28 173
Bepalingen aangaande onder meer de bereiding en het in het verkeer brengen van diervoeders (Kaderwet diervoeders)

nr. 212
GEWIJZIGD VOORSTEL VAN WET

24 april 2003

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het noodzakelijk is in verband met de gezondheid van mens en dier alsmede het milieu en met het oog op de afzet en de eerlijkheid in de handel regelen te stellen aangaande diervoeders, toevoegingsmiddelen en de voor diervoeders te gebruiken grondstoffen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

HOOFDSTUK I. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

1. In deze wet en daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

a. Onze Minister: Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij;

b. diervoeders: producten van plantaardige of dierlijke oorsprong in natuurlijke staat, vers of verduurzaamd, afgeleide producten van de industriële verwerking van deze producten, alsmede organische of anorganische stoffen, al dan niet gemengd, met of zonder toevoegingsmiddelen en bestemd voor dierlijke voeding langs orale weg;

c. voedermiddelen: diervoeders die bestemd zijn om te worden gebruikt voor vervoedering, hetzij als zodanig, hetzij na be- of verwerking, voor de bereiding van mengvoeders voor dieren of als dragers in voormengsels;

d. mengvoeders: mengsels van voedermiddelen;

e. toevoegingsmiddelen: stoffen of preparaten die in diervoeding worden gebruikt:

1°. teneinde:

– de eigenschappen van diervoeders of van de dierlijke producten gunstig te beïnvloeden;

– te voldoen aan de voedingsbehoeften van dieren, of de dierlijke productie te verbeteren, met name door in te werken op de maag- en darmflora of op de verteerbaarheid van de diervoeders;

– aan de voeding elementen toe te voegen die het makkelijker maken om bijzondere voedingsdoelen te bereiken of tegemoet te komen aan specifieke tijdelijke behoeften inzake voeding bij dieren, of

– door dierlijke uitwerpselen veroorzaakte hinder te voorkomen of te beperken, of de leefomgeving van de dieren te verbeteren, en

2°. niet zijnde:

– diergeneesmiddelen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Diergeneesmiddelenwet;

– een technisch hulpmiddel dat als stof in de verwerking van voedermiddelen of van diervoeders wordt gebruikt om tijdens de behandeling of verwerking aan een bepaalde technologische doelstelling te beantwoorden en die kan leiden tot de onbedoelde maar technisch onvermijdelijke aanwezigheid van residuen van deze stof of derivaten ervan in het eindproduct op de voorwaarde dat deze residuen geen gevaar voor de gezondheid opleveren en geen technologische effecten op het eindproduct hebben, en

– stoffen die van nature aanwezig zijn in voedermiddelen in hun normale samenstelling en die overeenstemmen met een op grond van artikel 5 toegelaten stof, voorzover het geen producten betreft die speciaal verrijkt zijn met stoffen die met toevoegingsmiddelen overeenstemmen;

f. voormengsels: mengsels van toevoegingsmiddelen onderling of mengsels van een of meer toevoegingsmiddelen met stoffen die dragers vormen, die bestemd zijn voor de bereiding van diervoeders;

g. vervangende voederproteïnen: voor vervoedering bestemde producten die – als zodanig of verwerkt in diervoeders – volgens bepaalde technische procédés worden vervaardigd met het oog op hun directe of indirecte eiwitvoorziening;

h. dieren: dieren behorend tot de soorten die gewoonlijk door de mens worden gevoederd en gehouden of gegeten, dan wel waarvan producten worden geconsumeerd of een andere bestemming hebben, alsmede in de vrije natuur levende dieren voorzover hun voeding uit diervoeders bestaat;

i. huisdieren: dieren behorend tot de soorten die in de regel door de mens worden gehouden en gevoederd, maar waarvan de producten niet worden geconsumeerd;

j. bijzonder voedingsdoel: eigenschap van een mengvoeder om te kunnen voldoen aan een specifieke voedingsbehoefte van een dier waarvan het spijsverterings- of het absorptiemechanisme dan wel het metabolisme dreigt te worden verstoord, of tijdelijk of onherstelbaar is verstoord;

k. diervoeders met een bijzonder voedingsdoel: mengvoeders ten aanzien waarvan op enigerlei wijze wordt vermeld dat zij over een bijzonder voedingsdoel beschikken, en die zich gegeven hun bijzondere samenstelling of het bij de bereiding toegepaste bijzondere procédé duidelijk onderscheiden van:

1°. andere diervoeders;

2°. gemedicineerde voeders als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Diergeneesmiddelenwet;

l. communautaire maatregel: verordening, richtlijn of beschikking als bedoeld in artikel 249 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap ter zake van diervoeders en daaraan verbonden onderwerpen.

2. Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt onder in het verkeer brengen begrepen het in het bezit hebben van een voor diervoeding bestemd product met het oog op de verkoop, met inbegrip van het aanbieden, of enige andere vorm van al dan niet gratis overdracht aan derden, alsmede de verkoop en de andere vormen van overdracht zelf.

3. Onze Minister doet mededeling in de Staatscourant van de vaststelling of wijziging van een communautaire maatregel voorzover daaraan uitvoering moet worden gegeven, onder vermelding van de artikelen van deze wet waarop de communautaire maatregel betrekking heeft. Een communautaire maatregel of wijziging daarvan treedt voor de toepassing van deze wet in werking met ingang van de dag waarop daaraan uiterlijk uitvoering moet zijn gegeven, tenzij Onze Minister hiervoor een ander tijdstip heeft vastgesteld.

HOOFDSTUK II. HOEDANIGHEID DIERVOEDERS

Artikel 2

1. Het is verboden diervoeders te bereiden, te be- of verwerken, te verpakken, te etiketteren, voorhanden of in voorraad te hebben, te vervoeren of in het verkeer te brengen:

a. die niet gezond, deugdelijk of van gebruikelijke handelskwaliteit zijn;

b. die een gevaar opleveren voor de gezondheid van mens of dier, of voor het milieu, of

c. op een wijze die misleidend kan zijn.

2. Diervoeders zijn in elk geval niet gezond, deugdelijk of van gebruikelijke handelskwaliteit indien:

a. zij niet voldoen aan het bij of krachtens deze wet bepaalde in het belang van:

– de volksgezondheid, de diergezondheid of het milieu;

– de afzet of de eerlijkheid in de handel, voorzover dit voortvloeit uit een communautaire maatregel of enig andere internationale verplichting;

b. het gehalte aan ongewenste stoffen of producten een door Onze Minister vastgesteld gehalte overschrijdt.

