23 207
Regels voor de bewaring, het beheer en de verstrekking van gegevens van donoren bij kunstmatige donorbevruchting (Wet donorgegevens kunstmatige bevruchting)

A
BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 22 september 2003

Tijdens de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel donorgegevens kunstmatige bevruchting zijn aan Uw Kamer een aantal toezeggingen gedaan. Deze betreffen het bezien van de competentie van de bestuursrechter, het bevorderen van voorlichting over alternatieven voor een onvervulde kinderwens en het toezien op de regeling van een zorgvuldige en verantwoorde procedure inzake het benaderen van verwanten van de donor. Bij brief van 1 augustus 2003 van de griffier van de vaste commissie voor Justitie is om informatie over deze toezeggingen verzocht. In deze brief informeer ik u over de stand van zaken met betrekking tot deze toezeggingen.

Competentie bestuursrechter

In de Wet donorgegevens kunstmatige bevruchting is geregeld dat de Stichting donorgegevens kunstmatige bevruchting beslist over het verstrekken van de persoonsidentificerende gegevens van de donor aan de verzoeker van zestien jaar en ouder (artikel 3). Tegen de (voorgenomen) beslissing van de Stichting staat beroep open bij de bestuursrechter.

In Uw Kamer is in de motie Timmerman-Buck c.s. verzocht om het beroep in dit kader niet door de bestuursrechter te laten behandelen, maar door de familierechter. Aangegeven is dat bij de verstrekking van de persoonsidentificerende gegevens aan het belang van het kind doorslaggevend gewicht moet worden toegekend en dat de rechten en belangen van kinderen bij uitstek het werkterrein van de familierechter vormen. De rechtseenheid zou gediend zijn met het openstellen van beroep op de familierechter (Kamerstukken I 2001/2002, 23 207, nr. 3c). Door mijn voorganger is toegezegd de bepleite competentiewijziging in een voorgenomen onderzoek naar de verdeling van de competenties tussen rechtbank, kantonrechter en kinderrechter in het familierecht te betrekken (Handelingen I 2001/2002, nr. 26, blz. 1321). De motie is hierop aangehouden.

Bij brief van 10 maart 2003 heb ik aan Uw Kamer en de Tweede Kamer bericht dat ik over deze kwestie advies heb gevraagd aan de Raad voor de rechtspraak alsmede aan afdeling I van de Raad van State en dat ik u na ontvangst van deze adviezen mijn standpunt zal doen toekomen.

Uit deze adviezen blijkt dat zowel de Raad voor de rechtspraak als afdeling I van de Raad van State van oordeel zijn dat het beroep op de bestuursrechter gehandhaafd dient te blijven (bijlagen 1 en 2). Ik deel deze conclusie van de beide adviesorganen. Hieronder geef ik enkele argumenten weer die voor mij reden zijn het beroep op de bestuursrechter te handhaven.

Met betrekking tot de competentie van de bestuursrechter is er in Uw Kamer op gewezen dat het feit dat de Stichting een bestuursorgaan is niet zonder meer noopt tot de gang naar de bestuursrechter. Het beroep (en bezwaar) op grond van de Awb kan inderdaad in bepaalde gevallen worden uitgesloten. Dit kan het geval zijn bij besluiten die zich naar hun aard niet of minder goed lenen voor beroep, besluiten die zijn genomen op grond van een regeling waarin beroep bij een andere rechter is opengesteld of deel uitmaken van een bestuursrechtelijke besluitvormingstraject waarin andere beslissingen reeds vatbaar zijn voor beroep, besluiten met een in overwegende mate indicatief karakter alsmede besluiten waartegen het instellen van beroep tot vertraagde besluitvorming zal leiden en anderzijds weinig reële rechtsbescherming kan bieden (Kamerstukken II 1991/92, 22 495, nr. 3, blz. 105).

De motie ziet op de vraag of uitsluiting van het beroep op de bestuursrechter aan de orde is op de grond dat in artikel 3 van de Wet donorgegevens kunstmatige bevruchting een beroep op een andere rechter (had) moet(en) worden opengesteld.

Met betrekking tot het openstellen van het beroep op een andere rechter kan er in de eerste plaats op worden gewezen, zoals ook tijdens de parlementaire behandeling is opgemerkt, dat de bestuursrechter zeer wel in staat kan worden geacht de beslissing van de Stichting inzake de verstrekking van de gegevens van de donor te toetsen. Dit omdat het pakket aan zaken dat door de bestuursrechter wordt behandeld zeer heterogeen is en de bestuursrechter bij tal van zaken te maken heeft met kwesties aangaande de privacy, de omgang met gevoelige gegevens en sociaal-medische kwesties. Zo is in het kader van gegevensverstrekking door bestuursorganen op grond van de Wet bescherming persoonsgegevens eveneens sprake van een bestuursrechtelijke rechtsgang.

Op het terrein van het personen- en familierecht kan met betrekking tot de bevoegdheid van de bestuursrechter gewezen worden op de mogelijkheid van bezwaar en beroep tegen de voorgenomen wijziging van de geslachtsnaam. Bij de wijziging van de geslachtsnaam van een minderjarige gaat het daarbij in het bijzonder ook om het belang van het kind.

