28 401
Aanpassing van de Tabakswet aan richtlijn nr. 2001/37/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 5 juni 2001 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de productie, de presentatie en de verkoop van tabaksproducten (PbEG L 194)

nr. 60d
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 13 januari 2003

Op 17 december jl. vond in de Eerste Kamer de openbare behandeling plaats van het voorstel van wet tot aanpassing van de Tabakswet aan richtlijn 2001/37/EG (28 401). De Kamer heeft toen besloten de beraadslaging voort te zetten op 14 januari a.s. (inmiddels heb ik vernomen dat de Kamer besloten heeft de voortgezette behandeling op een later tijdstip te doen plaatsvinden). De reden hiervoor is het feit dat de motie Werner nog niet is uitgevoerd en de Kamer mij in de gelegenheid wilde stellen het voor de uitvoering van de motie benodigde geld alsnog te vinden. Over dit onderwerp zal ik u in een separate brief informeren.

Tijdens het debat op 17 december heb ik ook toegezegd de Kamer vóór 14 januari over de volgende drie onderwerpen schriftelijk te zullen informeren:

1. de procedure ter rectificatie van de vertaalfout in de officiële Nederlandse vertaling van richtlijn 2001/37/EG

2. de uitvoering van de motie Kant

3. overleg met de poppodia en de schouwburgen over invoering van het rookverbod in die inrichtingen.

Graag doe ik mijn toezegging hierbij gestand.

ad 1) Zowel bij de schriftelijke als de mondelinge gedachtewisseling heeft de Kamer vragen gesteld over een mogelijk verbod op lichtere kleurvakken op verpakkingen. Lichtere kleurvlakken vallen volgens de toelichting bij artikel 3e van het wetsvoorstel onder «figuratieve of andere tekens» waarvan in dat artikel sprake is. Artikel 3e implementeert artikel 7 van de richtlijn. In de officiële Nederlandse vertaling (door de Europese Unie) is sprake van «figuratieve teksten». Hier is ontegenzeglijk sprake van een vertaalfout; dit niet alleen omdat de woordcombinatie «figuratieve teksten» zinledig is, maar ook omdat uit alle andere taalversies blijkt dat het gaat om figuratieve en andere tekens. Zo is in de Engelse, Franse enDuitse taalversie sprake van respectievelijk «figurative or other signs», «signes figuratifs ou autres» en «figurative oder sonstige Zeichen».

Via de Permanente Vertegenwoordiging van Nederland bij de Europese Unie is bij het Raadssecretariaat een verzoek ingediend om de vertaalfout officieel te rectificeren. Recentelijk heb ik nog laten navragen hoe het ermee staat. Vanuit Brussel werd gemeld dat de officiële rectificatie in de loop van dit jaar zal worden gepubliceerd. Wanneer het zover is, zal ik – conform het verzoek van het lid Werner (CDA) – de Kamer daarvan in kennis stellen.

Overigens benadruk ik nog eens dat de regering al op de rectificatie vooruit is gelopen. In artikel 3e van het wetsvoorstel is immers sprake van «figuratieve of andere tekens». In de toelichting bij het artikel wordt gewezen op de vertaalfout in de officiële Nederlandse taalversie. De rectificatie zal feitelijk dan ook geen gevolgen hebben, dat wil zeggen niet leiden tot aanpassing van de thans voorliggende wettekst.

ad 2) Tijdens de behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer op 26 september jl. diende het lid Kant (SP) een motie in, waarin de regering wordt opgeroepen haar beleid erop te richten additieven te verbieden die de verslavende werking van tabaksproducten versterken dan wel de smaak en geur van tabaksproducten aantrekkelijk maken voor jongeren. Aangezien de toenmalige minister van VWS (Bomhoff) opmerkte dat de motie volledig strookt met het beleid van de Nederlandse regering op dit punt, trok het lid Kant haar motie in. Die maakt daarom sindsdien geen deel van de beraadslaging meer uit.

Tijdens het debat op 17 december heeft het lid Ruers (SP) gevraagd wanneer en hoe de regering de motie Kant gaat uitvoeren. Ik kan hierover het volgende opmerken.

Op verzoek van de toenmalige minister van VWS (Borst) is het RIVM op 1 januari 2001 gestart met het meerjarige project «Vermindering gezondheids- en verslavingsrisico's rokers». Dit project beoogt inzicht te krijgen in de verslavende en gezondheidsschadende werking van ingrediënten die in tabaksproducten worden verwerkt. Vanwege de bij het RIVM reeds opgebouwde kennis over de samenstelling van tabaksproducten wordt dit instituut in de nog uit te vaardigen Regeling lijsten tabaksingrediënten aangewezen als instantie waarbij de industrie jaarlijks de lijsten moet indienen. Het RIVM analyseert de aangeleverde gegevens en geleidt deze door naar de Europese Commissie.

