27 731
Wijziging van de Politiewet 1993 in verband met de aanpassing van de politieklachtregeling aan hoofdstuk 9 van de Algemene wet bestuursrecht

nr. 201a
VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR JUSTITIE1

Vastgesteld 25 juni 2003

Het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel gaf de commissie aanleiding tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.

De leden van de CDA-fractie stonden na lezing van het wetsvoorstel en kennisneming van het daaromtrent verhandelde in beginsel positief tegenover dit wetsvoorstel dat meer uniformiteit brengt in de afhandeling van klachten over politiegedrag. Wel vreesden deze leden op onderdelen een wat te vergaande formalisering van procedures. Dit kan gemakkelijk leiden tot een situatie waarin het betere andermaal de vijand van het goede blijkt. Zij dachten daarbij bijvoorbeeld aan de registratie en bekendmaking van mondelinge klachten die direct worden opgelost. Deze leden hechtten er echter aan, alvorens op deze en nog een aantal andere kwesties in te gaan, te benadrukken dat een goede klachtenregeling met betrekking tot politiegedrag wezenlijk is, ook en juist bij de interne afhandeling van klachten.

De contacten tussen politieambtenaren en burgers emotioneren soms hevig (niet slechts de burger). In dit spanningsveld tussen overheid (waaraan de politieambtenaar in die situaties het gezicht geeft) en burgers moet zeker in de zwaardere gevallen een enigszins afstandelijke onthechte instantie «in de zaak kunnen duiken» en daarover aan het bestuursorgaan dat verantwoordelijk is voor de afhandeling, advies kunnen uitbrengen.

Klachtenafhandeling en registratie en bekendmaking hebben bovendien een zuiverende werking op het functioneren van ambtelijke apparaten zoals hier het politiekorps.

Deze leden hadden als gezegd nog wel een aantal vragen die zij de regering wilden voorleggen om een beter beeld te krijgen over de impact van dit voorstel. De regering stelt (27 731 nr. 6 blz. 2) dat dit wetsvoorstel niet beoogt de reikwijdte van het klachtenrecht en klachtenbehandeling te beperken. Klachten die niet zijn terug te voeren op één met naam en toenaam aan te wijzen persoon kunnen ook worden ontvangen. Deze kwestie lijkt te belangrijk om geheel over te laten aan wat daarover binnen de grenzen van de wet bepaald zal worden in de nadere regels bedoeld in art. 61, lid 1 van het wetsvoorstel, zo meenden de leden van de CDA-fractie. Welke vormvoorschriften mogen de regionale colleges in die nadere regels stellen aan de schriftelijke klacht? Van de andere kant: welke niet tot (een) concrete ambtena(a)r(en) te herleiden klachten moeten toch voor ontvankelijk worden gehouden? Begrepen deze leden het overigens goed dat het ondanks het van toepassing zijn van de AWB toch mogelijk is een klacht in te dienen tegen een wijkbureau omdat van daaruit te laat of in het geheel niet is gereageerd op een verzoek van een burger? Welke vormvereisten kunnen in de nadere regels nog worden gesteld aan de mondelinge klacht? Kunnen klaagschriften worden ontvangen tegen gedragingen van ambtenaren van politie van het regionale politiekorps waar deze – al dan niet in uniform – «buiten dienst» zijn? Dient de korpsbeheerder ook zijn afwijking van het advies van de burgemeester (indien gegeven) te motiveren zoals hij een afwijking van het advies van de commissie moet motiveren?

Nu in een reeks van situaties het niet meer de burgemeester is die de klachten afhandelt maar de korpsbeheerder, zo vervolgden deze leden, ontstaat een andere vraag. Nu is de situatie beëindigd dat gemeenteraden over de wijze van afhandeling van klachten of over het hele beleid met betrekking tot klachtenafhandeling de burgemeester ter verantwoording kunnen roepen. Wel heeft de raad sinds kort het instrument van het raadsonderzoek of de raadsenquête. Kan met betrekking tot afhandeling van klachten die van doen hebben met politieoptreden onder het gezag van de burgemeester, de korpsbeheerder worden opgeroepen en onder ede worden gesteld door zo'n commissie? Zulks vroegen deze leden mede tegen de achtergrond van de vaststelling van de regering dat politieambtenaren onder omstandigheden gehouden kunnen zijn gevolg te geven aan een oproep door de enquêtecommissie.

Is het overigens naar het oordeel van de regering een gelukkige situatie dat de korpsbeheerder beslist over een klaagschrift waarover hij eerst heeft geadviseerd indien het in geding gebrachte gedrag zich in de gemeente heeft afgespeeld waar hij burgemeester is?

Kan de korpsbeheerder in het algemeen, of in specifiek omschreven gevallen, de bevoegdheid te beslissen op klaagschriften mandateren, of verzet de aard van de bevoegdheid of zelfs de wet zich daartegen naar de opvatting van de regering? De regering is van opvatting dat ook bij snelle «verzoening» mondelinge klachten moeten worden geregistreerd vanwege de signalerende waarde. De leden van de CDA-fractie waren van dit nut nog niet overtuigd. Het viel hen op dat de regering nu juist niet vond dat adviezen van de commissie geregistreerd behoeven te worden, terwijl toch ook deze adviezen een licht kunnen werpen op de situatie die bijvoorbeeld is ontstaan na een (reeks) incident(en) rond een wijkpost. Het trof deze leden als enigszins onevenwichtig dat de kleinste onmiddellijk bevredigend beantwoorde klacht wel moet worden geregistreerd, maar een advies van de commissie in een bepaalde de aandacht trekkende klacht niet. Wordt zo niet te sterk de kwantiteit van klachten maatgevend voor het signalement? Brengt de aanpassing van de Politiewet aan de AWB ook een wijziging in leeftijdseisen in verband met het uitoefenen van het klachtrecht?

Tenslotte stelden deze leden nog een vraag in verband met het uitsluiten van categorieën klaagschriften van het traject via de commissie. De regering stelt zich voor dat dit niet zal gebeuren bij de ernstiger zaken. Deze leden zouden het op prijs stellen indien de regering hierover wat concreter zou kunnen worden. Welke soorten klachten vergen in ieder geval onderzoek door de commissie naar het oordeel van de regering en dienen in dit opzicht dus uniform te worden behandeld? Mag in de nadere regels worden vastgelegd dat een mondelinge klacht slechts dan zal worden ontvangen, of slechts dan tot behandeling en advies door de commissie zal leiden, indien deze klacht schriftelijk en volgens de daarvoor geldende vormvoorschriften wordt bevestigd binnen een daarvoor gestelde termijn? Deze leden zouden het daarenboven op prijs stellen indien de regering de juridische status van de mondelinge klacht nu de AWB van toepassing is, nog eens wil toelichten. Zij hadden begrepen dat na aanvaarding van het wetsvoorstel Bestuurlijk electronisch verkeer op dit punt hoofdstuk 9 AWB zou kunnen veranderen.

De fungerend voorzitter van de commissie,

Van de Beeten

De griffier van de commissie,

Janssen


XNoot
1

Samenstelling: Holdijk (SGP), Jurgens (PvdA), Rosenthal (VVD), Dölle (CDA), Kohnstamm (D66), De Wolff (GL), Van de Beeten (CDA), (fungerend voorzitter) en Broekers-Knol (VVD).

Naar boven