28 401
Aanpassing van de Tabakswet aan richtlijn nr. 2001/37/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 5 juni 2001 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de productie, de presentatie en de verkoop van tabaksproducten (PbEG L 194)

nr. 60a
MEMORIE VAN ANTWOORD

Ontvangen 22 november 2002

Met belangstelling heb ik kennisgenomen van de reactie van de leden van uw Kamer. Ik ben verheugd te vernemen dat de leden van uw Kamer de doelstelling van het wetsvoorstel onderschrijven. Op de vragen en opmerkingen die door de leden zijn gemaakt ga ik hieronder in.

Gebruik van teksten, namen, handelsmerken en figuratieve of andere tekens

Artikel 3e van het wetsvoorstel zegt dat het verboden is op de verpakking van tabaksproducten teksten, namen, handelsmerken en figuratieve of andere tekens te gebruiken, die de suggestie wekken dat een bepaald tabaksproduct minder schadelijk is dan een ander tabaksproduct. Deze voorgestelde wettekst volgt de tekst van de richtlijn. De Nederlandse regering heeft niet de intentie af te wijken van de richtlijn, noch naar de letter, noch naar de bedoeling.

In de artikelsgewijze toelichting bij de memorie van toelichting is in een voetnoot aangegeven dat de tekst van dit artikel deels («...of andere tekens... ») is afgeleid van de oorspronkelijke Engelse taalversie van de richtlijn, omdat deze tekst mede gezien de Franse en Duitse taalversie van de richtlijn kennelijk is bedoeld. Met andere woorden: bij de vertaling van de richtlijn in het Nederlands is er een vertaalfout gemaakt; inmiddels is mijnerzijds bij de EU een procedure in gang gezet om dit abuis te corrigeren. Deze zienswijze wordt nog bevestigd doordat in overweging 27 bij de richtlijn ook gesproken wordt over figuratieve of andere tekens.

In de toelichting bij het wetsvoorstel staat dat ook het gebruik van lichtere kleurvlakken valt onder het verbod van figuratieve of andere tekens op de verpakking die de suggestie wekken dat een bepaald soort tabaksproduct minder schadelijk is. Bij de behandeling in de Tweede Kamer heeft de toenmalige minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport desgevraagd toegezegd dat Nederland op dit punt geen gidsland in Europa zal zijn. Hij heeft daarbij aangegeven waarom Nederland dit niet wil. Iemand zou kunnen zeggen dat dit een manier is om het tabaksgebruik te ontmoedigen die onzekerheid voor de tabaksfabrikanten met zich meebrengt. Er zijn bovendien betere manieren om het tabaksgebruik te ontmoedigen.

Nederland zal op dit punt dus niet de enige of eerste EU-lidstaat zijn die het gebruik van lichtere kleurvlakken aanpakt. Nederland zal bezien hoe andere EU-lidstaten de richtlijn implementeren en afwachten of hier procedures van komen.

De leden van uw Kamer vragen mij de memorie van toelichting op dit punt te wijzigen. Het wijzigen van een memorie van toelichting is echter niet mogelijk. Ik vertrouw er dan ook op dat mijn voorgaande uitleg over het Nederlandse standpunt volstaat; mocht er een juridische procedure komen, dan kan de rechter zich hier mede op baseren.

Implementatie Europese Richtlijn

Het wetsvoorstel is een letterlijke vertaling van richtlijn 2001/37/EG en gaat niet verder dan de richtlijn.

De richtlijn noopt tot aanpassing van artikel 3, tweede lid, van de Tabakswet. Dat artikel bepaalt op dit moment dat de wettelijke regels over aanduidingen en samenstelling ingevolge artikel 2 van de Tabakswet niet gelden voor tabaksproducten die voor de export bestemd zijn.

De richtlijn eist evenwel dat (uiterlijk vanaf 2007) de regels over aanduidingen en samenstelling ook gelden voor exportproducten. Dit maakt wetswijziging noodzakelijk.

De hier voorgestelde wijziging maakt de weg vrij om bij AMvB te bepalen dat voor tabaksproducten die voor export bestemd zijn de voorschriften krachtens artikel 2 van de Tabakswet omtrent aanduidingen en samenstelling niet gelden. Voor deze «vrijstelling» van aanduidingen- en samenstellingsregels voor exportproducten geldt dus een nieuwe situatie; in plaats van de regel «wet is niet van toepassing» zal een nieuwe regel gelden namelijk «wet is van toepassing, tenzij een AMvB anders bepaalt».

Deze constructie heeft het voordeel dat toekomstige aanpassingen van de regelgeving aan te verwachten nieuwe Europese richtlijnen eenvoudiger bewerkstelligd kunnen worden. In het oude systeem is voor implementatie van zo'n «vrijstellingsregel» – zoals nu – formele wetswijziging vereist, terwijl dat in het nieuwe systeem via het minder tijdrovende traject van een AMvB kan.

