeds eerder
(bij de behandeling van art. 18.3 Telecommunicatiewet in 1998) te kennen had
gegeven dat bij het geven van de bevoegdheid om van een hogere regel af te
wijken niet meer sprake is van delegatie van de wet aan lagere regelgevers,
maar van een nieuwe attributie van bevoegdheid aan een lagere regelgever om
van een hogere af te wijken. Een dergelijke attributie, zo werd toen gesteld,
strijdt – voorzover het gaat om afwijking van een wet in formele zin –
met art. 81 Grondwet, dat immers bepaalt dat de vaststelling van wetten geschiedt
door de Regering en de Staten-Generaal gezamenlijk.
De leden behorende tot de PvdA-fractie verwezen hierbij naar de motie
Jurgens c.s. d.d. 5-12-2000, nr. 26 200 VI nr. 65 EK nr. 37, waarin –
kort gezegd – de regering werd uitgenodigd om naar andere wegen te zoeken
om tot versnelde implementatie van besluiten van instellingen van de Europese
Unie te geraken, wegen die constitutioneel wel verantwoord zijn. Deze motie
was het resultaat van een beraadslaging over de notitie van de regering –
tot stand gekomen op verzoek van de Eerste Kamer – over Versnelde implementatie
van EG- en andere internationale besluiten, 26 200, nr. 65).
Naar het deze leden bekend is heeft deze motie geleid tot het vragen van
een advies aan een groep deskundigen. Dit onderzoeksrapport verscheen in het
jaar 2002 als: L.F.M. Besselink e.a. «De Nederlandse Grondwet en de Europese Unie». Naar blijkt uit het antwoord van de regering
op de schriftelijke vraag van het lid Jurgens d.d. 7 maart 2003, Aanhangsel
nr. 8) wil het kabinet wachten met een standpunt over dit rapport totdat er
niet langer een demissionair kabinet zit.
Hoewel genoemde leden dit laatste standpunt kunnen billijken betreft hun
verwondering het feit dat de regering inmiddels «unverfroren»
doorgaat met het gebruiken van het gewraakte middel voor versnelde implementatie,
en dit zelfs – naar het lijkt – heeft opgenomen in de (alleen
intern voor de regering geldende) Aanwijzingen voor de Regelgeving (zie daarvan
de artt. 39 en 339, vastgesteld 29 mei 2002). Het komt deze leden voor dat
zulks niet behoort, nu een van de Kamers van de Staten-Generaal aan wie volgens
art. 81 GW de wetgevende macht toekomt, daartegen van overwegende bezwaren
blijk heeft gegeven.
Deze leden zouden daarom van de regering willen vernemen waarom zij een
motie van de Kamer op deze wijze behandelt. Zij nodigen de regering tevens
uit om te verklaren dat zij, wanneer de Eerste Kamer het wetsvoorstel zou
aanvaarden, art. 167 niet in werking te laten treden.
Zij doen dit met te meer overtuiging nu de regering het advies terzake
van de Raad van State heeft genegeerd. Dit advies luidde immers om het artikel
niet in te dienen, nu van enige noodzaak daartoe in het kader van de materie
van de Mediawet niet is gebleken.
De leden van de fracties van CDA, VVD, GroenLinks, SGP en CU sloten zich bij de vragen en
opmerkingen van de PvdA-fractie aan en verklaarden de openbare behandeling
van dit wetsvoorstel op korte termijn te willen aanvangen.
Het lid van de Onafhankelijke Senaatsfractie
(OSF) merkte op dat er een tijdelijke subsidieregeling getroffen is voor de
zendtijd politieke partijen. De oorspronkelijke zendtijd-subsidieregeling
was bij de vorige wetswijziging uit de Mediawet verdwenen. Halverwege 2001
heeft toenmalig staatssecretaris van der Ploeg zich bereid verklaard de TV
spotjes in de zendtijd voor politiek partijen met terugwerkende kracht tot
januari 2001 te financieren dmv een tijdelijke regeling van maximaal 3 jaar.
Dit in afwachting van een definitieve regeling.
Waarom is de huidige wijziging niet aangegrepen om een definitieve regeling
van zendtijd voor politieke partijen in de Mediawet tot stand te brengen,
nu de werkingsduur van de tijdelijke regeling grotendeels verstreken is? Wil
de staatssecretaris dit alsnog repareren?
Zo niet, op welke wijze (via OCW?) wordt de definitieve regeling dan wel
vormgegeven?
Vertrouwende, dat deze vragen tijdig zullen worden beantwoord, acht de
commissie de openbare beraadslaging over het onderhavige wetsvoorstel voldoende
voorbereid.
De voorzitter van de commissie,
De Boer
De griffier van de commissie,
Nieuwenhuizen