3. In afwijking van het tweede lid kan Onze Minister toestaan dat voedermiddelen waarvan het gehalte aan ongewenste stoffen of producten het in het tweede lid bedoelde gehalte overschrijdt, worden be- of verwerkt door door hem aangewezen categorieën van bereiders onder door hem te stellen voorwaarden.

4. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder be- of verwerking tevens menging met andere diervoeders begrepen.

5. Onze Minister kan dit artikel van overeenkomstige toepassing verklaren op de door hem aangewezen producten die bedoeld zijn voor of gebruikt worden in de diervoeding en waarvan het gehalte aan ongewenste stoffen of producten als bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, een door hem vastgesteld gehalte overschrijdt.

Artikel 3

Het is verboden de door Onze Minister aangewezen voedermiddelen te vervoederen, in mengvoeders te be- of verwerken of als diervoeder in het verkeer te brengen.

Artikel 4

1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen ter zake van diervoeders regels worden gesteld met betrekking tot:

a. de bereiding, de be- of verwerking, het verpakken, het bewaren, het vervoeren, het vervoederen en het in het verkeer brengen;

b. de hoedanigheid;

c. de verpakking;

d. de aanduidingen op of bij verpakkingen dan wel op de een zending of partij begeleidende documenten.

2. Diervoeders met een bijzonder voedingsdoel zijn door hun aard of samenstelling geschikt voor het bijzonder voedingsdoel waarvoor zij bestemd zijn.

3. Het is verboden diervoeders met andere dan bij communautaire maatregel aangewezen bijzondere voedingsdoelen voorhanden of in voorraad te hebben of in het verkeer te brengen.

HOOFDSTUK III. TOEVOEGINGSMIDDELEN EN VOEDERPROTEÏNEN

Artikel 5

1. Het is verboden:

a. een toevoegingsmiddel of een vervangend voederproteïne dat niet ingevolge een communautaire maatregel is toegelaten, voorhanden of in voorraad te hebben, in het verkeer te brengen, te vervoeren of in voor-mengsels of diervoeders te verwerken;

b. voormengsels of diervoeders met een niet ingevolge een commu-nautaire maatregel toegelaten toevoegingsmiddel of vervangend voederproteïne voorhanden of in voorraad te hebben, in het verkeer te brengen, te vervoeren of te vervoederen.

2. Het verbod van het eerste lid geldt niet met betrekking tot toevoe-gingsmiddelen en vervangende voederproteïnen, voormengsels en diervoeders die kennelijk bestemd zijn voor uitvoer naar derde landen, mits is voldaan aan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur gestelde regelen.

Artikel 6

1. Bij ministeriële regeling worden regelen gesteld omtrent het indienen van een aanvraag tot verlening, wijziging of intrekking van een toelating als bedoeld in artikel 5, eerste lid, onderdeel a, en de wijze van behandeling daarvan. Daarbij kan onder meer worden bepaald welke gegevens en bescheiden worden overgelegd, alsmede dat monsters ter beschikking worden gesteld.

2. Bij de regeling, bedoeld in het eerste lid, wordt bepaald in welke gevallen en onder welke voorwaarden het overleggen van gegevens achterwege kan blijven.

3. Een aanvraag kan slechts worden gedaan door een binnen de Europese Gemeenschappen permanent gevestigde natuurlijke of rechtspersoon die er verantwoordelijk voor is dat het middel in het verkeer wordt gebracht.

4. Wijzigingen in de aan de aanvraag ten grondslag liggende gegevens of bescheiden, wijzigingen die op grond van de technische en wetenschappelijke ontwikkelingen in de gegevens dienen te worden aangebracht alsmede onvoorziene en ongewenste werking tussen toevoegings-middelen onderling en tussen toevoegingsmiddelen en diergenees-middelen worden volgens bij ministeriële regeling te stellen regelen aan Onze Minister en door hem aangewezen instanties gemeld.

5. Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op wijziging of verlenging van de toelating.

Artikel 7

1. Het is verboden te handelen in strijd met de bij een toelating gegeven voorschriften.

2. Het is bij de vervoedering van diervoeders, waarin toevoegingsmiddelen of vervangende voederproteïnen zijn verwerkt, verboden te handelen in strijd met de bij die diervoeders vermelde voorschriften.

3. Het is verboden de door Onze Minister aangewezen toevoegingsmiddelen, vervangende voederproteïnen of voormengsels, dan wel diervoeders waarin deze zijn verwerkt, met betrekking waartoe niet aan artikel 10 is voldaan, in ontvangst te nemen, in voorraad of voorhanden te hebben, te vervoeren, verder in het verkeer te brengen of te vervoederen.

Artikel 8

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot:

a. de menging van toevoegingsmiddelen en vervangende voederproteïnen, zowel onderling als met andere stoffen;

b. de bereiding, be- of verwerking, het verpakken, bewaren, vervoeren of in het verkeer brengen van toevoegingsmiddelen, vervangende voederproteïnen en voormengsels;

c. het gehalte aan toevoegingsmiddelen of vervangende voederproteïnen in aanvullende diervoeders en het in het verkeer brengen van die diervoeders;

d. de verwerking van toevoegingsmiddelen en vervangende voederproteïnen in diervoeders;

e. de verpakking van toevoegingsmiddelen, vervangende voederproteïnen en voormengsels;

f. de aanduidingen op of bij verpakkingen van toevoegingsmiddelen, vervangende voederproteïnen, en van voormengsels en diervoeders met die toevoegingsmiddelen, vervangende voederproteïnen of voormengsels;

g. de aflevering van toevoegingsmiddelen, vervangende voederproteïnen, en van voormengsels en diervoeders met die toevoegingsmiddelen, vervangende voederproteïnen of voormengsels;

h. de vervoedering van toevoegingsmiddelen, vervangende voederproteïnen, en van voormengsels en diervoeders met die toevoegingsmiddelen, vervangende voederproteïnen of voormengsels.

Artikel 9

Onze Minister kan het voorhanden of in voorraad hebben, het in het verkeer brengen, het vervoeren of het vervoederen van toegelaten toevoegingsmiddelen en van vervangende voederproteïnen, alsmede van voormengsels en diervoeders met die toevoegingsmiddelen of vervangende voederproteïnen verbieden, dan wel de bij een toelating gegeven voorschriften wijzigen, indien hij van mening is dat het toevoegings-middel of vervangend voederproteïne een gevaar voor de gezondheid van mens of dier of voor het milieu oplevert.

