Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2001-2002 | 27922 nr. 319 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2001-2002 | 27922 nr. 319 |
25 april 2002
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen die dezen zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben dat het voor gevallen, waarin de veiligheid of anderszins de goede staat van waterkeringen of oppervlaktewateren in onmiddellijk en ernstig gevaar is dan wel dreigt te komen, noodzakelijk is enige voorzieningen te treffen in het belang van een onder dergelijke omstandigheden doeltreffend optreden van de met de waterstaatszorg belaste bestuursorganen; dat het tevens gewenst is de in verschillende wetten ter zake van dat onderwerp voor deelgebieden van waterstaatszorg voorkomende regels aan te vullen en te bundelen tot een stelsel van algemene bepalingen;
Zo is het dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
Paragraaf 17 van de Waterstaatswet 1900 komt te luiden:
§ 17. Voorzieningen inzake voorbereiding op en optreden bij gevaar
1. Voor de toepassing van deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. waterstaatswerken: oppervlaktewateren en waterkeringen, met inbegrip van de daartoe behorende kunstwerken en hetgeen verder naar hun aard daartoe behoort;
b. gevaar: omstandigheden waaronder de goede staat van een of meer waterstaatswerken onmiddellijk en ernstig in het ongerede is of dreigt te komen;
c. beheerder: Onze Minister van Verkeer en Waterstaat, gedeputeerde staten, het dagelijks bestuur van een waterschap of burgemeester en wethouders, al naar gelang het betreft waterstaatswerken in beheer bij het Rijk, een provincie, een waterschap of een gemeente.
2. Deze paragraaf is niet van toepassing met betrekking tot de Noordzee, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet bestrijding ongevallen Noordzee.
1. De beheerder draagt zorg voor het houden van oefeningen in doeltreffend optreden bij gevaar.
2. De verplichting, bedoeld in het eerste lid, geldt niet, indien burgemeester en wethouders beheerder zijn, tenzij gedeputeerde staten die noodzakelijk achten in verband met waterstaatswerken van bijzondere betekenis die bij een bepaalde gemeente in beheer zijn.
3. De beheerder verstrekt jaarlijks aan gedeputeerde staten een overzicht van gehouden oefeningen. Indien gedeputeerde staten beheerder zijn, zenden zij een overzicht aan Onze Minister van Verkeer en Waterstaat.
4. Gedeputeerde staten kunnen de beheerder schriftelijk opdracht geven oefeningen te houden, indien deze naar hun oordeel onvoldoende worden gehouden. Hetzelfde geldt indien gedeputeerde staten beheerder zijn, met dien verstande dat in dat geval de opdracht kan worden gegeven door Onze Minister van Verkeer en Waterstaat.
1. De beheerder stelt een calamiteitenplan vast en draagt zorg voor de bekendmaking ervan. Een calamiteitenplan bevat in ieder geval:
a. een overzicht van de soorten calamiteiten die voor de waterstaatswerken kunnen optreden, inclusief een inventarisatie van de daarmee gepaard gaande risico's;
b. een overzicht van te nemen maatregelen en het beschikbaar materieel, benodigd om de onderscheidene calamiteiten het hoofd te bieden;
c. een overzicht van de diensten, instanties en organisaties, die bij gevaar kunnen worden ingeschakeld;
d. een schema met betrekking tot de calamiteitenorganisatie van de beheerder;
e. een meld- en alameringsprocedure;
f. een beschrijving van het moment en de wijze van het door de beheerder informeren van burgemeesters en wethouders van de gemeenten waarbinnen de waterstaatswerken zijn gelegen;
g. een overzicht waaruit blijkt op welke wijze de beheerder de kwaliteit van de calamiteitenorganisatie waarborgt.
2. In het calamiteitenplan dient de afstemming op provinciale coördinatieplannen, rampenplannen en voor de waterstaatszorg van belang zijnde rampbestrijdingsplannen, vastgesteld voor het gebied waarin de waterstaatswerken zijn gelegen, te zijn gewaarborgd.
3. In het calamiteitenplan dient de afstemming op calamiteitenplannen van andere beheerders, indien, in het bijzonder bij gevaar, sprake is of zou kunnen zijn van waterstaatkundige samenhang tussen de onderscheidene waterstaatswerken, te zijn gewaarborgd.
4. De in het eerste lid bedoelde verplichting geldt niet indien burgemeester en wethouders beheerder zijn, tenzij gedeputeerde staten deze noodzakelijk achten in verband met waterstaatswerken van bijzondere betekenis die bij de desbetreffende gemeente in beheer zijn.
5. Een ontwerp van het calamiteitenplan wordt in elk geval voor commentaar gezonden aan het bestuur van de regionale brandweer, aan burgemeester en wethouders van de gemeenten waarbinnen de waterstaatswerken zijn gelegen, alsmede aan de overige beheerders, bedoeld in het derde lid.
6. De beheerder zendt het door hem vastgestelde calamiteitenplan in elk geval aan gedeputeerde staten, het bestuur van de regionale brandweer, burgemeester en wethouders van de gemeenten waarbinnen de waterstaatswerken zijn gelegen, de overige beheerders, bedoeld in het derde lid, en ter kennisneming, aan Onze commissaris in de provincie.
7. De in het eerste lid bedoelde vaststelling geschiedt voor de eerste maal binnen twee jaar na de datum van inwerkingtreding van deze wet.
8. De beheerder beziet met passende tussenpozen doch ten minste éénmaal per vier jaar of het calamiteitenplan moet worden herzien en bijgewerkt.
