Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum ontvangst |
---|---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2002-2003 | 27632 nr. 104b |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum ontvangst |
---|---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2002-2003 | 27632 nr. 104b |
Ontvangen 17 april 2003
De indieners hebben met belangstelling kennis genomen van de opmerkingen en vragen, zoals door de leden van de fracties van CDA, VVD, PvdA, SGP en Christenunie naar voren gebracht.
Zij zullen hieronder de gestelde vragen in volgorde van de aan het woord geweest zijnde fracties beantwoorden.
De leden van de CDA-fractie schetsen een mogelijk toekomstig scenario van een strafproces, waarbij het slachtoffer via de officier van justitie invloed heeft uitgeoefend op de inhoud van de tenlastelegging teneinde spreekrecht uit te kunnen oefenen en een schadeclaim in te dienen, een en ander onder het oog van een of meer televisiecamera's die delen van het strafproces opnemen die vervolgens worden uitgezonden.
De indieners zijn zich ervan bewust dat een slachtoffer zich tot de officier kan wenden om bezwaar te maken tegen de inhoud van de concept-tenlastelegging. Het behoort tot de mogelijkheden dat het slachtoffer de officier van justitie overtuigt dat hij in de tenlastelegging een ander misdrijf zou moeten opnemen. Is dit een misdrijf waarbij het slachtoffer spreekrecht toekomt, dan heeft het slachtoffer inderdaad die invloed uitgeoefend. Het blijft overigens wel een beslissing van de officier van justitie, hoe de tenlastelegging eruit komt te zien. Wijzigt hij de inhoud van de tenlastelegging conform de wens van het slachtoffer, dan heeft hij zich kennelijk laten overtuigen. De indieners zien hierin geen gevaarlijke ontwikkeling. Het is en blijft de beslissing van het openbaar ministerie hoe het de tenlastelegging inricht.
Over de aanwezigheid van televisiecamera's in de rechtszaal wordt in Nederland verschillend gedacht. In de praktijk worden soms delen van de ondervraging door de rechter, het requisitoir van de officier van justitie of het pleidooi van de advocaat gefilmd en uitgezonden. Daarbij wordt acht geslagen op de bescherming van persoonsgegevens van de verdachte en andere actoren in het strafproces, bijvoorbeeld getuigen. De schets die de leden van de CDA-fractie geven ten aanzien van televisieregistratie van het verhandelde in de rechtszaal, is geen weergave van de huidige praktijk. Los van het verlenen van het spreekrecht aan het slachtoffer lijkt er wel een ontwikkeling gaande dat er in vergelijking met een tiental jaren geleden meer fragmenten uit de rechtszaal worden uitgezonden. Dit gebeurt altijd na goedkeuring door de rechter.
De leden van de CDA-fractie stellen de relatie tussen het spreekrecht en het element van vergelding aan de orde alsmede de relatie tussen de invloed van de gevolgen van het spreekrecht voor de mate van schuld van de dader.
De indieners stellen vast dat elk slachtoffer en elke dader anders is. Ieder zal anders op een bepaalde situatie reageren. Er zullen slachtoffers zijn die ervoor kiezen om van het spreekrecht gebruik te maken, omdat zij op zo'n manier hopen dat de dader beseft wat hij heeft aangericht. Wellicht speelt in het achterhoofd van het slachtoffer tevens mee dat hij hoopt dat de rechter een zwaardere straf oplegt, zodat indirect de uitoefening van zijn spreekrecht voor een element van vergelding zorgt. Daarbij zij nadrukkelijk opgemerkt dat volgens de regels van dit wetsvoorstel het slachtoffer zich niet als een surrogaat-officier van justitie mag ontpoppen. Hij heeft alleen het recht te spreken over de gevolgen die het tenlastegelegde feit bij hem teweeg heeft gebracht.
De relatie tussen het spreekrecht en de mate van schuld van de dader ontgaat de indieners. Het is aan de rechter om te bepalen of bewezen kan worden of de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan en of hij daaraan schuld heeft. Daarover mag het slachtoffer zich niet uitspreken.
Tijdens de plenaire vergadering in de Tweede Kamer hebben de indieners gesproken over de vergroting van het vertrouwen van het slachtoffer in de rechtsstaat in relatie tot uitoefening van het spreekrecht. Daarmee is niet zozeer een nieuwe rechtsgrond bedoeld, zoals de leden van de CDA-fractie vermoeden, maar een uitwerking van de redenering dat het slachtoffer zich door zich te kunnen uitspreken serieus genomen voelt door de autoriteiten. Dat kan ertoe leiden dat het slachtoffer meer vertrouwen heeft in de afhandeling van de zaak tegen de verdachte, waardoor zijn vertrouwen in de rechtsstaat toeneemt. Deze gedachte spoort met uitlatingen van nabestaanden die van het spreekrecht gebruik hebben gemaakt.
