28 099
Aanpassing van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en enige andere wetten aan de Uitvoeringswet Internationaal Strafhof

nr. 364
VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR JUSTITIE1

Vastgesteld: 17 mei 2002

Het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel heeft de commissie aanleiding gegeven tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.

De leden van de CDA-fractie stemden in met het wetsvoorstel, maar wilden over enkele aspecten nog nadere vragen stellen.

In de eerste plaats vroegen zij of artikel 70 van het Statuut ook ziet op raadslieden of adviseurs van verdachten. Voorts wezen zij op het verschijnsel van de Vrienden van het Hof, toegepast door het Joegoslavië Tribunaal in de procedure tegen oud-president Milosovic. Geldt ook ten aanzien van hen – dus die advocaten en adviseurs van verdachten en deze Vrienden van het Hof – dat het Internationaal Strafhof zelf rechtsmacht heeft om door deze personen begane misdrijven te berechten?

In de memorie van toelichting wordt gewezen op de criteria die zijn neergelegd in regel 162, paragraaf 4, van het Reglement voor proces- en bewijsvoering. Deze criteria zullen door het Strafhof worden gehanteerd om de vraag te beantwoorden of het Strafhof in een concreet geval zelf rechtsmacht zal uitoefenen. Wat is juridisch gesproken de status van deze criteria? Is het denkbaar, dat een verdachte zich beroept op toepassing van die criteria, namelijk om juist wel of juist niet de behandeling van een zaak door het Strafhof te bewerkstelligen? In dit verband wezen de leden hier aan het woord op de omstandigheid, dat het Strafhof geen hogere vrijheidsstraf kan opleggen dan vijf jaar, terwijl op de met dergelijke strafbare feiten gelijk te stellen communedelicten hogere strafmaxima staan. In antwoord op vragen van de VVD-fractie in de Tweede Kamer wees de minister er al op, dat hier een verschil in te beschermen rechtsbelangen aan ten grondslag ligt en dat het nationale rechtsbelang aanleiding kan zijn om het Hof te verzoeken de vervolging juist over te laten aan een staat die er eveneens rechtsmacht over heeft. De leden van de CDA-fractie trokken daaruit de conclusie, dat de criteria als vervat in regel 162, paragraaf 4 van het Reglement ook recht is in de zin, dat daarin regels zijn te vinden die door de verdachte moeten kunnen worden ingeroepen, teneinde een voor hen zo gunstig mogelijke vervolging te kunnen bewerkstelligen. Graag ontvingen deze leden daarop een reactie.

Met betrekking tot misdrijven tegen de rechtspleging van het Strafhof kan het Hof dus de berechting overlaten aan de Nederlandse rechter. Bij de behandeling van de Goedkeuringswet inzake het Statuut van het Internationaal Strafhof is ook uitvoerig aandacht besteed aan de onaangetaste bevoegdheid van het Nederlandse Openbaar Ministerie om op grond van het opportuniteitsbeginsel tot sepot over te gaan of af te zien van verdere vervolging. In het geval van misdrijven tegen de rechtspleging door het Strafhof is echter uitdrukkelijk sprake van een primaire rechtsmacht van het Hof. Dat roept de vraag op of het Hof zich rechtsmacht zou kunnen voorbehouden, indien het Hof de berechting aan de Nederlandse justitiële autoriteiten zou willen overlaten, maar niet wenst dat het Openbaar Ministerie de zaak seponeert of besluit tot niet-verdere vervolging. Met andere woorden: kan het Internationaal Strafhof de berechting onder een voorwaarde aan Nederland overlaten, namelijk de voorwaarde dat de zaak in ieder geval op zitting zal worden gebracht?

Voor de duidelijkheid stelden de leden van de CDA-fractie ook nog een vraag met betrekking tot samenloopkwesties. Hebben de leden hier aan het woord het goed begrepen, dat indien het Internationaal Strafhof misdrijven tegen de rechtspleging van het Hof behandelt, de met die misdrijven overeenkomende commune delicten niet meer voor de Nederlandse strafrechter kunnen worden gebracht?

De voorzitter van de commissie,

Van de Beeten

De griffier van de commissie,

Eliane Janssen


XNoot
1

Samenstelling: Holdijk (SGP), Rensema (VVD), Jurgens (PvdA), Le Poole (PvdA), Ruers (SP), Rosenthal (VVD) (plv. voorzitter), Dölle (CDA), Kohnstamm (D66), De Wolff (GL), Lodders-Elfferich (CDA), Van de Beeten (CDA) (voorzitter) en Broekers-Knol (VVD).

Naar boven