nr. 57b
NADER VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR JUSTITIE1
Vastgesteld 28 januari 2003
De memorie van antwoord heeft de commissie aanleiding gegeven tot het
maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.
De leden van de CDA-fractie gaven reeds eerder
te kennen met het voorstel te kunnen instemmen. Het toegenomen belang van
maatregelen ter bestrijding en voorkoming van criminaliteit en verbetering
van de veiligheid, waarbij cameratoezicht in vele gevallen een effectief instrument
kan zijn, vergt tegelijkertijd zorgvuldigheid en terughoudendheid in de toepassing
daarvan. Vooral met het oog op de privacybescherming van burgers achtten deze
leden het van belang dat er duidelijkheid is over de voorwaarden waaronder
van dit middel kan worden gebruik gemaakt. Het kenbaarheidvereiste is dan
ook terecht een essentieel element in de delictsomschrijving.
Deze leden hadden echter nog een enkele vraag, die abusievelijk niet in
de memorie van antwoord is beantwoord. Bij brief van 29 oktober jl. (briefno.
02/15354/Rw/Vo/Man), heeft de vereniging VNO-NCW aandacht gevraagd voor de
uitvoerbaarheid van het kenbaarheidsvereiste binnen een onderneming en, in
het algemeen, op de werkvloer. Zij wijst daarbij op het feit dat niet alleen
eigen werknemers maar ook personeel van derden de werkvloer met regelmaat
betreden. Het kenbaar maken van (mogelijk) cameratoezicht via circulaires
en dergelijke zal hen in vele gevallen niet bereiken, evenmin vallen zij onder
het beslag van overleg met de ondernemingsraad of personeelsvertegenwoordiging.
Dit feit lijkt te contrasteren met de uitlating van de minister van Justitie
tijdens de behandeling in de Tweede Kamer dat het in ondernemingen gaat om
een «vast bestand» van werknemers in «een besloten ruimte»
en het kenbaar maken van cameratoezicht op de werkvloer daarom vrij eenvoudig
zal zijn. Gezien ook het gegeven dat in publicatiebladen van het College Bescherming
Persoonsgegevens zoals: «Cameratoezicht: rechten van betrokkenen»
maar ook in dat waarin richtlijnen voor leidinggevenden worden weergegeven,
wordt gesteld dat «het wetsvoorstel geen verandering zal brengen in
de huidige situatie» en «heimelijk cameratoezicht incidenteel
moet kunnen (niet structureel)» zonder strafbaarstelling,
vroegen deze leden de minister nog eens nadrukkelijk in te gaan op de in onderhavige
brief gesignaleerde bezwaren.
De leden van de VVD-fractie hadden ook na
kennisneming van de memorie van antwoord nog steeds gemengde gevoelens over
het wetsvoorstel. Op de vraag van deze leden over de strafvorderlijke status
van beelden die wederrechtelijk (nieuw art. Sr 139f, eerste deel) verkregen
zijn, antwoordt de minister dat dergelijk materiaal en de op grond daarvan
verkregen andere bewijsmiddelen niet van het bewijs uitgesloten hoeven te
worden indien de overheid niet de hand heeft gehad in het onrechtmatige handelen
van degene die de beelden heeft vervaardigd. Gezien het feit dat met het oog
op de uitbreiding van de strafbaarstelling van heimelijk cameratoezicht het
bestanddeel wederrechtelijk expliciet in de delictsomschrijving wordt opgenomen,
ligt het voor de hand dat de rechter vaker dan voorheen wederrechtelijk verkregen
beeldmateriaal als bewijsmiddel zal afwijzen. De door de minister aangehaalde
jurisprudentie – arresten HR 16 oktober 1990 en 11 april 1995 –
verliest met de invoering van dit wetsvoorstel aan betekenis. Deze leden wilden
graag weten of de minister het hiermee eens is.
De leden van de VVD-fractie maakten uit opmerkingen van de premier in
het RTL4 lijsttrekkersdebat op dat de premier beeldmateriaal onbeperkt als
bewijsmiddel in strafzaken aangemerkt wil zien. Het wetsvoorstel staat op
gespannen voet met deze zienswijze. Zij vroegen de minister hierover duidelijkheid
te verschaffen.
De leden van de PvdA-fractie hadden in de
memorie van antwoord geen antwoord aangetroffen op de volgende vragen. Hoe
vindt de controle plaats op juist en adequaat gebruik van verzameld beeldmateriaal
in het geval dat digitale foto's direct naar het dichtst bijzijnde politiebureau
worden geseind? Een andere vraag is naar de identificatie van de potentieel
strafbare persoon bij cameratoezicht in winkels: is dat de ondernemer, de
verzekeraar of het onderhoudsbedrijf van de apparatuur? Gaarne ontvingen zij
alsnog een reactie van de minister op de twee vragen.
De voorzitter van de commissie,
Van de Beeten
De griffier van de commissie,
Janssen
XNoot
1Samenstelling: Holdijk (SGP), Rensema (VVD), Jurgens (PvdA), Le Poole
(PvdA), Ruers (SP), Rosenthal (VVD) (plv. voorzitter),
Dölle (CDA), Kohnstamm (D66), De Wolff (GL), Lodders-Elfferich (CDA),
Van de Beeten (CDA) (voorzitter), Broekers-Knol
(VVD).