De CDA-fractieleden stellen de vraag of de kans bestaat dat rechters zoveel mogelijk uniformering in de straftoemeting zullen toepassen om te laten zien dat zij zich niet willen laten beïnvloeden door hetgeen het slachtoffer naar voren heeft gebracht.
Het spreekrecht wordt in de praktijk reeds regelmatig toegekend. Niet is gebleken dat dit het beschreven effekt heeft. Dit zal ermee te maken hebben dat rechters professionals zijn. In de advisering heeft de NVVR hier ook niet op gewezen.
Wel denkbaar is het effekt van het spreekrecht dat de motivering van de vonnissen kan verbeteren, omdat de rechter beter wil uitleggen, waarom hij tot een bepaalde straftoemeting komt.
De indieners hebben mede naar aanleiding van de advisering van de Raad van State, de NVVR en de NOVA de toepassing van het spreekrecht beperkt tot zeer ernstige misdrijven. De verwachting is dan ook dat het met name meervoudige kamerzaken zijn, waarbij van het spreekrecht gebruik zal worden gemaakt. Toch zal het ook voorkomen dat een slachtoffer op een zitting bij de alleenzittende politierechter van het spreekrecht gebruik zal willen maken, mits in de tenlastelegging misdrijven zijn opgenomen die onder artikel 302 vallen. Politierechters zijn rechters die ervaring in de meervoudige strafkamer hebben opgedaan. Zij moeten in staat worden geacht de leiding van de zitting alleen aan te kunnen. Mocht de politierechter zich geen raad weten met hetgeen het slachtoffer naar voren heeft gebracht of de behoefte hebben er nog eens over na te willen denken, dan kan de politierechter besluiten niet ter plekke uitspraak te doen, maar kan hij de uitspraak later doen. Daarmee bouwt hij voor zich zelf enige afstand in van hetgeen op de zitting is gewisseld. In de praktijk maken politierechters sporadisch van deze mogelijkheid gebruik. Overigens zijn er veel factoren die rechters zouden kunnen beïnvloeden. Het spreekrecht is daarin niet uniek.
De passage die de CDA-leden aanhalen over de immateriële gevolgen is inderdaad niet helder. In het kader van de Terwee-procedure kan een slachtoffer zijn materiële schade vergoed proberen te krijgen. Hij zal daartoe bewijsstukken moeten overleggen. De rechter kan de vordering toewijzen en de dader veroordelen een bepaald geldsbedrag aan het slachtoffer te betalen. Lichamelijk letsel of psychische schade scharen de indieners onder immaterïele gevolgen voor zover die niet op geld gewaardeerd worden. Hetzelfde geldt voor de mate waarin arbeidsongeschiktheid een inbreuk op de levensvreugde oplevert. Volgens het wetsvoorstel kan het slachtoffer hierover praten, omdat het de gevolgen betreft die het misdrijf bij hem teweeg heeft gebracht.
Pas wanneer het slachtoffer probeert deze immateriële gevolgen te gelde te maken, zal hij als beledigde partij in de zin van de wet worden behandeld.
De leden van de CDA-fractie stellen de vraag of het slachtoffer dat op de zitting een ander verhaal vertelt dan in de schriftelijke slachtofferverklaring, ter plekke als getuige kan worden gehoord en of het slachtoffer de mogelijkheid moet krijgen alsnog een advocaat te raadplegen alvorens als getuige te kunnen worden gehoord.
De mogelijkheid om meteen als getuige te worden gehoord is aanwezig. Het is dan uiteraard wel van belang dat het slachtoffer in zijn rol als getuige over de feitelijke toedracht spreekt. Het voorbeeld over de grijns op het gezicht van de verdachte ten tijde van het plegen van het misdrijf lijkt niet doorslaggevend voor de feitelijke toedracht. In dit soort situaties zal het slachtoffer aangifte hebben gedaan en misschien later nog een schriftelijke getuigeverklaring hebben afgelegd. Wijkt het gesproken woord ter zitting af dan is dat alleen relevant voor zover het over feiten gaat. Het slachtoffer spreekt over een per definitie subjectieve beleving, namelijk zijn beleving van de gevolgen van het misdrijf op zijn leven. Het is zijn waarheid die hij vertelt. Daarvoor behoeft hij dus niet beëdigd te worden.
Het Kaderbesluit van de Raad van de Europese Unie van 15 maart 2001 verplicht de lidstaten niet tot het invoeren van een spreekrecht ter zitting, maar geeft wel allerlei aspecten aan die van belang zijn voor de versterking van de rechtspositie van het slachtoffer.