In Uw Kamer is erop gewezen dat van beslissingen van de gezinsvoogdij-instellingen geen beroep op de bestuursrechter, maar op de kinderrechter openstaat. De reden hiervoor is echter gelegen in het feit dat op het gebied van de ondertoezichtstelling de kinderrechter reeds de betrokken rechter was. Het lag dan ook niet voor de hand om voor bepaalde beslissingen – binnen één complex – de bestuursrechter bevoegd te laten zijn. Van een dergelijke situatie is bij de Wet donorgegevens kunstmatige bevruchting geen sprake.

Bedacht dient ook te worden dat in een groot aantal gevallen het niet zal gaan om een minderjarige kind dat om de persoonsgegevens van de donor verzoekt, maar om een verzoeker die (wellicht reeds geruime tijd) meerderjarig is.

Van belang is voorts dat uitgangspunt van de Wet donorgegevens kunstmatige bevruchting is dat het verzoek tot verstrekking van de persoonsidentificerende gegevens wordt ingewilligd. De verzoeker hoeft zijn belang niet aan te tonen; er vindt in eerste instantie dan ook geen beoordeling van dit belang plaats. Eerst wanneer de donor niet instemt met de verstrekking vindt op grond van artikel 3, tweede lid, van de wet een belangenafweging plaats waarbij alleen zwaarwegende belangen van de donor kunnen verhinderen dat de gegevens aan de verzoeker worden verstrekt. Wanneer de belangen van de donor zwaarwegend worden bevonden, dienen deze voorts te worden afgewogen tegen de mogelijke gevolgen van de niet verstrekking voor de verzoeker.

De aldus gemaakte belangenafweging is derhalve niet van dien aard dat deze in beroep beter door de familierechter kan worden getoetst.

Daarnaast is van belang dat het beroep ziet op de situatie dat enerzijds de donor of anderzijds het kind het niet eens is met de beslissing van de Stichting. Het gaat niet om de donor die ageert tegen het verzoek van het kind of het kind dat actie onderneemt tegen een weigering tot instemming van de donor. Daar het onderwerp van het geschil wordt gevormd door de beslissing van een bestuursorgaan, is een bestuursrechtelijke beoordeling dan ook de aangewezen rechtsgang. Een rol hierbij speelt mijns inziens ook dat tegen de beslissing van de Stichting eerst bij de Stichting bezwaar moet worden gemaakt. Hiermee wordt voorkomen dat rauwelijks een beroep op de rechter wordt gedaan. Wanneer van een beslissing rechtstreeks beroep open zou staan op de familierechter vervalt deze mogelijkheid van heroverweging, waardoor men derhalve eerder dan thans bij de rechter terechtkomt.

Voorlichting alternatieven onvervulde kinderwens

Tijdens de plenaire behandeling in Uw Kamer is voorts door de regering de toezegging gedaan te bevorderen dat in de voorlichtingscampagne ook aandacht zal worden besteed aan alternatieven voor een onvervulde kinderwens, zoals bijvoorbeeld pleegouderschap of andere vormen van sociaal ouderschap (Handelingen I 2001/2002, nr. 26, blz. 1315). Hierover merk ik het volgende op.

Tijdens de voorbereiding van de verschillende voorlichtingsactiviteiten, in het bijzonder het ontwikkelen van voorlichtingsmateriaal, met betrekking tot de wet donorgegevens kunstmatige bevruchting is ook dit punt meegenomen. Daarnaast komt uit informatie van de beroepsgroep naar voren dat in de individuele voorlichting aan patiënten in het kader van een fertiliteitsbehandeling er thans reeds regelmatig op wordt gewezen dat er ook andere mogelijkheden zijn om aan de kinderwens te voldoen. Ook in de toekomst zal dit een punt van aandacht blijven.

Benadering verwanten

Indien een kind om inzage verzoekt in de persoonsgegevens van de donor en de donor is overleden of onvindbaar, wordt ingevolge artikel 3, derde lid, van de wet aan de naaste verwanten van de donor instemming gevraagd met de verstrekking van die gegevens. Als zij daartoe geen instemming geven, worden zij in de gelegenheid gesteld de belangen van de donor bij niet-verstrekking naar voren te brengen.

Tijdens de plenaire behandeling van de onderhavige regeling in Uw Kamer is door mijn voorganger eveneens toegezegd dat er op zal worden toegezien dat de procedure bij het benaderen van de verwanten in de gegeven situatie op zorgvuldige en verantwoorde wijze – bij reglement van de Stichting – wordt geregeld (Handelingen I 2001/2002, nr. 26, blz. 1321).

Het is mij bekend dat deze materie de bijzondere aandacht van het bestuur van de Stichting geniet. Het bestuur is zich er ten volle van bewust dat in de hier bedoelde situatie zeer omzichtig moet worden gehandeld. Verwacht mag dan ook worden dat in het reglement van de Stichting aan dit aspect adequate aandacht zal worden besteed.

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner


XNoot
1

De eerder verschenen stukken inzake dit wetsvoorstel zijn gedrukt onder EK nrs. 201 t/m 201b, vergaderjaar 2000–2001; EK nrs. 3 t/m 3c, vergaderjaar 2001–2002 en EK nr. 169, vergaderjaar 2002–2003.

Naar boven