HOOFDSTUK IV. ERKENNING EN REGISTRATIE VAN BEDRIJVEN EN TUSSENPERSONEN

Artikel 10

1. Het is verboden zonder daartoe strekkende erkenning of registratie door Onze Minister de door hem aangewezen toevoegingsmiddelen, vervangende voederproteïnen, voormengsels, en diervoeders te bereiden, te be- of verwerken, in voorraad of voorhanden te hebben of in het verkeer te brengen.

2. Een erkenning of registratie is slechts geldig voor een daarbij genoemde periode voor de daarbij genoemde handelingen met betrekking tot de daarbij genoemde toevoegingsmiddelen, vervangende voederproteïnen, voormengsels en diervoeders, en voorzover deze handelingen in lokaliteiten plaatsvinden, voor de daarbij genoemde lokaliteiten.

3. Aan een erkenning of registratie kunnen voorwaarden of voorschriften worden verbonden. Een erkenning of registratie kan onder beperkingen worden verleend, onderscheidenlijk plaatsvinden.

Artikel 11

1. Een erkenning of registratie als bedoeld in artikel 10 wordt op verzoek verleend, onderscheidenlijk vindt op verzoek plaats indien is voldaan aan de bij of krachtens algemene maatregel van bestuur gestelde eisen.

2. De in het eerste lid bedoelde eisen kunnen onder meer betrekking hebben op:

a. de lokaliteiten waarin het bedrijf wordt uitgeoefend, de inrichting en het gebruik van die lokaliteiten en de technische uitrusting van het bedrijf;

b. de deskundigheid van de bij de bedrijfsuitoefening betrokken personen;

c. het productieproces en de opslag;

d. documentatie met betrekking tot het productieproces, de opslag of de aflevering;

e. voorzieningen ten behoeve van de controle op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet.

Artikel 12

Bij ministeriële regeling worden regelen gesteld omtrent het indienen van een aanvraag tot erkenning of registratie dan wel tot verlenging of wijziging daarvan alsmede omtrent de wijze van behandeling. Daarbij kan onder meer worden bepaald:

a. dat alvorens een erkenning of registratie wordt verleend, onderscheidenlijk plaatsvindt, dan wel wordt verlengd of gewijzigd een onderzoek ter plaatse noodzakelijk is;

b. welke gegevens en bescheiden worden overgelegd alvorens een aanvraag in behandeling wordt genomen;

c. binnen welke termijn na wijziging van de in onderdeel b bedoelde gegevens wijziging van de erkenning of registratie wordt aangevraagd, alsmede

d. in welke gevallen voorafgaand aan de tenuitvoerlegging van de verlenging of wijziging een aanvraag daartoe wordt ingediend.

Artikel 13

1. Naar het voldoen aan de eisen, bedoeld in artikel 11, kan een onderzoek ter plaatse worden uitgevoerd.

2. Het in het eerste lid bedoelde onderzoek wordt generiek uitgevoerd bij een ieder die ingevolge artikel 10 erkend of geregistreerd dient te zijn.

Artikel 14

Een erkenning of registratie als bedoeld in artikel 10 kan worden geschorst, ingetrokken of onderscheidenlijk doorgehaald, indien:

a. de handelingen waarvoor de erkenning is verleend of registratie heeft plaatsgevonden, niet meer worden verricht, of

b. niet meer aan de in artikel 11 bedoelde eisen wordt voldaan, nadat de houder van de erkenning of de registratie een redelijke termijn tot aanpassing is gegeven indien de belangen van de gezondheid van mens of dier of van het milieu zich niet tegen die termijn verzetten.

Artikel 15

1. Van een besluit betreffende een erkenning of registratie wordt mededeling gedaan in de Staatscourant.

2. Onze Minister draagt zorg dat van erkenningen en registraties volgens door hem te stellen regelen aantekening wordt gehouden in een register.

HOOFDSTUK V. BRENGEN IN EN BUITEN NEDERLAND

Artikel 16

1. Het brengen in of buiten Nederland van toevoegingsmiddelen, vervangende voederproteïnen, voormengsels of diervoeders is verboden.

2. Het in het eerste lid vermelde verbod geldt niet indien de toevoegingsmiddelen, vervangende voederproteïnen, voormengsels of diervoeders voldoen aan de met het oog op het in of buiten Nederland brengen door Onze Minister gestelde eisen.

3. De in het tweede lid bedoelde eisen kunnen betrekking hebben op:

a. de gezondheid, deugdelijkheid, aanduiding en herkomst van de toevoegingsmiddelen, vervangende voederproteïnen, voormengsels of diervoeders;

b. bewijsstukken die de toevoegingsmiddelen, vervangende voederproteïnen, voormengsels of diervoeders vergezellen;

c. de controles waaraan de toevoegingsmiddelen, vervangende voederproteïnen, voormengsels of diervoeders worden onderworpen;

d. andere onderwerpen, voorzover voortvloeiende uit:

– een communautaire maatregel, of

– een nationale maatregel ter afwending van een gevaar voor de gezondheid van mens of dier of voor het milieu.

4. Ter uitvoering van het tweede lid kan Onze Minister voorts regelen stellen met betrekking tot:

a. de plaatsen waar, alsmede de tijdsruimte waarbinnen de toevoegingsmiddelen, vervangende voederproteïnen, voormengsels of diervoeders ter controle worden aangeboden;

b. de wijze waarop de toevoegingsmiddelen, vervangende voederproteïnen, voormengsels of diervoeders ter controle worden aangeboden, en

c. de wijze waarop het in het derde lid bedoelde bewijsstuk kan worden verkregen.

5. Bij de regeling kan Onze Minister voorts bepalen dat de in Nederland te brengen toevoegingsmiddelen, vervangende voederproteïnen, voormengsels of diervoeders voor rekening van de verzender of diens gemachtigde dan wel de importeur ter beschikking van de controlerende instantie blijven tot de voorgeschreven controles zijn afgerond en de uitslagen daarvan bekend zijn.

6. Onze Minister kan dit artikel van overeenkomstige toepassing verklaren op de ingevolge artikel 2, vijfde lid, aangewezen producten.

HOOFDSTUK VI. TOEZICHT EN CONTROLES

Artikel 17

1. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet zijn belast de bij besluit van Onze Minister aangewezen ambtenaren.

2. Van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.

Artikel 18

De in artikel 17, eerste lid, bedoelde ambtenaren zijn bevoegd, met medeneming van de benodigde apparatuur, een woning binnen te treden zonder toestemming van de bewoner.

Artikel 19

1. In het in artikel 5:18, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht bedoelde geval vindt de monstername in tweevoud plaats en verpakken en verzegelen de in artikel 17 bedoelde ambtenaren de monsters ter plaatse.