Artikel 3, vierde lid, regelt de openbaarmaking door de Minister van VWS van de door de tabaksindustrie verstrekte gegevens over additieven. Bij de formulering van dit artikel is aansluiting gezocht bij het ingeburgerde artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur en het in dit artikel gebruikte begrip bedrijfs- en fabricagegegevens. Het begrip bedrijfs- en fabricagegegevens is in de jurisprudentie herhaaldelijk aan de orde geweest en omvat naar mijn mening specifieke productformules.

Artikel 3, vierde lid, regelt een uitzondering op de plicht tot openbaarmaking, namelijk dat het verstrekken van informatie, respectievelijk het openbaar maken van bedrijfs- en fabricagegegevens achterwege blijft, voorzover het belang van openbaarmaking niet opweegt tegen de onevenredige benadeling van de verstrekker van die gegevens.

Op deze wijze is adequaat invulling gegeven aan artikel 6, tweede lid, van de richtlijn. Dit artikel zegt: «er moet rekening worden gehouden met de bescherming van informatie over specifieke productformules die onder het fabrieksgeheim vallen».

Notificatieplicht

Het vrij verkeer van goederen en diensten brengt met zich mee dat EU-lidstaten buitenlandse producten of diensten in beginsel niet mogen weigeren omdat ze niet voldoen aan eigen nationale voorschriften. Slechts uit oogpunt van bescherming van gerechtvaardigde belangen mag een lidstaat maatregelen nemen die een beperking van het vrij verkeer van goederen of diensten inhouden.

Notificatierichtlijn 98/34/EG regelt een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften. De richtlijn bepaalt dat wanneer een lidstaat een maatregel wil nemen die een beperking van het vrij verkeer van goederen of diensten kan inhouden, het voornemen hiertoe wordt gemeld aan de Europese Commissie. Bij een dergelijke maatregel moet het gaan om ontwerpen van «technische voorschriften» (artikel 8 van de richtlijn).

Niet alle technische voorschriften behoeven genotificeerd te worden. Artikel 10 van de richtlijn bepaalt dat notificatie niet hoeft als de lidstaten zich voegen naar dwingende communautaire besluiten die vaststelling van technische specificaties tot gevolg hebben. Bij de aanpassing van de Tabakswet aan richtlijn 2001/37/EG is hiervan sprake. Dit houdt in dat dit wetsvoorstel niet genotificeerd hoefde te worden.

Aangenomen wijziging van de Tabakswet 26 472

Overeenkomstig de toezegging van de toenmalige minister van VWS is er verscheidene malen overleg gevoerd met allerlei betrokken partijen. In dit verband wijs ik allereerst op de datum van 12 juni jl.

Toen zijn betrokkenen op het ministerie van VWS uitgenodigd om hun zienswijze kenbaar te maken met betrekking tot een voorstel over de inwerkingtreding van de verschillende onderdelen van de gewijzigde Tabakswet. Tot de genodigde partijen behoorden zowel belanghebbende marktpartijen als de tabaksbranche (reclameverbod) en de supermarktbranche (leeftijdsgrens), maar ook de sociale partners (rookvrije werkplek), NOC-NSF (rookvrije sportkantines), de Vereniging Nederlandse Poppopdia (rookvrije inrichtingen voor kunst en cultuur), de Nederlandse Spoorwegen en Koninklijk Nederlands Vervoer (rookvrij personenvervoer). De uitkomst van genoemde consultatiedag heeft mede geleid tot het inwerkingtredingscenario, zoals dat is geformaliseerd in het Besluit van 28 juni 2002, houdende vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet van 18 april 2002 tot wijziging van de Tabakswet (Stb. 2002, 362). In enkele gevallen heeft de inbreng van betrokken partijen geleid tot een later tijdstip van inwerkingtreding. Dit geldt met name voor de rookvrije werkplek en het openbaar personenvervoer.

Met betrekking tot de verschillende uitvoeringsbesluiten merk ik het volgende op. Het gaat om de volgende besluiten.

