27 732
Wijziging van de artikelen 139f en 441b van het Wetboek van Strafrecht (uitbreiding strafbaarstelling heimelijk cameratoezicht)

nr. 57
VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR JUSTITIE1

Vastgesteld 15 november 2002

Het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel heeft de commissie aanleiding gegeven tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.

De leden van de VVD-fractie hadden met gemengde gevoelens kennisgenomen van het wetsvoorstel. Bij de behandeling in de Tweede Kamer is aan de orde gesteld dat het wetsvoorstel de sfeer ademt van een tijd waarin de afweging tussen privacybescherming en veiligheid nog sterk in het voordeel van de privacybescherming uitviel. Deze leden waren er niet van overtuigd dat de uitbreiding van de strafbaarstelling van heimelijk cameratoezicht niet ten koste gaat van de hoog nodige verhoging van de veiligheid in de samenleving en van de benutting van moderne methoden van criminaliteitspreventie en -bestrijding. Zij vroegen de minister zijn opvatting te verduidelijken over de strafvorderlijke status van beelden die volgens de vereisten van dit wetsvoorstel wederrechtelijk verkregen zijn. De minister zei tijdens de behandeling in de Tweede Kamer dat de wederrechtelijkheid van de situatie waarin beelden zijn opgenomen, niet per definitie leidt tot de onbruikbaarheid van die beelden als bewijsmateriaal. De minister verwees op dit punt verder naar jurisprudentie. De leden van de VVD-fractie zagen graag gespecificeerd wat «niet per definitie» in dit geval betekent. Daarbij tekenden zij aan dat het er bij het aanbrengen van camera's toch in het merendeel van de gevallen om gaat een strafbaar feit te registreren.

De leden van de VVD-fractie constateerden vervolgens dat het heimelijk vervaardigen van afbeeldingen, als dit in het kader van de vrije nieuwsgaring de enige manier is om een misstand aan de kaak te stellen en het algemeen belang bij openbaarmaking daarvan gediend is, zo zwaar kan wegen dat het volgens de minister niet als een strafbaar feit ingevolge art. 441b Sr beschouwd kan worden. In het concrete geval moet, aldus de minister, de rechter oordelen. Deze leden vroegen de minister ook hier om verduidelijking van wat hij als «misstanden» beschouwt. Zij wilden in het bijzonder weten hoe de minister denkt over een uitsluitingsgrond in geval van «misstanden» die een inbreuk op de rechtsorde inhouden.

Vervolgens zagen de leden van de VVD-fractie graag verduidelijkt hoe het primaire doel van dit wetsvoorstel – privacybescherming – zich verhoudt tot de voorwaarden die aan burgers gesteld worden met betrekking tot de aanwezigheid van camera's in hun eigen huis. Zij wilden ook weten wat de minister in de memorie van toelichting bedoelt met de constatering dat de bewoner die heimelijk afbeeldingen maakt van een inbreker, in beginsel buiten de strafbaarstelling van art. 139f Sr zal vallen. Is die situatie niet per definitie een uitsluitingsgrond?

De leden van de PvdA-fractie hadden met instemming kennisgenomen van dit wetsvoorstel tot strafbaarstelling van heimelijk cameratoezicht, voorzover niet wordt voldaan aan de drie algemene eisen van noodzaak, proportionaliteit en kenbaarheid. Van belang blijft immers de balans tussen bescherming van de persoonlijke levenssfeer en de veiligheid. Mede in verband met de relevantie voor die persoonlijke levenssfeer stelden de leden van deze fractie nog enkele vragen aan de minister.

Tijdens de behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer op 4 september 2002 verwees de minister verschillende keren naar het ontwikkelen van jurisprudentie voor het uitwerken en detailleren van begrippen uit de wettekst. Zo wordt de afbakening van het begrip kenbaar in relatie tot vervolgbaarheid overgelaten aan de rechter. Die dient dat punt volgens de minister in de praktijk te ontwikkelen, zodat differentiëren naar bepaalde situaties mogelijk wordt. Uit de Handelingen blijkt voorts dat ten aanzien van «daartoe aangebracht» de grens tussen en passant en stelselmatig aanbrengen moet worden overgelaten aan de casuïstiek. Over het voorbeeld van de camera in de mouw en de grens tussen toevallig of speciaal daartoe aangebracht, zei de minister: «Je zult eerst moeten bekijken wat de jurisprudentie doet met dit soort situaties en hoe deze zich ontwikkelt op dat terrein.» Hoe verhoudt deze opstelling zich tot de gebruikelijke – daarmee op gespannen voet lijkende – praktijk ten aanzien van privacyregelgeving?

Vervolgens werd door de minister uitgesproken, dat de strafbaarheid zich niet richt op degene, die de camera heeft aangebracht, maar op degene die de beelden maakt. Uit de media komt naar voren dat gedupeerde ondernemers plannen voorbereiden om winkeldieven en overvallers op de – direct naar het dichtstbijzijnde politiebureau door te seinen – digitale foto te zetten. Vragen rijzen over wat dergelijke camera's precies in de gaten houden en wie de camera's beheert: wie controleert de controleur als het gaat om opsporing en vervolging? Aan welke eisen van kenbaarheid dient te zijn voldaan en hoe is de potentieel strafbare persoon terzake van het cameratoezicht te identificeren: is dat de ondernemer, de verzekeraar, het onderhoudsbedrijf van de apparatuur? Gaarne vernamen deze leden hierop de zienswijze van de minister.

De leden van de SGP-fractie alsmede die van de CU-fractie hadden met belangstelling en in overwegende mate ook met instemming van het wetsvoorstel kennisgenomen. Wel gaven zij te kennen behoefte te hebben aan een heldere uiteenzetting betreffende de mogelijkheden en onmogelijkheden om beelden in de openbare ruimte door camera's gemaakt in een civiele procedure dan wel in een strafproces als bewijsmiddel te gebruiken.

De leden van de CDA-fractie zouden gaarne van de minister een reactie willen vernemen op de ingekomen brief van het VNO-NCW d.d. 29 okto-ber 20021

De voorzitter van de commissie,

Van de Beeten

De griffier van de commissie,

Janssen


XNoot
1

Samenstelling: Holdijk (SGP), Rensema (VVD), Jurgens (PvdA), Le Poole (PvdA), Ruers (SP), Rosenthal (VVD), (plv. voorzitter), Dölle (CDA), Kohnstamm (D66), Lodders-Elfferich (CDA), De Wolff (GL), Van de Beeten (CDA), (voorzitter) en Broekers-Knol (VVD).

XNoot
1

Is ter inzage gelegd op het Centraal Informatiepunt onder griffienr. 129206.

Naar boven