In Ierland is een soortgelijk facultatief spreekrecht ingevoerd. Er wordt niet veel gebruik van gemaakt en uit de beschikbare gegevens blijkt niet dat er strenger wordt gestraft.
In tegenstelling tot wat de leden van de CDA-fractie veronderstellen gaat het wetsvoorstel er niet vanuit dat het slachtoffer een van te voren op schrift gestelde verklaring voorleest tijdens de terechtzitting. Het kan natuurlijk wel zo zijn dat een slachtoffer spreekpunten op heeft geschreven om bepaalde aspecten niet te vergeten, maar hij is niet genoodzaakt die in te leveren. Het is de griffier die een zakelijk verslag maakt in een proces-verbaal van hetgeen ter zitting naar voren is gebracht. Hetzelfde geldt voor de verdachte die het recht heeft van het laatste woord en hetgeen hij naar voren wil brengen van papier voorleest. Ook dat papier behoeft niet als processtuk ingebracht te worden.
Bij het spreekrecht is het het slachtoffer dat het initiatief neemt om ter zitting het woord te voeren. Treedt hij buiten de oevers van hetgeen dit wetsvoorstel hem toestaat, dan kan de voorzitter van de strafkamer hem afhameren. Treedt een slachtoffer op initiatief van de officier van justitie of de advocaat ter zitting als getuige op, dan kan het voorkomen dat een van de procesdeelnemers de getuige vraagt hoe het met hem gaat. Er zijn rechters die dit soort vragen afkappen, omdat ze niet op de feiten gericht zijn.
Artikel 336 lid 1 is stellig geformuleerd. Hiermee geven de indieners aan dat de normale gang van zaken zo is dat het slachtoffer de officier schriftelijk kennis geeft van het feit dat hij wil spreken. Toch kan het voorkomen dat het slachtoffer dit van te voren niet kenbaar heeft gemaakt en wel ter zitting verschijnt en aangeeft te willen spreken. In zulke situaties moet het procesrecht ook flexibel zijn. Het slachtoffer kan dan toegelaten worden te spreken om te voorkomen dat er uitstel moet worden verleend met alle vertraging vandien.
De alternatieve formulering van de leden van de CDA-fractie m.b.t. art. 302 lid 1 brengt goed tot uitdrukking dat slechts één nabestaande het woord mag voeren. Ook in de in het wetsvoorstel gebezigde formulering komt dat tot uitdrukking, zeker wanneer het in verband met de inhoud van de parlementaire stukken wordt beschouwd.
Mochten de nabestaanden niet tot overeenstemming kunnen komen wie van hen van het spreekrecht gebruik mag maken, dan ligt het voor de hand dat de officier van justitie de overige nabestaanden suggereert een schriftelijke slachtofferverklaring op te stellen. Hetgeen zij naar voren willen brengen komt dan toch ter kennis van de rechter en de overige procesdeelnemers. Gaan zij hier niet mee akkoord, dan is het aan de zittingsrechter om een knoop door te hakken. Dit gebeurt niet in raadkamer, maar ter zitting. De zittingsrechter zal dan kennis genomen hebben van de verschillende schriftelijke verklaringen en vrij gemakkelijk een keuze kunnen maken. Tegen zijn beslissing staat geen beroep open. De indieners hebben besloten slechts één nabestaande het woord te laten voeren teneinde te voorkomen dat het spreekrecht veel tijd ter zitting gaat kosten.
Een tolk die namens een spraakgehandicapt of doof/stom slachtoffer het woord voert is een instrument van het slachtoffer. Het is dan dus nog steeds het slachtoffer dat via een derde het woord voert.
De casus van twee slachtoffers en meerdere daders die de CDA-fractieleden de indieners en de minister voorleggen, laat zich als volgt vertalen. Elk slachtoffer maakt een eigen afweging of hij van het spreekrecht gebruik maakt. Hij is vrij in die keuze. Het kan dus voorkomen dat slachtoffer A wel van het spreekrecht gebruik maakt en slachtoffer B niet. Over de beïnvloeding van de rechter valt niet meer te zeggen dan reeds in de parlementaire stukken is gewisseld. De indieners verwijzen naar de plenaire behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer. Legt de rechter beide daders een zelfde straf op dan wil dat nog niet zeggen dat de rechter geen rekening heeft gehouden met hetgeen slachtoffer A heeft verteld. Het zal interessant zijn in zo'n situatie kennis te nemen van de motivering van het strafvonnis.
