27 732
Wijziging van de artikelen 139f en 441b van het Wetboek van Strafrecht (uitbreiding strafbaarstelling heimelijk cameratoezicht)

nr. 57b
NADER VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR JUSTITIE1

Vastgesteld 28 januari 2003

De memorie van antwoord heeft de commissie aanleiding gegeven tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.

De leden van de CDA-fractie gaven reeds eerder te kennen met het voorstel te kunnen instemmen. Het toegenomen belang van maatregelen ter bestrijding en voorkoming van criminaliteit en verbetering van de veiligheid, waarbij cameratoezicht in vele gevallen een effectief instrument kan zijn, vergt tegelijkertijd zorgvuldigheid en terughoudendheid in de toepassing daarvan. Vooral met het oog op de privacybescherming van burgers achtten deze leden het van belang dat er duidelijkheid is over de voorwaarden waaronder van dit middel kan worden gebruik gemaakt. Het kenbaarheidvereiste is dan ook terecht een essentieel element in de delictsomschrijving.

Deze leden hadden echter nog een enkele vraag, die abusievelijk niet in de memorie van antwoord is beantwoord. Bij brief van 29 oktober jl. (briefno. 02/15354/Rw/Vo/Man), heeft de vereniging VNO-NCW aandacht gevraagd voor de uitvoerbaarheid van het kenbaarheidsvereiste binnen een onderneming en, in het algemeen, op de werkvloer. Zij wijst daarbij op het feit dat niet alleen eigen werknemers maar ook personeel van derden de werkvloer met regelmaat betreden. Het kenbaar maken van (mogelijk) cameratoezicht via circulaires en dergelijke zal hen in vele gevallen niet bereiken, evenmin vallen zij onder het beslag van overleg met de ondernemingsraad of personeelsvertegenwoordiging. Dit feit lijkt te contrasteren met de uitlating van de minister van Justitie tijdens de behandeling in de Tweede Kamer dat het in ondernemingen gaat om een «vast bestand» van werknemers in «een besloten ruimte» en het kenbaar maken van cameratoezicht op de werkvloer daarom vrij eenvoudig zal zijn. Gezien ook het gegeven dat in publicatiebladen van het College Bescherming Persoonsgegevens zoals: «Cameratoezicht: rechten van betrokkenen» maar ook in dat waarin richtlijnen voor leidinggevenden worden weergegeven, wordt gesteld dat «het wetsvoorstel geen verandering zal brengen in de huidige situatie» en «heimelijk cameratoezicht incidenteel moet kunnen (niet structureel)» zonder strafbaarstelling, vroegen deze leden de minister nog eens nadrukkelijk in te gaan op de in onderhavige brief gesignaleerde bezwaren.

De leden van de VVD-fractie hadden ook na kennisneming van de memorie van antwoord nog steeds gemengde gevoelens over het wetsvoorstel. Op de vraag van deze leden over de strafvorderlijke status van beelden die wederrechtelijk (nieuw art. Sr 139f, eerste deel) verkregen zijn, antwoordt de minister dat dergelijk materiaal en de op grond daarvan verkregen andere bewijsmiddelen niet van het bewijs uitgesloten hoeven te worden indien de overheid niet de hand heeft gehad in het onrechtmatige handelen van degene die de beelden heeft vervaardigd. Gezien het feit dat met het oog op de uitbreiding van de strafbaarstelling van heimelijk cameratoezicht het bestanddeel wederrechtelijk expliciet in de delictsomschrijving wordt opgenomen, ligt het voor de hand dat de rechter vaker dan voorheen wederrechtelijk verkregen beeldmateriaal als bewijsmiddel zal afwijzen. De door de minister aangehaalde jurisprudentie – arresten HR 16 oktober 1990 en 11 april 1995 – verliest met de invoering van dit wetsvoorstel aan betekenis. Deze leden wilden graag weten of de minister het hiermee eens is.

De leden van de VVD-fractie maakten uit opmerkingen van de premier in het RTL4 lijsttrekkersdebat op dat de premier beeldmateriaal onbeperkt als bewijsmiddel in strafzaken aangemerkt wil zien. Het wetsvoorstel staat op gespannen voet met deze zienswijze. Zij vroegen de minister hierover duidelijkheid te verschaffen.

De leden van de PvdA-fractie hadden in de memorie van antwoord geen antwoord aangetroffen op de volgende vragen. Hoe vindt de controle plaats op juist en adequaat gebruik van verzameld beeldmateriaal in het geval dat digitale foto's direct naar het dichtst bijzijnde politiebureau worden geseind? Een andere vraag is naar de identificatie van de potentieel strafbare persoon bij cameratoezicht in winkels: is dat de ondernemer, de verzekeraar of het onderhoudsbedrijf van de apparatuur? Gaarne ontvingen zij alsnog een reactie van de minister op de twee vragen.

De voorzitter van de commissie,

Van de Beeten

De griffier van de commissie,

Janssen


XNoot
1

Samenstelling: Holdijk (SGP), Rensema (VVD), Jurgens (PvdA), Le Poole (PvdA), Ruers (SP), Rosenthal (VVD) (plv. voorzitter), Dölle (CDA), Kohnstamm (D66), De Wolff (GL), Lodders-Elfferich (CDA), Van de Beeten (CDA) (voorzitter), Broekers-Knol (VVD).

Naar boven