2. In het in artikel 5:18, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht bedoelde geval laten de in artikel 17 bedoelde ambtenaren tevens een derde monster verpakt en verzegeld in het bezit van de belanghebbende.

Artikel 20

1. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat degenen die toevoegingsmiddelen, vervangende voederproteïnen, voormengsels en diervoeders, behorende tot een daartoe bij de maatregel aangewezen categorie, bereiden, be- of verwerken, verpakken, etiketteren, voorhanden of in voorraad houden, opslaan, vervoeren of in het verkeer brengen verplicht zijn de daarbij omschreven maatregelen te treffen, strekkende ter bevordering van een goede naleving van het met betrekking tot die producten bij of krachtens deze wet bepaalde. Tot deze maatregelen kunnen behoren het onderwerpen van die producten aan controles, het toetsen van die producten aan de hand van een controle van uit die producten genomen steekproeven, al dan niet met toepassing van een erkend bedrijfscontrolesysteem, het voeren van een administratie en het aanbrengen of het aangebracht houden van kentekens of vermeldingen ten behoeve van een doelmatig toezicht op bedoelde naleving, een en ander overeenkomstig de voorschriften, bij of krachtens die algemene maatregel van bestuur daaromtrent gesteld.

2. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat het degene voor wie een krachtens het eerste lid gestelde verplichting geldt, verboden is producten als bedoeld in het eerste lid in het verkeer te brengen ten aanzien waarvan de vereiste maatregelen niet zijn genomen.

3. Bij algemene maatregel van bestuur kan voorts worden bepaald dat het degene voor wie krachtens het eerste lid de verplichting geldt tot het toetsen van producten aan de hand van een steekproef, is verboden producten met betrekking waartoe bij zodanige toetsing een ongunstig resultaat wordt verkregen, in het verkeer te brengen, dan wel in het verkeer te brengen alvorens met betrekking tot die producten de maatregelen zijn genomen die bij of krachtens die algemene maatregel van bestuur zijn voorgeschreven.

4. Bij of krachtens de algemene maatregel van bestuur waarbij met toepassing van het eerste lid de verplichting is opgelegd tot het toetsen van producten met een erkend bedrijfscontrolesysteem, worden regelen gesteld omtrent de voorwaarden voor erkenning van een zodanig systeem, de aanvraag tot erkenning, de duur van de erkenning, de wijze van mededeling van een besluit inzake erkenning en omtrent de wijziging, verlenging, weigering, schorsing of intrekking van een erkenning.

Artikel 21

1. Onze Minister kan bepalen dat bij het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet rekening wordt gehouden met:

a. de deelname aan een door Onze Minister erkend samenhangend stelsel van voorzorgsmaatregelen en daarop gerichte keuringen met betrekking tot de gezondheid en deugdelijkheid van toevoegingsmiddelen, vervangende voederproteïnen, voormengsels of diervoeders, dat is gericht op de verschillende bij de bereiding en het in het verkeer brengen betrokken ondernemingen, of

b. de toepassing van een door Onze Minister erkend bedrijfscontrolesysteem.

2. Indien aan het eerste lid, onderdeel a of b, toepassing wordt gegeven, stelt Onze Minister regelen omtrent de voorwaarden voor erkenning van een zodanig stelsel, onderscheidenlijk systeem, de aanvraag tot erkenning, de duur van de erkenning, de wijze van mededeling van een besluit inzake erkenning en omtrent de wijziging, verlenging, weigering, schorsing of intrekking van een erkenning.

HOOFDSTUK VII. MONSTERS EN ANALYSEMETHODEN

Artikel 22

1. Onze Minister kan bepalen dat van voormengsels, toevoegingsmiddelen, vervangende voederproteïnen en diervoeders door bereiders, be- of verwerkers, verpakkers, vervoerders, handelaren of vervoederaars monsters worden genomen.

2. Artikel 19 is van overeenkomstige toepassing met betrekking tot deze monsters.

3. Bij ministeriële regeling kunnen regelen worden gesteld omtrent de wijze en omvang van de monsterneming alsmede de periode gedurende welke de monsters worden bewaard en de wijze waarop.

4. Het is verboden te handelen in strijd met het bepaalde krachtens het eerste en derde lid.

Artikel 23

Onze Minister kan instellingen aanwijzen voor het onderzoek van de door met toezicht en controles belaste ambtenaren of personen genomen monsters of van de in artikel 22 bedoelde monsters.

Artikel 24

Analyses geschieden overeenkomstig de bij communautaire maatregel vastgestelde methoden, of, voorzover deze methoden niet zijn vastgesteld, overeenkomstig door Onze Minister vastgestelde of goedgekeurde methoden.

HOOFDSTUK VIII. RETRIBUTIES

Artikel 25

1. Onze Minister kan een vergoeding van kosten heffen overeenkomstig een door hem vastgesteld tarief ter zake van:

a. de behandeling van een aanvraag tot een bij of krachtens deze wet voorgeschreven toelating, aanwijzing, erkenning, registratie of vergunning dan wel een aanvraag tot verlenging of wijziging daarvan;

b. de instandhouding van de bij of krachtens deze wet verleende toelating, aanwijzing, erkenning, registratie of vergunning;

c. een onderzoek als bedoeld in artikel 13;

d. een krachtens artikel 16 voorgeschreven controle;

e. de afgifte van een krachtens artikel 16 voorgeschreven bewijsstuk;

f. de behandeling van een aanvraag als bedoeld in artikel 36, tweede lid;

g. andere onderzoeken of verrichtingen met betrekking tot toevoegingsmiddelen, vervangende voederproteïnen, voormengsels of diervoeders voorzover de onderzoeken of verrichtingen zijn voorgeschreven bij een communautaire maatregel dan wel op verzoek van betrokkenen plaatsvinden.

2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan een vergoeding van kosten worden geheven overeenkomstig een vastgesteld tarief ter zake van bij die maatregel benoemde onderzoeken of verrichtingen met betrekking tot toevoegingsmiddelen, vervangende voederproteïnen, voormengsels of diervoeders voorzover de onderzoeken of verrichtingen zijn voorgeschreven bij of krachtens deze wet.

3. Een tarief als bedoeld in het eerste of tweede lid wordt zodanig vastgesteld dat de geraamde baten niet uitgaan boven de geraamde kosten die in een rechtstreeks verband staan met de werkzaamheden waarvoor het tarief wordt opgelegd, onverminderd de daaromtrent bij een communautaire maatregel vastgestelde verplichtingen.

4. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de betaling van de vergoeding.

5. Het tarief als bedoeld in het eerste of tweede lid wordt niet eerder vastgesteld dan vier weken nadat een voorstel daartoe aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.