Hetzelfde antwoord geven de indieners op de casus van het slachtoffer dat wel verschenen is, maar dat minder ernstige gevolgen van het misdrijf ondervindt dan het niet-verschenen slachtoffer. In elk geval mag het wel verschenen slachtoffer niet over de gevolgen van het misdrijf bij een ander slachtoffer gaan praten. In zo'n situatie had het andere slachtoffer zelf een schriftelijke of mondelinge verklaring moeten afleggen.
In de praktijk worden de artikelen 255 en 257 lid 2 Wetboek van Strafrecht nauwelijks toegepast. Het gaat hier om personen die krachtens wettelijke bepaling of overeenkomst een ander die hulpbehoevend is, in de steek laat. Gaat het om een misdrijf in de medische sfeer dan legt de officier van justitie een aktieve variant ten laste. Mocht bij de evaluatie blijken dat er grote behoefte bestaat beide artikelen in art. 302 lid 2 op te nemen, dan zullen indieners daartoe overgaan.
De artikelen in Titel XVI (smaad, laster, belediging) hebben de indieners niet opgenomen, omdat bij die artikelen het slachtoffer de mogelijkheid heeft in een civiel proces zich uit te spreken over de gevolgen van hetgeen de dader het slachtoffer heeft aangedaan. Bovendien achten de indieners de betreffende misdrijven niet zodanig ernstig dat het slachtoffer hier het spreekrecht moet worden toegekend. De indieners hebben hierbij in het achterhoofd het advies van de NVVR om het aantal artikelen beperkt te houden om de belasting voor de rechters te minimaliseren.
De leden van de VVD-fractie willen weten hoe het wetsvoorstel in de systematiek van het strafproces past. Het slachtoffer krijgt een eigen positie, zoals hij die nu al heeft in het kader van de Terweewetgeving als beledigde partij. Hij voert het woord voordat de ondervraging ter zitting wordt afgesloten. Vervolgens blijft de gebruikelijke rolverdeling in stand. De officier dient zijn eis in en de advocaat van de verdachte reageert. De experimenten die thans gaande zijn hebben betrekking op de schriftelijke slachtofferverklaring. Die wordt soms door de officier van justitie ter zitting voorgelezen, soms door de rechter. Dit wetsvoorstel voegt er een dimensie aan toe. Het slachtoffer is niet meer afhankelijk van andere procesdeelnemers, maar kan zelf spreken. Andere wet- en regelgeving m.b.t. slachtoffers en nabestaanden staan los van het spreekrecht, maar passen in de – mede door Europees beleid afgedwongen – ontwikkeling het slachtoffer een duidelijkere plaats in het strafproces te geven.
Het kan nooit voorkomen worden dat een slachtoffer door toedoen van de advocaat ter zitting als getuige wordt gehoord. In het huidige procesrecht kan een advocaat een slachtoffer ook laten oproepen om als getuige ter zitting te worden ondervraagd. De rechter kan een dergelijk verzoek weigeren. Dat geldt evenzeer voor het slachtoffer dat van het spreekrecht gebruik maakt. Wenst een advocaat – of de officier van justitie – het slachtoffer naar aanleiding van hetgeen in het kader van het spreekrecht gezegd is, als getuige te horen, dan dient de rechter toestemming te verlenen. Indien hetgeen het slachtoffer gezegd heeft relevant is voor de feitelijke toedracht en afwijkt van hetgeen in de aangifte of de getuigeverklaring naar voren is gebracht, kan het verzoek worden toegewezen. Het verzoek staat dan in het teken van de waarheidsvinding.
De indieners willen de experimenten rond de schriftelijke slachtofferverklaring zich verder laten ontwikkelen. Een wettelijke basis is niet vereist. Op grond van de huidige wet kan een schriftelijke slachtofferverklaring reeds worden opgenomen in de processtukken. Het gaat de indieners om het mondelinge spreekrecht.
Om te grote verwachtingen bij het slachtoffer dat van het spreekrecht gebruik wil maken tegen te gaan, is het van belang dat er in het algemeen goede voorlichting wordt gegeven. Dit kan via een publieksfolder. Daarnaast is een rol voor Slachtofferhulp Nederland weggelegd evenals voor de slachtoffercoördinator bij de politie en het parket. Voorts is het aan de officier van justitie om voor de zitting kontakt te zoeken met het slachtoffer. Het openbaar ministerie gaat daar ook van uit in de richtlijn slachtofferbejegening. Tenslotte zal de rechter op de zitting bij het naar voren roepen van het slachtoffer de beperkte reikwijdte van het spreekrecht kunnen voorhouden. Hiermee kunnen te grote verwachtingen bij het slachtoffer worden getemperd, zo delen de indieners de VVD-fractieleden mee.
De indieners hebben gekozen voor een beperking van het aantal misdrijven waar het spreekrecht op van toepassing kan zijn, omdat zij het advies van de Raad van State en de NVVR hebben opgevolgd. Met deze beperking wordt een te grote druk op het strafproces voorkomen. Het wetsvoorstel sluit aan bij de praktijk.