Op basis van de gegevens die zij via de lidstaten krijgt aangeleverd, zal de Commissie uiterlijk op 31 december 2004 een voorstel indienen voor een gemeenschappelijke lijst van voor tabaksproducten toegestane ingrediënten. Ingrediënten die de verslavende en gezondheidsschadende werking van tabaksproducten versterken – tabaksproducten zijn inherent gezondheidsschadend en verslavend – zullen in beginsel niet voorkomen op de op te stellen gemeenschappelijke lijst. Kortom, de regulering van ingrediënten in tabaksproducten zal plaatsvinden op het niveau van de Europese Unie. Inhoudelijk leveren de lidstaten echter de bouwstenen door middel van de jaarlijkse ingrediëntenlijsten en het (laten) verrichten van onderzoek naar de effecten van ingrediënten in tabaksproducten.

ad 3) Verscheidene leden van de Eerste Kamer hebben gesproken over de uitvoering van de Wet van 18 april 2002 tot wijziging van de Tabakswet en het vermeende gebrek aan overleg tussen betrokken partijen en overheid. Vanuit de samenleving hebben klaagbrieven de Kamer bereikt. Het lid Stekelenburg (PvdA) noemde met name de schouwburgen en poppodia. Hij verzocht mij met deze sectoren nog eens nader te overleggen. In mijn mondelinge antwoord heb ik hem dit toegezegd.

Ten algemene zou ik de Kamer nog eens willen wijzen op hetgeen ik met betrekking tot de uitvoering van de Wet van 18 april 2002 heb gesteld in de memorie van antwoord. Daaruit blijkt dat overleg met betrokken partijen in enkele gevallen tot wijziging van voorstellen heeft geleid. Het geeft met andere woorden geen pas om alle overleg tussen het ministerie en betrokken partijen af te schilderen als een wassen neus.

Specifiek met betrekking tot de poppodia en de schouwburgen merk ik het volgende op. Als gevolg van de Wet van 18 april 2002 is artikel 11 van de Tabakswet uitgebreid met gebouwen of inrichtingen voor kunst en cultuur. Om het rookverbod in deze sector te effectueren is een wijziging van het Besluit beperking verkoop en gebruik tabaksproducten (Beperkingenbesluit) noodzakelijk. De problemen van met name de schouwburgen en poppodia met het rookverbod zijn mij via het met hun brancheorganisaties gevoerde overleg bekend. Deze problemen zijn er mede oorzaak van dat de noodzakelijke wijziging van het Beperkingenbesluit nog niet in procedure is gebracht. Dat zal wat mij betreft in de loop van dit jaar gebeuren. Maar alvorens dat te doen zal, zoals ik op 17 december al heb toegezegd, nogmaals met de brancheorganisaties overleg worden gevoerd.

Ik wijs er in dit verband wel op dat de wetgever zich duidelijk heeft uitgesproken: ook bezoekers van gebouwen of inrichtingen voor kunst en cultuur moeten van de daar aangeboden voorzieningen gebruik kunnen maken zonder daarbij hinder of overlast van roken te ondervinden. Conform de inhoud van het Beperkingenbesluit komt dit neer op een rookverbod in de voor het publiek toegankelijke en voor gemeenschappelijk gebruik bestemde ruimten.

Het rookverbod sluit niet uit dat voor rokers speciale rookruimten worden ingericht. Het spreekt vanzelf dat het hier moet gaan om afgesloten ruimten, van waaruit geen hinder of overlast kan ontstaan voor niet-rokers. Dit kan kosten met zich meebrengen. Ik sta op het standpunt dat deze niet verhaald kunnen worden op de overheid, omdat de overheid:

a. culturele instellingen niet verplicht tot het inrichten van dergelijke ruimten;

b. door speciale rookruimten te subsidiëren afbreuk zou doen aan de consistentie van het tabaksontmoedigingsbeleid.

Overigens wijs ik erop dat het concept-wijzigingsbesluit te zijner tijd op grond van artikel 12 van de Tabakswet bij de Staten-Generaal zal worden voorgehangen. In de toelichting bij het concept-besluit zal verslag worden gedaan van het met de betrokken partijen gevoerde overleg.

Het lid Ruers (SP) heeft gevraagd naar het oordeel van de Stichting van de Arbeid inzake de vraag of naar het oordeel van de sociale partners uitzonderingen met betrekking tot de rookvrije werkplek nodig dan wel wenselijk zijn. Ik heb geantwoord dat de Stichting op 5 december jl. schriftelijk en unaniem heeft gereageerd. De inzet is om het naar mijn oordeel constructief verlopende overleg met de sociale partners de komende maanden voort te zetten en uiterlijk 1 juli aanstaande duidelijkheid te hebben door publicatie in het Staatsblad van een algemene maatregel van bestuur (ex artikel 11a, vijfde lid, van de Tabakswet), waarin de uitzonderingen op het recht op een rookvrije werkplek worden vastgelegd. Ook deze algemene maatregel van bestuur zal, alvorens voor advies aan de Raad van State te worden aangeboden, in het kader van de voorhangprocedure aan de Staten-Generaal worden voorgelegd.

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

C. I. J. M. Ross-van Dorp

Naar boven