HOOFDSTUK IX. MAATREGELEN

Artikel 26

1. Met betrekking tot binnen het grondgebied van Nederland aanwezige toevoegingsmiddelen, vervangende voederproteïnen, voormengsels en diervoeders die niet voldoen aan het bepaalde bij of krachtens deze wet, dan wel waarvan wordt vermoed dat zij daaraan niet voldoen of de gezondheid van mens of dier of het milieu in gevaar kunnen brengen, kan Onze Minister maatregelen treffen. Deze maatregelen kunnen onder meer inhouden:

a. een verbod op het vervoeren, be- of verwerken en in het verkeer brengen;

b. een verbod op het vervoederen aan dieren;

c. de verplichting tot tijdelijke opslag;

d. de verplichting tot vernietiging of uit de handel nemen;

e. de verplichting tot ontsmetting, dan wel een andere passende behandeling;

f. de verplichting tot terugzending naar het land van oorsprong;

g. de verplichting om houders, dan wel vermoedelijke houders van de producten onverwijld en op doeltreffende wijze op de hoogte te stellen, en

h. de verplichting om in het verkeer gebrachte producten op te halen en centraal op te slaan;

i. de verplichting tot het identificeren en registreren van producten.

2. De in het eerste lid bedoelde maatregelen houden geen risico's in voor de gezondheid van mens of dier of voor het milieu.

3. De kosten van de in het eerste lid bedoelde maatregelen komen ten laste van degene die verantwoordelijk is voor het in het verkeer brengen van de producten, de eigenaar of de houder van de producten.

4. De in het eerste lid bedoelde maatregelen kunnen onder voorwaarden en beperkingen worden opgelegd. Aan de maatregelen kunnen voorschriften worden verbonden.

5. De in het eerste lid bedoelde maatregelen kunnen voor een of meer afzonderlijke zendingen of partijen, dan wel ten algemene worden voorgeschreven.

6. Een ieder die partijen toevoegingsmiddelen, vervangende voederproteïnen, voormengsels en diervoeders onder zich heeft of heeft gehad met betrekking waartoe maatregelen als bedoeld in het eerste lid zijn getroffen of voorgeschreven, verstrekt op het eerste verzoek van Onze Minister inlichtingen omtrent herkomst en verhandeling van deze partijen.

7. Onze Minister kan dit artikel van overeenkomstige toepassing verklaren op de ingevolge artikel 2, vijfde lid, aangewezen producten.

Artikel 27

1. Met betrekking tot binnen Nederland te brengen toevoegingsmiddelen, vervangende voederproteïnen, voormengsels en diervoeders die niet voldoen aan het bepaalde bij of krachtens deze wet of de gezondheid van mens of dier of het milieu in gevaar kunnen brengen kan Onze Minister maatregelen treffen. Deze maatregelen kunnen onder meer inhouden dat deze producten voor rekening van de verzender of diens gemachtigde dan wel de importeur en met inachtneming van de aanwijzingen van Onze Minister worden:

a. teruggezonden buiten het grondgebied van de Europese Gemeenschap;

b. teruggezonden naar de lidstaat van oorsprong;

c. vernietigd of uit de handel worden genomen;

d. in overeenstemming gebracht met het bepaalde bij of krachtens deze wet, ontsmet, dan wel op andere passende wijze behandeld;

e. gebruikt voor andere doeleinden;

f. geïdentificeerd en geregistreerd.

2. De in het eerste lid bedoelde maatregelen houden geen risico's in voor de gezondheid van mens of dier of voor het milieu.

3. Onze Minister kan dit artikel van overeenkomstige toepassing verklaren op de ingevolge artikel 2, vijfde lid, aangewezen producten.

Artikel 28

1. Met betrekking tot dieren die door middel van vervoedering of drenking aan te wijzen schadelijke stoffen hebben opgenomen of waarvan wordt vermoed dat zij dergelijke stoffen hebben opgenomen, kan Onze Minister besluiten dat, totdat het tegendeel is gebleken, dan wel van overheidswege is vastgesteld dat het dier weer vrij is van deze stoffen:

a. de dieren alsmede de van deze dieren afkomstige producten het bedrijf waar deze dieren worden gehouden niet verlaten dan met toestemming van Onze Minister;

b. de dieren opgestald worden of de stallen niet verlaten dan met toestemming van Onze Minister;

c. de dieren opgehokt worden of het hok niet verlaten dan met toestemming van Onze Minister;

d. de dieren op een aangewezen plaats worden gehouden en deze niet verlaten dan met toestemming van Onze Minister;

e. andere maatregelen worden getroffen, voorzover de maatregelen zijn voorgeschreven bij een communautaire maatregel.

2. De in het eerste lid bedoelde aanwijzing van schadelijke stoffen geschiedt door Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.

3. Onze Minister kan besluiten dat de in het eerste lid bedoelde dieren en producten op een door hem voorgeschreven wijze worden gemerkt of geïdentificeerd en geregistreerd.

4. De toestemming, bedoeld in het eerste lid, kan onder beperkingen worden verleend. Aan de toestemming kunnen voorschriften worden verbonden.

5. Ter voorkoming dat dieren door middel van vervoedering of drenking aan te wijzen schadelijke stoffen opnemen kan Onze Minister besluiten dat de maatregelen, bedoeld in het eerste lid, worden getroffen totdat is gebleken, dan wel van overheidswege is vastgesteld, dat de mogelijkheid dat schadelijke stoffen worden opgenomen is geweken. Het tweede tot en met vierde lid is van overeenkomstige toepassing.

6. Onverminderd het eerste lid kan Onze Minister met betrekking tot producten van dieren die door middel van vervoedering of drenking aan te wijzen schadelijke stoffen hebben opgenomen of waarvan wordt vermoed dat zij dergelijke stoffen hebben opgenomen, totdat het tegendeel is gebleken, dan wel van overheidswege is vastgesteld dat deze dieren vrij zijn van deze stoffen, besluiten dat de producten uit de handel worden genomen en centraal worden opgeslagen.

7. Een ieder die dieren en producten onder zich heeft of heeft gehad met betrekking waartoe maatregelen als bedoeld in het eerste, vijfde en zesde lid zijn getroffen, verstrekt op het eerste verzoek van Onze Minister inlichtingen omtrent herkomst en verhandeling van deze dieren en producten.

Artikel 29

Een ieder wie zulks aangaat handelt overeenkomstig dan wel verleent zijn medewerking aan de uitvoering van een krachtens deze wet gegeven bevel of genomen maatregel.