Op de vraag van de leden van de VVD-fractie of de gerechtsgebouwen zodanig zijn ingericht dat de veiligheid van het slachtoffer is gewaarborgd, antwoorden de indieners dat het Kaderbesluit van de Raad van de Europese Unie dit verplicht stelt. Bij de rechtbanken zijn voorzieningen getroffen. Het is de indieners niet bekend of alle gerechtshoven aan deze verplichting voldoen.
Is het goed voor de verwerking van het slachtoffer om ter zitting het woord te voeren, zo vragen de leden van de PvdA-fractie. Dit verschilt per slachtoffer. De indieners gaan er van uit dat het slachtoffer dat aangeeft van het spreekrecht gebruik te willen maken, zelf een inschatting kan maken of dit hem verder helpt in de verwerking van het leed. Andere slachtoffers zullen een schriftelijke verklaring prefereren, weer andere slachtoffers zullen het misdrijf liever willen vergeten en noch het een noch het ander doen. Een algemeen antwoord op de vraag is niet goed te geven.
De indieners verwijzen de PvdA-fractieleden voor wat betreft de informatie aan het slachtoffer wat de reikwijdte van het spreekrecht is naar het hierboven aan de VVD-leden gegeven antwoord.
Met de leden van de PvdA-fractie zijn de indieners voorstander van verzoening tussen slachtoffer en verdachte. Zij zien hierin een rol weggelegd voor de officier van justitie in de fase voorafgaand aan de zitting. De zaken waarin het slachtoffer of de nabestaande van het spreekrecht gebruik maakt zijn echter bijzonder ernstig. Het ligt niet voor de hand dat hier vaak een verzoening beproefd kan worden. Bovendien ligt het in de lijn der verwachting dat het openbaar ministerie zelf eerst goed nagedacht heeft of een zaak zich leent voor dading, bemiddeling, mediation of een andere alternatieve vorm van afdoening, voordat het besloot de zaak aan te brengen. Maar in de gevallen dat verzoening kan, zou de officier van justitie zulks zeker moeten proberen.
Wanneer het slachtoffer eenmaal op de zitting is en het woord voert, valt het niet uit te sluiten dat onder leiding van de voorzitter van de meervoudige kamer een zekere mate van verzoening of wederzijds begrip tussen slachtoffer en verdachte gestimuleerd kan worden. Dit hangt van veel factoren af, waarbij de indieners opmerken dat de openbare terechtzitting natuurlijk niet gelijk staat aan een therapeutische sessie. Doel van het strafproces is allereerst te achterhalen of de verdachte het misdrijf heeft begaan, of hij er schuld aan heeft en welke straf daarbij past.
Voor wat betreft verkeersdelikten hebben de indieners de streep getrokken bij de zeer ernstige misdrijven die vermeld worden in art. 6 van de Wegenverkeerswet van 1994. Er is geen wettelijk spreekrecht voor slachtoffers in overtredingszaken die bij de kantonrechter dienen. Op basis van dit wetsvoorstel kunnen zij geen recht aan het hier geregelde spreekrecht ontlenen.
In art. 303 lid 2 is het aan de rechter overgelaten om te bezien of hij de behandeling van de zaak moet aanhouden, wanneer het slachtoffer wel behoorlijk is opgeroepen, maar niet is verschenen. Het kan zijn dat het slachtoffer op de dag van de zitting naar de griffie heeft gebeld met de mededeling ziek te zijn en een doktersverklaring per fax heeft toegestuurd. Mocht het slachtoffer echter zonder opgaaf van redenen niet verschenen zijn, dan kan de rechter de behandeling van de zaak voortzetten. Dat brengt een doelmatig procesrecht mee. Gelet op de toelichting in de parlementaire stukken komt hetgeen geregeld is overeen met de suggestie van de leden van de PvdA-fractie.
De leden van de PvdA-fractie vragen hoe de indieners de risico's voor de minderjarige inschatten en hoe minderjarigen beschermd kunnen worden tegen risico's die gebruik van het spreekrecht voor hen meebrengt.
Een minderjarige die van het spreekrecht gebruik wil maken, zal hierop terdege moeten worden voorbereid. De officier van justitie heeft hierin een taak, wanneer hij een dergelijk verzoek onder ogen krijgt. Is een minderjarige jonger dan twaalf jaar dan is het aan de rechter om te beoordelen of de minderjarige in staat moet worden geacht te beseffen wat een mondelinge verklaring op de openbare terechtzitting behelst. De rechter kan dus het spreekrecht weigeren.