1. Besluit rookvrije werkplek

2. Besluit rookvrij personenvervoer

3. Besluit tabaksautomaten

4. Besluit documenten leeftijdsvaststelling Tabakswet

5. Besluit tot wijziging van het Beperkingenbesluit

ad 1) Artikel 11a, eerste lid, van de Tabakswet legt het recht op een rookvrije werkplek vast. Om alle betrokkenen ruim de gelegenheid te geven zich hierop goed voor te bereiden is de inwerkingtreding hiervan bepaald op 1 januari 2004. Op 6 maart jl. heeft bestuurlijk overleg plaatsgevonden over de rookvrije werkplek. De sociale partners is toen gevraagd aan te geven welke categorieën werkgevers – op grond van artikel 11a, lid 5 – voor uitzondering (al dan niet tijdelijk) in aanmerking zouden moeten komen en waarom. Op die vraag is nog geen antwoord ontvangen. Wel heeft er sindsdien enkele malen op ambtelijk niveau overleg plaatsgehad. Zoals het er nu naar uitziet zal de Stichting van de Arbeid eind november uitsluitsel geven over de vraag inzake de naar het oordeel van de sociale partners noodzakelijke of wenselijke uitzonderingen. Dit zal worden meegenomen in de op te stellen AMvB, die na aanvaarding door de ministerraad bij de Staten-Generaal zal worden voorgehangen.

ad 2) Over het recht op rookvrij personenvervoer is op 12 juni jl. gesproken met de Nederlandse Spoorwegen en Koninklijk Nederlands Vervoer. Op korte termijn zal met deze organisaties het overleg worden voortgezet.

ad 3) Aanvankelijk was voorzien in een Besluit verkoopbeperkingen tabaksproducten, waarin verschillende zaken zouden worden geregeld: een verbod op de gecombineerde verkoop van geneesmiddelen en tabak (op grond van artikel 7, derde lid), regulering van tabaksautomaten in verband met de leeftijdsgrens en het aanwijzen van aanvullende documenten voor de leeftijdsvaststelling. Uiteindelijk is dit laatste punt geregeld in een afzonderlijk besluit (Besluit documenten leeftijdsvaststelling Tabakswet), dat op 8 november jl. door de ministerraad is goedgekeurd en nu voor advies bij de Raad van State ligt.

Van het verbod op de gecombineerde verkoop van geneesmiddelen en tabak is om verschillende redenen voorlopig afgezien. Duidelijk is wel dat de supermarktbranche (CBL), die hierover net als de drogisterijsector (Centraal Bureau Drogisterijbedrijven) geconsulteerd is, tegen een dergelijk verbod is. De drogisterijsector is verdeeld.

Blijft over een AMvB, die specifiek betrekking heeft op de tabaksautomaten: het Besluit tabaksautomaten (op grond van artikel 9, vierde lid). Dit besluit bepaalt dat tabaksautomaten alleen nog legaal in de markt kunnen blijven, wanneer zij werken met een systeem van elektronische leeftijdsvaststelling via een bankchipkaart.

Hierover wordt sinds jaren overleg gevoerd met de brancheorganisatie van exploitanten van tabaksautomaten (LBT-Nederland). Op 15 november jl. heeft de Ministerraad ingestemd met het Besluit tabaksautomaten. Dit besluit hangt thans voor bij de Staten-Generaal.

ad 4) zie ad 3. De inwerkingtreding van het Besluit documenten leeftijdsvaststelling is voorzien op 1 januari 2003, tegelijk met het inwerkingtreden van de leeftijdsgrens (artikel 8, eerste lid).

ad 5) De wijziging van het Beperkingenbesluit is allereerst nodig vanwege de wijziging van artikel 11 van de Tabakswet. Deze wijziging houdt in dat inrichtingen voor kunst en cultuur onder het rook- en verkoopverbod gebracht moeten worden. Daarnaast wordt van de gelegenheid gebruik gemaakt om het Beperkingenbesluit op enkele andere punten te wijzigen. Met enkele betrokken partijen, zoals NOC-NSF en de Vereniging Nederlandse Poppodia, is hierover verscheidene malen overleg geweest. De wijziging van het Beperkingenbesluit is nog niet in procedure gebracht.

Samenvattend: op tal van terreinen vindt overleg plaats met betrokkenen. Zoveel als mogelijk wordt rekening gehouden met hun inbreng. De door partijen naar voren gebrachte standpunten kunnen er echter niet toe leiden dat de Tabakswet niet geëffectueerd wordt.

Motie Werner (Kamerstuk 26 472, nr. 59e)

In deze motie wordt de regering verzocht extra middelen in 2002 dan wel 2003 vrij te maken om gelijktijdig en in samenhang met de implementatie van de Tabakswet de preventie van roken en de ondersteuning van stoppogingen een impuls te geven. Naar aanleiding van deze motie wordt momenteel bezien hoe een en ander op een kosteneffectieve manier concreet vorm gegeven kan worden. Hierbij wordt gekeken of (incidenteel) middelen ter uitvoering van de motie kunnen worden vrijgemaakt. Het streven is erop gericht de concrete uitwerking in de loop van 2003 aan het parlement te zenden.

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

Ross-van Dorp

Naar boven