28 476
Wijziging van de Mediawet met het oog op noodzakelijke verbeteringen van de wet en de uitvoering daarvan

nr. 189a
VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR CULTUUR1

Vastgesteld 12 mei 2003

De vaste commissie voor Cultuur heeft de eer omtrent dit wetsvoorstel als volgt verslag uit te brengen.

De leden behorende tot de PvdA-fractie hadden met enige verwondering kennis genomen van onderdeel GG, waarin is opgenomen het voorstel voor een nieuw art. 167. Daarin wordt de bevoegdheid gedelegeerd aan de regering om bij algemene maatregel van bestuur ter uitvoering van bindende besluiten van instellingen van de Europese Unie regels te stellen.

Lid 2 regelt dat daarbij onder omstandigheden tijdelijk kan worden afgeweken van de Mediawet.

In lid 3 wordt, onder weer andere omstandigheden, aan de minister de bevoegdheid gegeven terzake regels te stellen, waarbij eveneens tijdelijk mag worden afgeweken van wet en amvb.

Deze leden hadden zich daarom verwonderd, omdat de Kamer reeds eerder (bij de behandeling van art. 18.3 Telecommunicatiewet in 1998) te kennen had gegeven dat bij het geven van de bevoegdheid om van een hogere regel af te wijken niet meer sprake is van delegatie van de wet aan lagere regelgevers, maar van een nieuwe attributie van bevoegdheid aan een lagere regelgever om van een hogere af te wijken. Een dergelijke attributie, zo werd toen gesteld, strijdt – voorzover het gaat om afwijking van een wet in formele zin – met art. 81 Grondwet, dat immers bepaalt dat de vaststelling van wetten geschiedt door de Regering en de Staten-Generaal gezamenlijk.

De leden behorende tot de PvdA-fractie verwezen hierbij naar de motie Jurgens c.s. d.d. 5-12-2000, nr. 26 200 VI nr. 65 EK nr. 37, waarin – kort gezegd – de regering werd uitgenodigd om naar andere wegen te zoeken om tot versnelde implementatie van besluiten van instellingen van de Europese Unie te geraken, wegen die constitutioneel wel verantwoord zijn. Deze motie was het resultaat van een beraadslaging over de notitie van de regering – tot stand gekomen op verzoek van de Eerste Kamer – over Versnelde implementatie van EG- en andere internationale besluiten, 26 200, nr. 65).

Naar het deze leden bekend is heeft deze motie geleid tot het vragen van een advies aan een groep deskundigen. Dit onderzoeksrapport verscheen in het jaar 2002 als: L.F.M. Besselink e.a. «De Nederlandse Grondwet en de Europese Unie». Naar blijkt uit het antwoord van de regering op de schriftelijke vraag van het lid Jurgens d.d. 7 maart 2003, Aanhangsel nr. 8) wil het kabinet wachten met een standpunt over dit rapport totdat er niet langer een demissionair kabinet zit.

Hoewel genoemde leden dit laatste standpunt kunnen billijken betreft hun verwondering het feit dat de regering inmiddels «unverfroren» doorgaat met het gebruiken van het gewraakte middel voor versnelde implementatie, en dit zelfs – naar het lijkt – heeft opgenomen in de (alleen intern voor de regering geldende) Aanwijzingen voor de Regelgeving (zie daarvan de artt. 39 en 339, vastgesteld 29 mei 2002). Het komt deze leden voor dat zulks niet behoort, nu een van de Kamers van de Staten-Generaal aan wie volgens art. 81 GW de wetgevende macht toekomt, daartegen van overwegende bezwaren blijk heeft gegeven.

Deze leden zouden daarom van de regering willen vernemen waarom zij een motie van de Kamer op deze wijze behandelt. Zij nodigen de regering tevens uit om te verklaren dat zij, wanneer de Eerste Kamer het wetsvoorstel zou aanvaarden, art. 167 niet in werking te laten treden.

Zij doen dit met te meer overtuiging nu de regering het advies terzake van de Raad van State heeft genegeerd. Dit advies luidde immers om het artikel niet in te dienen, nu van enige noodzaak daartoe in het kader van de materie van de Mediawet niet is gebleken.

De leden van de fracties van CDA, VVD, GroenLinks, SGP en CU sloten zich bij de vragen en opmerkingen van de PvdA-fractie aan en verklaarden de openbare behandeling van dit wetsvoorstel op korte termijn te willen aanvangen.

Het lid van de Onafhankelijke Senaatsfractie (OSF) merkte op dat er een tijdelijke subsidieregeling getroffen is voor de zendtijd politieke partijen. De oorspronkelijke zendtijd-subsidieregeling was bij de vorige wetswijziging uit de Mediawet verdwenen. Halverwege 2001 heeft toenmalig staatssecretaris van der Ploeg zich bereid verklaard de TV spotjes in de zendtijd voor politiek partijen met terugwerkende kracht tot januari 2001 te financieren dmv een tijdelijke regeling van maximaal 3 jaar. Dit in afwachting van een definitieve regeling.

Waarom is de huidige wijziging niet aangegrepen om een definitieve regeling van zendtijd voor politieke partijen in de Mediawet tot stand te brengen, nu de werkingsduur van de tijdelijke regeling grotendeels verstreken is? Wil de staatssecretaris dit alsnog repareren?

Zo niet, op welke wijze (via OCW?) wordt de definitieve regeling dan wel vormgegeven?

Vertrouwende, dat deze vragen tijdig zullen worden beantwoord, acht de commissie de openbare beraadslaging over het onderhavige wetsvoorstel voldoende voorbereid.

De voorzitter van de commissie,

De Boer

De griffier van de commissie,

Nieuwenhuizen


XNoot
1

Samenstelling: Holdijk (SGP), De Boer (GL), voorzitter, Van den Broek-Laman Trip (VVD), Bierman (OSF), Luijten (VVD), Ruers (SP), Woldring (CDA), plv. voorzitter, Tan (PvdA), Van den Hul-Omta (CDA), Kohnstamm (D66), Witteveen (PvdA), Dölle (CDA), De Blécourt-Maas (VVD) en Groen (ChristenUnie).

Naar boven