In de praktijk zal de situatie zich niet vaak voordoen en afgevangen worden door een schriftelijke slachtofferverklaring. De vergelijking met de verklaringen die minderjarigen in het familierecht kunnen afleggen is door de indieners gemaakt, omdat de wetgever in het familierecht heeft geaccepteerd dat minderjarigen in rechte voor hun belangen kunnen opkomen en een oordeel kunnen geven over een complexe situatie, zoals omgangsrecht tussen de minderjarige en de niet-verzorgende ouder. Ook hier is het gevaar van manipulatie aanwezig, maar is dat niet prohibitief geacht om aan de minderjarige een wettelijke positie toe te kennen. De situatie met het spreekrecht in het strafrecht is in die zin eenvoudiger dat van de minderjarige geen keuzes worden gevraagd, zoals in het familierecht. De minderjarige kan volstaan met te vertellen welke gevolgen het misdrijf in zijn leven gehad heeft. Inderdaad kan alleen de minderjarige zelf ter zitting het woord voeren en is het niet toegestaan dat een wettelijk vertegenwoordiger dat namens de minderjarige doet.
De leden van de PvdA-fractie vragen naar de definitie van het begrip «slachtoffer». Een slachtoffer is een natuurlijk persoon die als gevolg van handelen of nalaten in strijd met bepalingen uit het wetboek van strafrecht schade met inbegrip van lichamelijk of geestelijk letsel, geestelijke pijn en economisch nadeel heeft geleden. Met deze definitie wordt aangesloten bij het Kaderbesluit van de Raad van de Europese Unie. Deze definitie verschilt in zoverre van die van art. 12 Wetboek van Strafvordering dat met de in dat artikel bedoelde «rechtstreeks belanghebbende» tevens een rechtspersoon kan zijn.
De in art. 51A Wetboek van Strafvordering gekozen term «rechtstreeks benadeelde» is ruimer dan de term «slachtoffer». Dit heeft ermee te maken dat het spreekrecht slechts van toepassing is op een beperkt aantal misdrijven, waarbij het slachtoffer in zijn lichamelijke of geestelijke integriteit is geschaad en waarbij slechts aan één persoon spreekrecht wordt verleend. Art. 51A is van toepassing op allerlei vermogensdelicten, waarbij de kring van rechtstreeks benadeelden groter kan zijn; er kunnen meerdere benadeelden zijn en tegelijkertijd in rechte optreden.
Het ontbreken van het ondervragingsrecht van het slachtoffer is in overeenstemming met artikel 6 EVRM, gelijk in de adviezen van de Raad van State, NVVR en NOVA naar voren komt, omdat zowel de officier van justitie als de advocaat in hun requisitoir cq. pleidooi in kunnen gaan op hetgeen het slachtoffer gezegd heeft. Bovendien kan de rechter het slachtoffer vragen stellen en kunnen de officier van justitie en de advocaat dat via de rechter eveneens.
Aan de leden van de SGP- en CU-fractie antwoorden de indieners dat zij inderdaad het moment rijp achten om uniformiteit in de wijze waarop in de praktijk met het spreekrecht wordt omgegaan, aan te brengen. Op basis van de huidige wetgeving kan een slachtoffer al een schriftelijke slachtofferverklaring inbrengen. In de gevallen dat een slachtoffer ervoor kiest om ter zitting het woord te voeren kan dat zijn zonder dat er een schriftelijke verklaring is ingeleverd, maar ook kan het spreekrecht een mondelinge toelichting op de reeds ingeleverde schriftelijke verklaring zijn. Dat behoeft niet specifiek geregeld te worden.
Een slachtoffer dat er tegen op ziet om het woord te voeren omdat de mogelijkheid bestaat dat de advocaat hem als getuige zal oproepen, kan ervoor kiezen de officier van justitie goed te informeren voor de zitting. Ook wanneer hij een schriftelijke slachtofferverklaring inlevert, bestaat de kans dat de advocaat naar aanleiding daarvan de officier vraagt het slachtoffer als getuige op te roepen. Uit de experimenten met de schriftelijke slachtofferverklaring blijkt niet dat dit in de praktijk regelmatig voorkomt en voor problemen zorgt.
Antwoord op vragen uit het Voorlopig Verslag van de Eerste Kamer inzake het initiatiefvoorstel Dittrich/Schonewille van wet tot wijziging van enige bepalingen van het Wetboek van Strafvordering (invoering van spreekrecht voor slachtoffers en nabestaanden)
De leden van de fractie van het CDA vroegen om commentaar op een door hen geconstateerde verschuiving in de rolverdeling binnen het strafproces; zij zagen in dit verband een verschuiving van het inquisitoire naar het accusatoire strafproces.
