nr. 130a
VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR ONDERWIJS1
Vastgesteld 25 februari 2003
Het voorbereidend onderzoek gaf de commissie aanleiding tot het maken
van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.
Hoewel de leden van de CDA-fractie alleszins
konden instemmen met de hoofdlijnen van dit wetsvoorstel, stelden zij toch
een enkele vraag. Die vragen achtten zij des te meer van belang waar evaluatie
is aangekondigd voor 2004: dan hebben 2 series leerlingen de tweejarige cyclus
gevolgd, zijn er 2 examenjaren voorbij en hebben 2 groepen leerlingen gebruik
gemaakt van de leerwerktrajecten.
De leden van de CDA-fractie constateerden (en dat was ook bij de behandeling
in de Tweede Kamer het geval) een spanningsveld van deregulering en meer autonomie
voor scholen enerzijds en bescherming van individuele leerlingen anderzijds.
Zij constateerden dat toch is gekozen voor een vrij gedetailleerde regelgeving.
Liever zagen deze leden de discussie gaan over de meer principiële vraag
of dat wel wenselijk is. Hoe groot de steun ook moge zijn voor het regelen
van deze mogelijkheid tot buitenschools leren, moet niet nog meer aan de orde
komen en worden nagestreefd grotere eigen verantwoordelijkheid voor de school
met minder uitgebreide voorschriften in de wet? Hier worden toch weer 7 artikelen
toegevoegd aan de wet VO. De leden van de CDA-fractie vroegen de minister
in dit verband nog eens toe te lichten waarom het nodig is in de wet vast
te leggen:
1) dat dit traject «tenminste 640 klokuren, verzorgd in 80 dagen
en ten hoogste 1280 klokuren, verzorgd in 160 dagen, omvat van de gezamenlijke
onderwijstijd van het derde en vierde leerjaar» en dat «elke schoolweek
in het derde en vierde leerjaar omvat zowel binnenschools onderricht als buitenschools
onderricht in de praktijk van een beroep.» Waarom wordt dit niet geregeld
in de vorm van een advies in het inrichtingsbesluit? Dan toch is duidelijker
dat de school verantwoordelijk is voor de inrichting van het onderwijs, zo
meenden deze leden. Natuurlijk hoort daar verantwoording bij. En dienaangaande
is als sluitstuk veel geregeld in de Wet op het Onderwijstoezicht.
2) welke kwaliteitseisen de landelijke organen aan bedrijven of organisaties
stellen om ze te erkennen. Natuurlijk: deze organen wordengeëvalueerd.
Maar dat is pas over enige tijd. Door de criteria in de wet vast te leggen
vermindert de flexibiliteit en wordt de verantwoordelijkheid van de landelijke
organen overgenomen. Wil de minister nog eens toelichten waarom zij ze toch
wil hebben opgenomen in de wet?
Ten slotte stelden de leden van de CDA-fractie een vraag van andere orde.
Buitenschools leren in combinatie met leren op school kan ook voor leerlingen
in de kaderberoepsgerichte leerweg en wellicht ook voor leerlingen in de theoretische
leerweg zinvol zijn. Op welke termijn stelt de minister zich voor een grotere
variatie en flexibiliteit in de vormgeving van het gehele VMBO vorm te geven,
zodat maatwerk beter mogelijk wordt?
De voorzitter van de commissie,
Jaarsma
De griffier van de commissie,
Janssen
XNoot
1Samenstelling: Ginjaar (VVD), Jaarsma (PvdA) (voorzitter), Schuyer (D66), Werner (CDA) (plv. voorzitter), Schoondergang-Horikx (GL), De Jager (VVD), Woldring (CDA), Dupuis
(VVD), Van den Hul-Omta (CDA), Witteveen (PvdA), Van Vugt (SP), Groen (ChristenUnie).