nr. 136c
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 24 april 2003
De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat1 heeft over het aanhangige wetsvoorstel na voltooiing
van de schriftelijke voorbereiding van de openbare behandeling nog kort schriftelijk
van gedachten gewisseld met de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
Van dit schriftelijk overleg brengt de commissie hiermee verslag uit.
BRIEF AAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES
Den Haag, 10 april 2003
Na ontvangst van de nota naar aanleiding van het verslag over wetsvoorstel
Wijziging van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers met betrekking
tot de uitkering bij aftreden en het nabestaandenpensioen (Kamerstuk 28 227,
nr. 136b) bestond bij de leden van de PvdA-fractie behoefte het kabinet
nog een aanvullende vraag voor te leggen. Hiervoor verwezen deze leden allereerst
naar de behandeling van het wetsvoorstel Pensioenopbouw politieke ambtsdragers
(Kamerstuk 26 043). In de memorie van antwoord (Kamerstuk 26 043,
nr. 225b) wordt op bladzijde 5 ten aanzien van de vragen met betrekking
tot het aangaan van een (echtelijke) partnerrelatie gesteld, dat voor een
gewezen politiek ambtsdrager bij het aangaan van een partnerrelatie na afloop
van de uitkeringsperiode de tot dan toe geldende regeling was, dat de partner
geen recht kon doen gelden op een eventuele nabestaandenuitkering, maar dat
bij aanvaarding van het voorliggende wetsvoorstel dit wel het geval zou zijn
als tenminste de gewezen politieke ambtsdrager alsdan jonger zou zijn dan
65 jaar. In dit antwoord wordt duidelijk gesteld dat de wijziging van het
APPA in die zin – zonder verdere beperkingen – voor dergelijke
situaties is bedoeld.
Betekent het thans voorliggende wetsvoorstel dat deze bepaling alsnog
wordt ingeperkt en dat deze toekenning alleen kan gelden voor hen die na 1 januari
1995 nog hun rol actief vervulden, zo willen deze leden weten.
De wnd. griffier van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en
de Hoge Colleges van Staat,
E. C. Janssen
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES
Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 24 april 2003
In antwoord op de aanvullende vraag van de leden van de PvdA-fractie inzake
het wetsvoorstel tot wijziging van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers
met betrekking tot de uitkering bij aftreden en het nabestaandenpensioen (Kamerstuk
28 227, nr. 136b), deel ik u het volgende mede.
De vraag betreft de samenhang tussen het huidige voorstel en een eerdere
wijziging zoals aangebracht via het toenmalige wetsvoorstel met het kenmerk
Kamerstuk 26 043. Genoemde leden vroegen of het thans voorliggende wetsvoorstel
een eerdere maatregel ten aanzien van het aangaan van een (echtelijke) partnerrelatie
door een gewezen politieke ambtsdrager, inperkt.
Het antwoord hierop is ontkennend. De beide wijzigingen liggen in elkaars
verlengde, maar betekenen geenszins een inperking. Daar waar het huidige wetsvoorstel
betrekking heeft op het moment van aanmelden van een partner (nu ook in het
tijdvak tussen de beëindiging van de actieve periode, maar voor het bereiken
van de leeftijd van 65-jaar) had het toenmalige wetsvoorstel betrekking op
de erkenning van de soort partner .
Ter adstructie verwijs ik naar wat terzake in de memorie van toelichting
op blz. 3 onder punt a (Kamerstukken II, vergaderjaar 2001–2002,
28 227, nr. 3) is opgemerkt.
Ik citeer:
(...) De eerste wijziging heeft betrekking op de voorwaarde voor het recht
op nabestaandenpensioen ter zake van het tijdstip van het (formele) ontstaan
van de relatie tussen de overledene en de nabestaande. Recht op nabestaandenpensioen
heeft de echtgenoot of de bij de uitvoerder van de pensioenregeling aangemelde
partner. Voorwaarde is evenwel dat het huwelijk niet was gesloten na de deelneming
door de overledene aan de pensioenregeling. Deelneming aan de pensioenregeling
wil zeggen de tijd waarin pensioen wordt opgebouwd, in de eerste plaats in
de actieve functievervulling maar ook daarna, als dan een zogenoemde ontslaguitkering
wordt genoten (wachtgeld en dergelijke). Na het einde van de deelneming was
aanmelding van een partner ook niet mogelijk.
De wijziging houdt in dat de «grens» voor het sluiten van
een huwelijk of het aanmelden van een partner wordt verlegd naar het bereiken
van de leeftijd van 65 jaar, dus ook als het einde van de deelneming aan de
pensioenregeling daarvoor ligt. Vanaf 1998 geldt, overigens, als echtgenoot
ook de geregistreerde partner. Het aangaan van een huwelijk, een geregistreerd
partnerschap of het aanmelden van een partner bij de pensioenuitvoerder zal
hier verder ook worden aangeduid met: begin van de partnerrelatie. (...)
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
J. W. Remkes