Het is juist dat door de erkenning van de eigen belangen van het slachtoffer een nieuwe afweging moet plaats vinden tussen het belang van de waarheidsvinding en de belangen van de verdachte. Dit heeft ook gevolgen voor de wijze van bejegening van het slachtoffer door de officier van justitie en de rechter. In de door vragenstellers gepresenteerde casus acht ik evenwel minder aannemelijk dat bij de toetsing van de vervolgingsbeslissing een doorslaggevend element zou zijn dat bij de telastelegging van een zwaardere variant het slachtoffer spreekrecht zou kunnen uitoefenen. Het gaat bij het nemen van een vervolgingsbeslissing immers om de zorgvuldigheid van de afweging, waarin ook de belangen van het slachtoffer worden betrokken. Het is niet de bedoeling dat een officier van justitie uitsluitend om te voorkomen dat het slachtoffer zijn spreekrecht zal kunnen uitoefenen tot de telastelegging van een minder zware variant zal besluiten. Veel meer zal het moeten gaan om de waardering van de ernst van het gepleegde feit die voor het slachtoffer subjectief bezien van geheel andere aard kan zijn dan in vergelijking met andere gevallen door de officier van justitie wordt waargenomen. De perceptie van het slachtoffer behoeft dan niet leidend te zijn voor het nemen van een zorgvuldige vervolgingsbeslissing.
In dit licht zie ik ook in het arrest van de Hoge Raad uit 1996 waaraan deze fractieleden refereren, geen versterking van de positie van het slachtoffer, maar een bestendiging van de bestaande situatie waarin het gerechtshof de door de officier van justitie genomen vervolgingsbeslissing in volle omvang – en niet marginaal – toetst.
Het indienen van een vordering tot schadevergoeding als benadeelde partij en het uitoefenen van het spreekrecht als bedoeld door de initiatiefnemers (het vermelden van de gevolgen die het strafbaar feit voor het slachtoffer heeft gehad) brengen strikt genomen geen wijziging in het karakter van de wijze van procederen. Zij kunnen beide in geheel inquisitoire of accusatoire stelsels worden uitgeoefend. Zij betekenen evenmin een wezenlijke verandering voor de wijze waarop thans in het onderzoek ter terechtzitting de waarheidsvinding is gereguleerd. Hoewel in het algemeen nog niet kan worden vastgesteld of en zo ja de aanwezigheid van televisiecamera's directe invloed heeft op het gedrag van de procesdeelnemers, kan daaruit evenmin worden afgeleid dat door het verlenen van toestemming voor filmopnamen op de terechtzitting in uitzonderingsgevallen sprake zou zijn van een verandering in het karakter van het strafproces in de door vragenstellers aangegeven zin.
Het voorgaande laat onverlet dat, zoals hiervoor al is aangegeven, de erkenning van het slachtoffer als een procesdeelnemer met eigen belangen in het strafproces, noodzaakt tot een aanpassing van het Wetboek van Strafvordering. In deze aanpassing zal het resultaat worden neergeslagen van een nieuwe belangenafweging, waarbij de rechtsbescherming van de verdachte, de omvang van onderzoeksbevoegdheden van politie en openbaar ministerie, en bejegeningsvoorschriften voor officier van justitie en rechter, in dit licht in onderlinge betrekking opnieuw worden vastgesteld. Om die reden heeft het regelen van spreekrecht voor slachtoffers in samenhang met de andere voorstellen met betrekking tot de positie van het slachtoffer in het strafproces mijn voorkeur boven een zelfstandige regeling. Daarmee is evenwel nog niet gegeven dat dit zal leiden tot een verschuiving van het karakter van de strafrechtelijke procedure als meer of minder inquisitoir of accusatoir. Deze aanpassing geeft uitdrukking aan de desbetreffende prioriteit uit het Strategisch akkoord 2002, is al eerder aangekondigd in het wetgevingsprogramma van mijn ministerie en zal mede worden gebaseerd op de deelrapporten uitgebracht in het kader van het onderzoeksproject Sv 2001 onder leiding van prof. mr. M.S. Groenhuijsen en prof. mr. G. Knigge.