Artikel 30

Onze Minister is bevoegd tot toepassing van bestuursdwang ter handhaving van de bij of krachtens deze wet gestelde verplichtingen, indien dit in verband met risico's voor de gezondheid van dier of mens noodzakelijk is.

HOOFDSTUK X. OVERIGE BEPALINGEN

Artikel 31

Onverminderd het bij of krachtens deze wet bepaalde is het verboden toevoegingsmiddelen, vervangende voederproteïnen, voormengsels en diervoeders te bereiden waarvan de verwerking tot gevolg heeft dat deze de gezondheid van mens of dier of het milieu in gevaar kunnen brengen.

Artikel 32

1. Degene die toevoegingsmiddelen, vervangende voederproteïnen, voormengsels of diervoeders bereidt, be- of verwerkt, voorhanden of in voorraad heeft, opslaat, verpakt, in het verkeer brengt, verhandelt, vervoert, in- of buiten Nederland brengt, vervoedert of onderzoekt, stelt onverwijld Onze Minister op de hoogte indien hij constateert of vermoedt dat deze producten niet voldoen aan het bepaalde bij of krachtens deze wet of de gezondheid van mens of dier of het milieu in gevaar kunnen brengen alsmede van de maatregelen die hij heeft getroffen ter voorkoming van risico`s voor de gezondheid van mens of dier of voor het milieu.

2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op grondstoffen voor de bereiding van de in het eerste lid genoemde producten.

3. De verplichting, bedoeld in het eerste lid, is van overeenkomstige toepassing op dierenartsen.

4. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regelen worden gesteld omtrent het verstrekken van de in het eerste lid bedoelde inlichtingen en over de maatregelen die ter voorkoming van risico`s voor de gezondheid van mens of dier of voor het milieu zijn ondernomen.

Artikel 33

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen voor bij die maatregel aangewezen categorieën van houders van dieren van bij die maatregel aangewezen soorten of categorieën van dieren regelen worden gesteld omtrent:

a. de herkomst en de bereiding van diervoeders;

b. de opslag, bewaring en verdere behandeling van toevoegingsmiddelen, vervangende voederproteïnen, voormengsels en diervoeders;

c. de bij bereiding te gebruiken hulpmiddelen of apparaten;

d. het houden van aantekeningen omtrent ontvangen, bereide, bij de bereiding gebruikte of vervoederde toevoegingsmiddelen, vervangende voederproteïnen, voormengsels of diervoeders, of

e. de vervoedering aan dieren.

Artikel 34

1. Het is degene die bedrijfsmatig dieren houdt verboden om door Onze Minister aangewezen substanties voorhanden of in voorraad te hebben, te vervoederen of anderszins oraal toe te dienen.

2. Ingevolge het eerste lid kunnen slechts worden aangewezen, substanties die:

a. als grondstof voor toevoegingsmiddelen, vervangende voederproteïnen, voormengsels of diervoeders kunnen dienen, of

b. in een communautaire maatregel zijn aangewezen.

Artikel 35

1. Onze Minister kan, voorzover het belang van de gezondheid van mens of dier of van het milieu zich daartegen naar zijn oordeel niet verzet, van het bepaalde bij of krachtens deze wet vrijstelling of ontheffing verlenen in geval van calamiteiten, incidenten en onvoorziene omstandigheden.

2. Aan een vrijstelling of ontheffing kunnen voorschriften of voorwaarden worden verbonden. Zij kunnen onder beperkingen worden verleend. Zij kunnen te allen tijde worden ingetrokken.

3. Een vrijstelling wordt bekendgemaakt in de Staatscourant.

Artikel 36

1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden voorschriften gegeven betreffende het bereiden, het verpakken, het etiketteren, het in het verkeer brengen, het voorhanden of in voorraad hebben, het vervoeren en het vervoederen van toevoegingsmiddelen, vervangende voederproteïnen, voormengsels en diervoeders welke als zodanig dan wel voor wat betreft een uitbreiding van de toepassingsmogelijkheden kennelijk in een proefstadium verkeren of voor onderzoeksdoeleinden worden aangewend.

2. De in het eerste lid bedoelde voorschriften kunnen inhouden dat proefnemingen en onderzoeken slechts na daartoe gedane aanvraag kunnen worden toegestaan.

3. Aan een toestemming kunnen voorwaarden worden verbonden. Een toestemming kan onder beperkingen worden gegeven.

Artikel 37

1. Indien in het belang van de gezondheid van mens of dier of het milieu naar het oordeel van Onze Minister een onverwijlde voorziening noodzakelijk is, kan hij in de onderwerpen die op grond van deze wet bij algemene maatregel van bestuur worden bepaald, bij regeling voorzien.

2. De regeling vervalt een jaar nadat zij in werking is getreden, of, indien binnen die termijn een algemene maatregel van bestuur ter vervanging van die regeling in werking is getreden, op het moment waarop de maatregel in werking treedt. De termijn kan door Onze Minister eenmaal met ten hoogste een jaar worden verlengd.

3. Indien in het belang van de gezondheid van mens en dier naar het oordeel van Onze Minister een onverwijlde voorziening noodzakelijk is, kan hij bepalen dat door hem krachtens deze wet of algemene maatregelen van bestuur vastgestelde regelingen onmiddellijk na hun bekendmaking in werking treden. In dat geval kan hij zodanige regeling, in afwijking van artikel 4, eerste lid, van de Bekendmakingswet, op andere dan de daar genoemde wijze bekendmaken.

Artikel 38

1. In situaties waarin na beoordeling van de beschikbare informatie de mogelijkheid van schadelijke gevolgen voor de gezondheid van mens of dier of voor het milieu is geconstateerd, maar er nog wetenschappelijke onzekerheid heerst, kunnen, in afwachting van nadere wetenschappelijke gegevens ten behoeve van een vollediger risicobeoordeling, voorlopige maatregelen voor risicomanagement worden vastgesteld om het gekozen niveau van gezondheidsbescherming te waarborgen.

2. De maatregelen, bedoeld in het eerste lid, zijn evenredig en beperken de handel niet meer dan nodig is om het gekozen niveau van bescherming te verwezenlijken, rekening houdend met de technische en economische haalbaarheid en andere terzake dienende factoren. De maatregelen worden binnen een redelijke termijn opnieuw bezien, afhankelijk van de aard van het geconstateerde risico voor het leven of de gezondheid en het soort wetenschappelijke informatie dat nodig is om de wetenschappelijke onzekerheid weg te nemen en een vollediger risicobeoordeling uit te voeren.

