27 809
Aanpassing van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek aan de richtlijn betreffende bepaalde aspecten van de verkoop van en de garanties voor consumptiegoederen

nr. 32
NADER VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR JUSTITIE1

Vastgesteld 17 oktober 2002

De leden van de CDA-fractie hadden met belangstelling kennisgenomen van de memorie van antwoord. Zij waren tevreden over het antwoord op het merendeel van de vragen. Bij enkele artikelen hadden zij echter nog wel een nadere vraag; waar het de kwestie van de levende have betreft ook wel van prangende praktische betekenis.

Ook de leden van de VVD-fractie hadden met belangstelling kennisgenomen van de memorie van antwoord naar aanleiding van het voorlopig verslag. Op een enkel punt zouden zij nog graag enige verduidelijking van de regering ontvangen.

Algemeen

Op de vraag van de leden van de VVD-fractie in het voorlopig verslag hoe de regering de Principles of European Contract Law (PECL) beoordeelt in het kader van (toekomstige) onderhandelingen over richtlijnen met betrekking tot het contractenrecht, antwoordt de minister, kort gezegd, dat als bij de onderhandelingen over een richtlijn een keuze wordt gemaakt die in het Nederlandse recht moeilijk inpasbaar is, een beroep op de PECL wellicht bij de onderhandelingen een uitweg zou kunnen bieden. Kortom, als er problemen zijn moet de PECL uitkomst bieden. Als het inderdaad zo is dat de PECL geacht worden uitkomst te kunnen bieden in geval van problemen, zou het dan geen aanbeveling verdienen bij de onderhandelingen over richtlijnen de PECL van stonde af aan als richting gevend te betrekken? Zou dit niet het onderhandelingsproces kunnen bevorderen?

Niet de koper behoeft te bewijzen dat er non-conformiteit is, maar de verkoper moet bewijzen dat het gebrek pas is ontstaan ná de aflevering. De vraag van de leden van de VVD-fractie in het voorlopig verslag hoe de regering het mogelijke effect van de omkering van de bewijslast voor het geheel van regels in het BW met betrekking tot de consumentenkoop beoordeelt, is door de minister slechts gedeeltelijk beantwoord. De minister gaat in op de situatie dat het wettelijke vermoeden niet geldt, indien de aard van de afwijking zich daartegen verzet. De minister gaat niet in op de situatie dat het wettelijke vermoeden niet geldt, indien de aard van de zaak zich daartegen verzet. Juist ten aanzien daarvan kunnen zich naar de mening van de leden van de VVD-fractie voor de verkoper onoplosbare bewijsproblemen voordoen, bijvoorbeeld wanneer de verkoop aan particulieren levende have, planten of dergelijke zaken betreft.

Naar aanleiding van een aantal vragen daarover van de leden van de CDA-fractie en de leden van de VVD-fractie behandelt de minister enkele kwesties met betrekking tot de verkoop van paarden aan particulieren. De leden van de VVD-fractie zouden echter graag meer in het algemeen vernemen hoe de minister de bewijsproblematiek voor de verkoper beoordeelt wanneer de aard van de zaak dusdanig is dat het wettelijke vermoeden niet kán gelden.

Artikelen

Artikel 17, lid 5

Moeten de leden van de CDA-fractie de memorie van antwoord aldus opvatten, dat deze bepaling in feite uitsluitend ziet op specieskoop «van de plank»? Geldt dat dan ook voor de tweede volzin van artikel 17, lid 5?

Artikel 18

Bij deze bepaling vroegen de leden van de CDA-fractie nog aandacht voor problemen waarop is gewezen door brancheorganisatie Dibevo en de praktische voorbeelden die van die zijde zijn genoemd. Gaarne ontvingen zij een reactie op de volgende casussen: de afstelling van verwarmingsapparatuur in een tropisch aquarium hapert op enig moment en zich daarin bevindende vissen, nog geen zes maanden geleden gekocht, sterven; iemand wast zijn binnen zes maanden gekochte halsbandparkiet met een sopje, waarbij het beest zeepwater binnenkrijgt en sterft; een kind speelt met de eveneens recent aangeschafte cavia, laat die vallen en het beest sterft; de papegaai komt in de zomermaanden, waar vaak ramen opengezet worden, op de tocht te staan, het dier wordt ziek en sterft binnen zes maanden; er worden planten gekocht voor in een aquarium of daarbuiten, worden niet verzorgd of krijgen onvoldoende belichting en kwijnen weg. Bij deze voorbeelden valt overigens te bedenken, dat sommige dieren zeer kostbaar kunnen zijn. Ondanks de in het geding zijnde waarde kan enige vorm van deskundig onderzoek in opdracht van de verkoper vanwege de daarmee gemoeide kosten buiten proportie zijn, waardoor iedere vorm van een gebrek dat zich openbaart binnen zes maanden na de aankoop aanleiding kan geven tot een beroep op artikel 18. Op welke wijze zouden verkopers dan een beroep kunnen doen op het slot van lid 2 van artikel 18: de aard van de zaak of de aard van de afwijking? Lag het niet voor de hand in de wet zelf uitdrukkelijk deze categorie consumentproducten uit te zonderen op grond van de aard van de zaak?

Artikel 23

In de memorie van antwoord wordt gesteld, dat een melding vóór aflevering geen melding is als bedoeld in artikel 23, lid 1. De leden van de CDA-fractie wezen erop, dat de tekst van het aan lid 1 toe te voegen slot niet spreekt over een termijn van twee maanden na aflevering, maar twee maanden na «de ontdekking». Daarmee wordt dus de begintijd van de termijn voor de kennisgeving losgekoppeld van de aflevering. Het standpunt van de minister zou er ook toe leiden, dat een consument die meent een klacht tijdig te hebben gedaan, bijvoorbeeld een week voor aflevering, 2½ maand later tot de conclusie moet komen dat het geen melding was als bedoeld in de zin van artikel 23, lid 1 slot, waardoor dus de beoogde consumentenbescherming juist vermindert. Aan de vraag of de verjaringstermijn van lid 2 is verstreken, komt men dan in het geheel niet toe. Dat kan, zo meenden de leden van de CDA-fractie, toch niet de bedoeling zijn. Gaarne wachtten deze leden een reactie van de minister af.

2 Samenstelling: Holdijk (SGP), Rensema (VVD), Jurgens (PvdA), Le Poole (PvdA), Ruers (SP), Rosenthal (VVD) (plv. voorzitter), Dölle (CDA, Kohnstamm (D66), De Wolff (GL), Lodders-Elfferich (CDA), Van de Beeten (CDA) (voorzitter), Broekers-Knol (VVD).

De voorzitter van de commissie,

Van de Beeten

De griffier van de commissie,

Janssen


XNoot
1

De eerder verschenen stukken inzake dit wetsvoorstel zijn gedrukt onder EK nrs. 323 t/m 323b, vergaderjaar 2001–2002.

Naar boven