De leden van de CDA-fractie wilden graag een reactie en toelichting op mijn opmerking over de straf die mede een instrument van vergelding en wraak wordt, indien leed onderdeel uitmaakt van de strafbaarheid (Kamerstukken II, 2002/03, blz. 35–2714). Ik heb hiermee niet beoogd te betogen dat het element van vergelding geen deel kan uitmaken bij de legitieme strafdoeleinden. In Nederland bestaat communis opinio over de erkenning van verschillende doeleinden die met strafoplegging kunnen zijn beoogd: speciale preventie (voorkomen van recidive), generale preventie (afschrikking), beveiliging van de maatschappij (opsluiting), en herstel van de door het strafbaar feit geschokte rechtsorde, waaronder het belang van het slachtoffer. Van de laatste drie strafdoeleinden kan vergelding onderdeel zijn. In het algemeen is geen vaste rangorde tussen deze strafdoeleinden aan te geven. Straffen is het toevoegen van leed, maar er is geen richtsnoer dat aangeeft welk strafdoel moet prevaleren. De maatstaf voor de hoogte van de straf is niet rechtstreeks gebaseerd op de mate van het toegebrachte leed aan het slachtoffer. Dat is één, maar niet de enige factor die bij de straftoemeting in het individuele geval moet worden meegewogen. De hoogte van de straf wordt traditioneel bepaald door de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is gepleegd en de persoon van de dader. Bij de beoordeling van de ernst van het feit wordt gekeken naar de mate van afkeurenswaardigheid die in abstracto blijkt uit de hoogte van de strafbedreiging en de systematiek van de strafbaarstelling, maar ook naar het gewicht van de normschending in concreto binnen een delict (vergelijk het brede scala tussen het uitdelen van een klap in een caféruzie en voortdurende kindermishandeling). Voorts zal in dit kader worden bezien hoe ernstig het gedrag van de verdachte moet worden gekwalificeerd, zoals de mate waarin geweld werd toegepast, een mogelijke reactie op gedragingen van het slachtoffer, mogelijk recidive e.d.
Deze leden spraken hun belangstelling uit voor onderzoek naar de invloed van de uitoefening van het spreekrecht op de terechtzitting op de straftoemeting. Zodanig onderzoek is mij niet bekend, waarbij ik aanteken dat de factoren die bij de straftoemeting in het individuele geval moeten worden afgewogen – zoals in mijn vorige antwoord aangegeven –, zich niet eenvoudig laten isoleren. Dit betekent dat het verkrijgen van ondubbelzinnige onderzoeksresultaten aanzienlijk wordt bemoeilijkt.
Ten slotte vroegen deze leden naar mijn opvatting over een voorgelegde casus. In het verlengde van mijn antwoord op de vorige twee vragen, merk ik op dat in zijn algemeenheid niet kan worden gesproken van een lineair verband tussen het uitoefenen van het spreekrecht op de terechtzitting en de hoogte van de straf. Ook in het geval van twee daders kan sprake zijn van verschillende omstandigheden (b.v. kenden beide daders het slachtoffer en zo ja in gelijke mate of werd de een door de ander betaald voor zijn aandeel) en verschillende persoonlijkheden, waardoor de strafmaat uiteenloopt. Als laatste punt teken ik aan dat niet uit te sluiten is dat het spreekrecht ook kan worden uitgeoefend op een wijze die niet ten nadele van de verdachte behoeft te strekken. Slachtoffers of hun nabestaanden kunnen aangeven op welke wijze zij de gevolgen van het strafbaar feit hebben verwerkt, maar ook dat zij zich inmiddels met de verdachte hebben verzoend of hem hebben vergeven.
De leden van de PvdA-fractie vragen om een reactie van de regering op de risico's die het gebruik van het spreekrecht voor minderjarige slachtoffers kan meebrengen en op welke wijze zij daartegen kunnen worden beschermd. Het komt mij voor dat er geen doorslaggevende reden is om jeugdigen die mededeling willen doen van de gevolgen van het strafbaar feit, waarvan zij slachtoffer werden, het spreekrecht alleen op grond van hun leeftijd te onthouden. De risico's die deze leden noemen (b.v. manipulatie door meerderjarige verzorgers) zijn evenwel niet op voorhand uit te sluiten. Wel zal in de praktijk veelal in de voorbereidende fase bij de ernstige delicten, waar het hier om gaat, contact zijn geweest met een medewerker van het bureau slachtofferzorg, de medewerker van het parket die belast is met de uitvoering van slachtofferzorg of de officier van justitie die voor de zitting de mogelijkheid van een persoonlijk gesprek aanbiedt. In dit kader kunnen ook alternatieven: het opstellen van een schriftelijke verklaring of het voorlezen van een verklaring aan de orde worden gesteld en worden besproken. Indien het uitoefenen van het spreekrecht op de openbare terechtzitting de minderjarige voor bijzondere problemen stelt, kan de rechtbank op grond van artikel 269 Wetboek van Strafvordering overwegen om gedeeltelijke behandeling met gesloten deuren te bevelen. Een andere mogelijkheid is het in eerder stadium uitoefenen van het spreekrecht in beslotenheid van het kabinet van de rechter-commissaris.
De Minister van Justitie,
J. P. H. Donner
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-20022003-27632-104b.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.