28 000 X
Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het Ministerie van Defensie (X) voor het jaar 2002

nr. 105b
BRIEF VAN DE MINISTER VAN DEFENSIE

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 12 maart 2002

Voorafgaand aan de stemming in de Eerste Kamer over de begrotingen voor 2002 van de ministeries van Defensie en van Buitenlandse Zaken (alleen het onderdeel Navo) op 5 februari jongstleden verzocht het Eerste Kamerlid Van Eekelen om een schriftelijke reactie van de regering over het in de Amerikaanse «Quadrennial Defense Review» (QDR) genoemde voornemen om de vooruitgeschoven bases uit te breiden alsmede over de gedachte van «first in first out.» Hierbij informeer ik u, mede namens de minister van Buitenlandse Zaken, over de regeringsstandpunten ter zake.

«Quadrennial Defense Review» en vooruitgeschoven bases

De Amerikaanse beleidsvoornemens inzake vooruitgeschoven bases vloeien voort uit de wens van de Verenigde Staten (VS) om snel elders in de wereld militair op te kunnen treden. Deze ontwikkeling naar sneller inzetbare, flexibele eenheden is in vele landen waar te nemen. Naast bases op het land, versterkt de VS ook de maritieme vooruitgeschoven eenheden. De functie van vooruitgeschoven Amerikaanse bases is overigens volgens de QDR meervoudig: het schragen van de veiligheid van bondgenoten en andere bevriende landen, het tegengaan van oneigenlijke druk op landen en het ontmoedigen en desnoods beantwoorden van aanvallen op de VS, Amerikaanse eenheden, bondgenoten en bevriende landen. De QDR stelt dat de VS zijn cruciale bases in Europa en Noordoost Azië zal handhaven en deze in toenemende mate ook zal gaan benutten als uitvalsbases voor militaire operaties in andere delen van de wereld. De QDR noemt overigens geen afzonderlijke locaties.

De regering beoordeelt de Amerikaanse nadruk op vooruitgeschoven bases met een expeditionair vermogen als een logisch uitvloeisel van de veiligheidssituatie waarin de plaats en aard van conflicten niet op voorhand vast staat en waar behoefte bestaat aan snel militair optreden op grotere afstand van het eigen grondgebied. Landen, en zeker een supermacht als de VS, streven daarom naar optimale flexibiliteit en mobiliteit van hun strijdkrachten. Overigens is het gebruik van bijvoorbeeld Amerikaanse bases in Europa voor militaire operaties buiten ons continent niet nieuw. De grote verplaatsingen ten tijde van de Tweede Golfoorlog onderstrepen dit. In de QDR wordt aangegeven dat een van de nieuw op te richten vooruitgeschoven «Interim Brigade Combat Teams» (IBCT's), in consultatie met de Europese bondgenoten, omstreeks 2007 in Europa zal worden gestationeerd. De regering beschouwt de aanwezigheid van Amerikaanse eenheden in Europa van groot politiek en militair belang.

«First in first out»

De Defensienota-2000 (DN-2000) stelt dat de veiligheidssituatie de noodzaak onderstreept van flexibiliteit en aanpassingsvermogen, paraatheid, mobiliteit en voortzettingsvermogen. Deze aspecten staan centraal in het «Defence Capabilities Initiative» van de Navo en de «Headline Goal» van de EU. Het herstructureringsproces van de krijgsmacht is vooral daarop gericht. De flexibiliteit komt tot uitdrukking in de modulegedachte. De krijgsmacht is een samenstel van modules die deel kunnen uitmaken van de Navo, de VN, de EU of ad hoc geleide multinationale militaire verbanden. De krijgsmacht bereidt zich voor op de meest waarschijnlijke scenario's met mogelijke partners. In dit verband onderstreept de defensiebegroting-2002 nog eens het belang van de versterking van het expeditionair vermogen.

Over het ambitieniveau stelt de DN-2000 dat Defensie in staat is tot deelneming aan een vredesafdwingende operatie met een brigade of het equivalent daarvan voor in beginsel één jaar, of gedurende langere tijd aan maximaal vier vredesoperaties van bataljonsgrootte of equivalenten daarvan.

De regering beoordeelt aan de hand van het recent bijgestelde toetsingskader steeds van geval tot geval hoe een eventueel verzoek tot deelneming aan een vredesmissie het best kan worden ingevuld. Dan komen ook de risico's aan de orde die met dergelijke operaties zijn gemoeid. De mogelijke suggestie dat de politiek alleen bereid zou zijn mee te doen als er geen risico's aan zijn verbonden, is niet juist. Zo schreef de regering over de voorgenomen deelneming aan de «International Security and Assistance Force» (ISAF) op 21 december jl. aan de Kamer (Kamerstuk 27 925, nr. 35) dat de Chef Defensiestaf in zijn militair advies weliswaar concludeerde dat de militaire risico's in deze gecompliceerde operatie weliswaar aanzienlijk zijn, maar dat de inzet van Nederlandse militairen, gelet op de met deze operatie gemoeide belangen, het mandaat, de overige deelnemende landen en de betrokkenheid van de VS, verantwoord is.

Binnen de hierboven geschetste kaders kunnen operaties verschillende gedaantes aannemen. Bijvoorbeeld «first in first out,» zoals in Eritrea/Ethiopië dat in het Shirbrig-concept van snel inzetbare eenheden paste. Het Nederlandse verblijf beperkte zich toen tot een half jaar, omdat voor de aflossing op dat moment geen Nederlandse eenheden beschikbaar waren. Ook de Nederlandse deelneming aan de Navo-geleide operatie «Essential Harvest» in Macedonië beperkte zich tot de eerste fase. Daartegenover staat echter de langdurige Nederlandse aanwezigheid in Bosnië, wat aantoont dat «first in, first out» geen wetmatigheid is.

De Minister van Defensie,

F. H. G. de Grave

Naar boven