nr. 202b
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG
Ontvangen 2 september 2003
Met belangstelling hebben wij kennis genomen van de opmerkingen en vragen
van de leden van de fracties van de PvdA, GroenLinks en D66. Graag gaan wij
daarop hieronder in.
Het wetsvoorstel strekt er (onder meer) toe de Adviescommissie voor vreemdelingenzaken
(ACVZ) te ontlasten van de verplichting krachtens overgangsrecht in «oude
zaken» advies uit te brengen en daarmee een einde te maken aan de impasse
die is ontstaan als gevolg van de vrijwel complete uitstroom van medewerkers.
Die uitstroom is ontstaan toen tijdens de parlementaire behandeling van de
Vreemdelingenwet 2000 bleek dat de ACVZ een veel beperktere adviesrol zou
krijgen dan aanvankelijk was voorzien. Door aanvaarding van het amendement
Kamp c.s. (Kamerstukken II, 1999/2000, 26 732, nr. 37) is de taak van
de ACVZ om te adviseren over individuele zaken beperkt tot enkele tientallen
zaken per jaar. Gelet op de arbeidsmarktsituatie op dat moment was er geen
mogelijkheid nieuwe medewerkers aan te trekken.
De leden van de PvdA-fractie zeggen met verontwaardiging van het wetsvoorstel
kennis te hebben genomen. Hier wordt, zo stellen zij, vanwege een schrijnend
capaciteitstekort een verworven recht ongedaan gemaakt.
Op zichzelf is juist, zo antwoorden wij deze leden, dat (dit aspect van)
het wetsvoorstel is ingegeven door een capaciteitstekort. Voorts is juist
dat als gevolg daarvan een relatief beperkte groep vreemdelingen niet door
de ACVZ zal worden gehoord. Daar staat echter tegenover dat deze vreemdelingen
zullen worden gehoord door een ambtelijke commissie. Wij zijn ervan overtuigd
dat het horen door een ambtelijke commissie geen gevolgen zal hebben voor
de kwaliteit van de beschikkingen. De IND heeft immers ruime ervaring met
het horen in bezwaar. Veel vreemdelingen worden ook thans al door een ambtelijke
commissie gehoord, zowel onder de oude als onder de nieuwe wet. Zoals wij
al eerder hebben aangegeven kan bovendien de beschikking, ook wat betreft
de kwaliteit van de voorbereiding daarvan, door de rechter worden getoetst.
Wij menen dan ook dat het vervallen van het recht om door de ACVZ te worden
gehoord in voldoende mate wordt gecompenseerd om onder de gegeven
omstandigheden de wijziging van het overgangsrecht te rechtvaardigen.
De leden van de PvdA-fractie, daarin gesteund door de leden van de fracties
van GroenLinks en D66, hebben gevraagd waarom niet alles op alles wordt gezet
om aan dit overgangsprobleem het hoofd te bieden, nu de situatie inmiddels
drastisch is gewijzigd. Daarbij hebben deze leden gewezen op de vermindering
van het aantal asielaanvragen, een afslankingsbeleid in de asielketen en het
feit dat van een krapte op de arbeidsmarkt allang geen sprake meer is.
Deze leden, zo antwoorden wij, wijzen er terecht op dat de asielinstroom
is gedaald en de situatie op de arbeidsmarkt inmiddels is gewijzigd. Er is
echter vooralsnog geen sprake van een uitstroom van deskundig personeel bij
bijvoorbeeld de IND en de Vreemdelingenkamers. Medewerkers van de IND die
niet langer worden ingezet in de asielketen kunnen vooralsnog worden ingezet
op andere werkzaamheden. In dat verband is van belang dat het aantal beslissingen
op aanvragen om een verblijfsvergunning regulier door de overheveling van
taken van de vreemdelingendiensten naar de IND nog zal toenemen. Voor de Vreemdelingenkamers
is voor dit jaar en volgend jaar geen afname van de produktiecapaciteit voorzien.
Wat daar overigens ook van zij, wij menen dat het in dit stadium onverstandig
zou zijn alsnog personeel voor de ACVZ aan te trekken. Met het aantrekken
van personeel, zo dit mogelijk zal blijken te zijn, en het tot het vereiste
niveau scholen van dit personeel is de nodige tijd gemoeid. De betrokken vreemdelingen
zullen daardoor nog langer dan nu al het geval is moeten wachten op een beslissing
op hun bezwaar. Bij de IND daarentegen is het benodigde gekwalificeerde personeel
reeds beschikbaar en direct inzetbaar. Daarbij komt dat eventueel door de
ACVZ aan te trekken personeel slechts voor beperkte tijd zal worden ingezet,
zodat de investering die is gemoeid met het aantrekken en opleiden van dit
personeel relatief kostbaar is, temeer nu die investering bij de IND niet
hoeft te worden gedaan.
De leden van de fracties van de PvdA, GroenLinks en D66 hebben tenslot-te
gevraagd waarom de beoogde leden van de ambtelijke commissie niet onder de
paraplu van de ACVZ kunnen functioneren. Hierop antwoorden wij dat wij het
niet gewenst vinden dat IND-medewerkers voor korte tijd (mede) fungeren als
medewerkers van de ACVZ. Alhoewel de onafhankelijkheid van de ACVZ als adviesorgaan
strikt genomen alleen diens leden betreft en niet de (ondersteunende) medewerkers,
achten wij een dergelijke vermenging van onafhankelijke adviescommissie en
bestuursorgaan niet gewenst.
De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,
M. C. F. Verdonk
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
J. W. Remkes