3. De maatregelen, bedoeld in het eerste lid, kunnen bestaan uit:

a. het stellen van regels, onderscheidenlijk eisen, bedoeld in de artikelen 4, 5, tweede lid, 8, 11, eerste lid, 16, tweede en vierde lid, en 33, bij of krachtens algemene maatregel van bestuur;

b. het vaststellen van een gehalte aan ongewenste stoffen of producten, bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdeel b, door Onze Minister;

c. het aanwijzen van categorieën en het stellen van voorwaarden, bedoeld in artikel 2, derde lid, door Onze Minister;

d. het aanwijzen van producten die bedoeld zijn voor of worden gebruikt in de diervoeding, bedoeld in artikel 2, vijfde lid, alsmede het van overeenkomstige toepassing verklaren van artikel 16, 26, of 27 op deze aangewezen producten, bedoeld in artikel 16, zesde lid, onderscheidenlijk 26, zevende lid, onderscheidenlijk 27, derde lid, door Onze Minister;

e. het aanwijzen van voedermiddelen, bedoeld in artikel 3, door Onze Minister;

f. het verbieden van handelingen dan wel het wijzigen van voorschriften, bedoeld in artikel 9, door Onze Minister;

g. het verbinden van voorwaarden, voorschriften of beperkingen aan de erkenning of registratie, bedoeld in artikel 10, derde lid, alsmede de intrekking, onderscheidenlijk doorhaling, bedoeld in artikel 14, door Onze Minister;

h. het stellen van regels, bedoeld in artikel 20, eerste, tweede, derde en vierde lid, bij of krachtens algemene maatregel van bestuur;

i. het treffen van maatregelen, bedoeld in de artikelen 26, eerste lid, 27, eerste lid, 28, eerste, vijfde en zesde lid, alsmede het stellen van voorwaarden, beperkingen en het verbinden van voorwaarden aan deze maatregelen, bedoeld in de artikelen 26, vierde lid, en 28, vierde lid, door Onze Minister;

j. het aanwijzen van substanties, bedoeld in artikel 34, eerste lid, door Onze Minister;

k. het stellen van regels, bedoeld in artikel 37, eerste lid, door Onze Minister.

Artikel 39

1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen de regels worden gesteld die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een communautaire maatregel.

2. Indien uitvoering van een bindend besluit als bedoeld in het eerste lid noodzaakt tot wijziging van deze wet binnen een termijn van 12 maanden na de datum van dagtekening van het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen waarin dat besluit bekend is gemaakt, kan ter uitvoering van dat besluit bij algemene maatregel van bestuur tijdelijk worden afgeweken van deze wet.

3. Indien uitvoering van een bindend besluit als bedoeld in het eerste lid noodzaakt tot uitvoering van deze wet of van een krachtens deze wet vastgestelde algemene maatregel van bestuur binnen een termijn van 4 maanden na de datum van dagtekening van het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen waarin dat besluit bekend is gemaakt, kan ter uitvoering van dat besluit bij ministeriële regeling tijdelijk worden afgeweken van deze wet, onderscheidenlijk die algemene maatregel van bestuur. De regeling wordt in het Staatsblad geplaatst.

4. Tenzij de maatregel strekt tot uitvoering van een Europese verordening of beschikking wordt de voordracht voor een krachtens het tweede lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd. Artikel 1:8, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.

5. Tenzij de regeling strekt tot uitvoering van een Europese verordening of beschikking wordt een krachtens het derde lid vast te stellen regeling niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd. Artikel 1:8, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.

6. Een voorstel van wet om de afwijking, bedoeld in het tweede of derde lid, te beëindigen, wordt zo spoedig mogelijk ingediend. De voordracht voor een algemene maatregel van bestuur om de afwijking daarvan, bedoeld in het derde lid, te beëindigen wordt zo spoedig mogelijk gedaan.

Artikel 40

1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur dan wel bij door Onze Minister ter uitvoering van deze wet gestelde regelen van algemene aard kan medewerking worden gevorderd van het bestuur van een productschap of een bedrijfschap als bedoeld in artikel 66 van de Wet op de bedrijfsorganisatie. Daarbij kunnen tevens de ingevolge het bepaalde bij of krachtens deze wet aan Onze Minister toekomende bevoegdheden tot het nemen van besluiten en tot het vaststellen van regels of nadere regels, alsmede aan Onze Minister opgedragen taken worden overgedragen.

2. Indien de in het eerste lid bedoelde medewerking bestaat uit het stellen van regelen of nadere regelen bij verordening, behoeft zodanige verordening de goedkeuring van Onze Minister. Krachtens de verordening vastgestelde nadere voorschriften en genomen besluiten behoeven, voorzover zulks bij de algemene maatregel van bestuur of regelen, bedoeld in het eerste lid, is bepaald, de goedkeuring van de daarbij aangewezen autoriteit.

3. Verordeningen, bedoeld in het tweede lid, kunnen onder meer inhouden toekenning aan een daarbij aan te wijzen orgaan van de bevoegdheid vrijstelling, en op aanvrage, ontheffing van die verordeningen of krachtens deze vast te stellen voorschriften te verlenen.

Artikel 41

Tegen een op grond van deze wet genomen besluit kan een belanghebbende beroep instellen bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.

Artikel 42

Op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip:

a. wordt aan artikel 1, eerste lid, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel l door een puntkomma, het volgende onderdeel toegevoegd:

m. ongewenste stoffen: stoffen en producten, met uitzondering van ziekteverwekkers, die in of op een diervoeder, een toevoegingsmiddel of een voormengsel aanwezig zijn en die een potentieel gevaar opleveren voor de gezondheid van mens of dier of voor het milieu, of die de productie ongunstig kunnen beïnvloeden.

b. komt artikel 2 te luiden:

Artikel 2

1. Het is verboden diervoeders, toevoegingsmiddelen en voormengsels te bereiden, te be- of verwerken, te verpakken, te etiketteren, voorhanden of in voorraad te hebben, te vervoeren of in het verkeer te brengen:

a. die niet gezond, zuiver, deugdelijk of van de gebruikelijke handelskwaliteit zijn;

b. die bij een correct gebruik een gevaar opleveren voor de gezondheid van mens of dier, of voor het milieu, of de dierlijke productie ongunstig beïnvloeden, of

c. op een wijze die misleidend kan zijn.

2. Diervoeders, toevoegingsmiddelen en voormengsels zijn in elk geval niet gezond, zuiver, deugdelijk of van gebruikelijke handelskwaliteit indien:

a. zij niet voldoen aan het bij of krachtens deze wet of bij een communautaire maatregel bepaalde in het belang van 1o. de volksgezondheid, de diergezondheid of het milieu; 2o. de afzet of de eerlijkheid in de handel, voorzover hetgeen bij of krachtens wet is bepaald voortvloeit uit een communautaire maatregel of enig andere internationale verplichting.

b. het gehalte aan ongewenste stoffen een door Onze Minister vastgesteld gehalte overschrijdt.

3. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder be- of verwerking tevens menging met andere diervoeders, toevoegingsmiddelen of voormengsels begrepen.

4. Onze Minister kan dit artikel van overeenkomstige toepassing verklaren op de door hem aangewezen producten die zijn bedoeld voor of worden gebruikt in de diervoeding en waarvan het gehalte aan ongewenste stoffen als bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, een door hem vastgesteld gehalte overschrijdt.

c. wordt in artikel 16, zesde lid, 26, zevende lid, en 27, derde lid, «artikel 2, vijfde lid», telkens vervangen door: artikel 2, vierde lid.

d. wordt artikel 38, derde lid, als volgt gewijzigd:

1. in onderdeel b wordt «ongewenste stoffen of producten» vervangen door: ongewenste stoffen;

2. in onderdeel d wordt «artikel 2, vijfde lid» vervangen door: artikel 2, vierde lid.

Artikel 43

Op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip komt:

a. artikel 3 te luiden:

Artikel 3

1. Het is verboden andere dan de door Onze Minister aangewezen voedermiddelen te vervoederen, in mengvoeders te be- of verwerken of als diervoeder in het verkeer te brengen.

2. Aan de aanwijzing kan Onze Minister voorwaarden en beperkingen verbinden.

3. Onverminderd het eerste lid kan Onze Minister voedermiddelen of categorieën van voedermiddelen aanwijzen, waarvan de vervoedering, be- of verwerking of het in het verkeer brengen een toelating behoeft.

4. Aan een toelating kunnen voorwaarden of voorschriften worden verbonden. Een toelating kan onder beperkingen worden verleend. Een toelating kan worden ingetrokken.

5. Bij ministeriële regeling worden regelen gesteld omtrent het indienen van een aanvraag tot toelating dan wel tot wijziging daarvan alsmede omtrent de wijze van behandeling. Daarbij kan onder meer worden bepaald:

a. welke gegevens en bescheiden worden overgelegd alvorens een aanvraag in behandeling wordt genomen;

b. dat monsters ter beschikking worden gesteld;

c. binnen welke termijn na wijziging van de in onderdeel a bedoelde gegevens wijziging van de toelating wordt gevraagd;

d. dat alvorens een toelating wordt verleend of gewijzigd een onderzoek naar de oorsprong of de productiewijze, al dan niet ter plaatse, noodzakelijk is;

e. in welke gevallen voorafgaand aan de tenuitvoerlegging van de wijziging een aanvraag daartoe wordt ingediend.;

b. artikel 38, derde lid, onderdeel e, te luiden:

e. het aanwijzen van voedermiddelen, bedoeld in artikel 3, eerste en derde lid, het verbinden van voorwaarden en beperkingen aan de aanwijzing en aan een toelating, bedoeld in artikel 3, tweede, onderscheidenlijk vierde lid, en het stellen van regels, bedoeld in artikel 3, vijfde lid, door Onze Minister;.

HOOFDSTUK XI. WIJZIGING ANDERE WETTEN

Artikel 44

De Wet op de economische delicten wordt als volgt gewijzigd:

a. In artikel 1, onder 1°, wordt in alfabetische rangschikking ingevoegd: de Kaderwet diervoeders, de artikelen 2, 3, 4, 5, 7, 8, 9, 16, 26, 27, 28, 29, 31, 32, 33, onderdelen a, b, c en e, 34, 37 en 39;

b. In artikel 1, onder 2°, wordt in alfabetische rangschikking ingevoegd: de Kaderwet diervoeders, de artikelen 10, 22 en 35;

c. In artikel 1, onder 4°, wordt in alfabetische rangschikking ingevoegd: de Kaderwet diervoeders, de artikelen 12, onderdelen c en d, 20, 22, 33, onderdeel d, en 36;

Artikel 45

De Gezondheids- en welzijnswet voor dieren wordt als volgt gewijzigd:

a. artikel 8 komt te luiden:

Artikel 8

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen ter voorkoming van verspreiding van smetstof regelen worden gesteld ten aanzien van de aflevering, de opslag, het in voorraad en voorhanden hebben en het vervoeren van materialen van dierlijke herkomst.;

b. artikel 97 vervalt.

Artikel 46

De Veewet wordt als volgt gewijzigd:

a. in artikel 12 vervalt de zinsnede »veevoeder, voorzover dit geheel of gedeeltelijk uit diermeel, beendermeel of bloedmeel bestaat, hooi en stro»;

b. artikel 36 vervalt.

Artikel 47

Aan artikel 1, tweede lid, van de Diergeneesmiddelenwet wordt onder vervanging van de punt aan het slot door een puntkomma een onderdeel toegevoegd, luidende:

e. onder diergeneesmiddelen niet begrepen toevoegingsmiddelen die zijn toegelaten ingevolge richtlijn nr. 70/524/EEG van de Raad van 23 november 1970 betreffende toevoegingsmiddelen in diervoeding (PbEG L 270).

Artikel 48

In artikel 3 van de Meststoffenwet:

a. vervalt de cijferaanduiding 1 voor het eerste lid;

b. vervalt het tweede lid.

HOOFDSTUK XII. OVERGANGSBEPALINGEN

Artikel 49

1. Degene die op het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 10 over een geldende ingevolge een communautaire maatregel vereiste en door het Productschap Diervoeder verleende erkenning beschikt of door dat productschap is geregistreerd ter uitvoering van een communautaire maatregel, wordt voor de daarin genoemde activiteiten gedurende de eerste 12 maanden na de inwerkingtreding van artikel 10 van deze wet geacht in het bezit te zijn van de daarvoor ingevolge deze wet vereiste erkenning, dan wel daarvoor te zijn geregistreerd.

2. Zij die binnen de in het eerste lid gestelde termijn een aanvraag tot erkenning of registratie op de krachtens deze wet voorgeschreven wijze hebben ingediend, worden geacht ook na het verstrijken van de aldaar genoemde termijn in het bezit van de erkenning te zijn, dan wel te zijn geregistreerd, totdat de beslissing op de aanvraag onherroepelijk is geworden.

3. De artikelen 14 en 15 zijn van overeenkomstige toepassing op de in dit artikel bedoelde erkenningen en registraties.

HOOFDSTUK XIII. SLOTBEPALINGEN

Artikel 50

De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Artikel 51

Deze wet wordt aangehaald als: Kaderwet diervoeders.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

Naar boven