1. Gedeputeerde staten bezien of het op grond van artikel 69, zesde lid, toegezonden calamiteitenplan voldoet aan de in artikel 69, eerste tot en met derde lid, omschreven vereisten. Indien zij van oordeel zijn dat dit niet het geval is, kunnen zij de beheerder uitnodigen het calamiteitenplan binnen een door hen te bepalen termijn te wijzigen.
2. Alvorens gedeputeerde staten gebruik maken van de bevoegdheid, bedoeld in het vorige lid, plegen zij overleg met de beheerder.
3. Indien de beheerder geen gevolg geeft aan een uitnodiging op grond van het eerste lid, gaan gedeputeerde staten op kosten van de beheerder tot wijziging van het calamiteitenplan over.
1. Iedere vier jaren doen gedeputeerde staten aan Onze Minister van Verkeer en Waterstaat opgave van de gehouden oefeningen, bedoeld in artikel 68, eerste lid, alsmede van het voorhanden zijn van calamiteitenplannen, bedoeld in artikel 69, eerste lid. Zij zenden een afschrift van deze opgave aan Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
2. De in het eerste lid bedoelde toezending geschiedt voor de eerste maal binnen vier jaren na de datum van inwerkingtreding van deze wet.
1. De beheerder is in geval van gevaar, en zolang de daardoor ontstane situatie zulks noodzakelijk maakt, bevoegd maatregelen te treffen die hij nodig oordeelt, zo nodig in afwijking van wettelijke voorschriften. Deze bevoegdheid geldt niet indien de maatregelen in strijd zouden komen met de Grondwet of enige internationaalrechtelijke verplichting.
2. Indien gedeputeerde staten beheerder zijn en de omstandigheden geen voorafgaande bijeenroeping van gedeputeerde staten gedogen, is Onze commissaris in de provincie bevoegd de in het eerste lid bedoelde maatregelen te treffen, zolang deze toestand voortduurt en totdat gedeputeerde staten van hun bevoegdheden gebruik maken.
3. De beheerder brengt, zodra de feitelijke omstandigheden op grond waarvan gebruik is gemaakt van de in het eerste of tweede lid bedoelde bevoegdheid zulks toelaten, de staat van zaken, indien mogelijk, zoveel mogelijk weer in overeenstemming met de staat, welke is voorgeschreven.
4. De beheerder draagt zorg voor een analyse van het optreden en verder handelen bij toepassing van het eerste tot en met het derde lid. Hij zendt in elk geval een exemplaar van deze analyse ter kennisneming aan gedeputeerde staten alsmede aan burgemeester en wethouders van de gemeenten waarbinnen de waterstaatswerken zijn gelegen. Indien gedeputeerde staten beheerder zijn, zenden zij een exemplaar van deze analyse tevens aan Onze Minister van Verkeer en Waterstaat.
1. Indien het dagelijks bestuur van een waterschap of burgemeester en wethouders gebruik hebben gemaakt van de bevoegdheid, bedoeld in artikel 72, eerste lid, melden zij dit onverwijld aan gedeputeerde staten.
2. Indien gedeputeerde staten of Onze commissaris in de provincie gebruik hebben gemaakt van de bevoegdheid, bedoeld in artikel 72, eerste respectievelijk tweede lid, melden zij dit onverwijld aan Onze Minister van Verkeer en Waterstaat.
1. Indien burgemeester en wethouders of het dagelijks bestuur van een waterschap beheerder zijn en gedeputeerde staten van oordeel zijn dat ten onrechte niet of niet voldoende wordt opgetreden bij gevaar, kunnen zij de beheerder, zoveel mogelijk na overleg met hem, daartoe een opdracht geven. Indien de omstandigheden geen voorafgaande bijeenroeping van gedeputeerde staten gedogen, is Onze commissaris in de provincie bevoegd een opdracht te geven, zolang deze toestand voortduurt en totdat gedeputeerde staten van hun bevoegdheden gebruik maken.
2. Indien gedeputeerde staten beheerder zijn, kan Onze Minister van Verkeer en Waterstaat een opdracht als bedoeld in het eerste lid, geven.
3. Tenzij spoedeisende omstandigheden zich daartegen verzetten wordt een opdracht schriftelijk gegeven.
4. De opdracht geldt voor een daarbij te stellen termijn. Deze termijn kan telkens worden verlengd met een bij het verlengingsbesluit te stellen aanvullende termijn. Zodra de omstandigheden op grond waarvan toepassing is gegeven aan het eerste lid zulks toelaten, wordt de opdracht ingetrokken binnen de termijn waarvoor de opdracht geldt. De intrekking van een opdracht geschiedt schriftelijk.
5. Indien het dagelijks bestuur van een waterschap, waarvan het gebied in meer dan een provincie is gelegen de beheerder is, wordt een opdracht als bedoeld in het eerste lid, gegeven door gedeputeerde staten van de provincie of provincies, waaraan het toezicht op het waterschapsbestuur is opgedragen.
6. Indien gedeputeerde staten of Onze commissaris in de provincie van de in het eerste lid gegeven bevoegdheid gebruik hebben gemaakt, melden zij dit onverwijld aan provinciale staten en Onze Minister van Verkeer en Waterstaat.
1. Indien naar het oordeel van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat door gedeputeerde staten of Onze commissaris in de provincie ten onrechte niet of niet voldoende gebruik gemaakt wordt van de in artikel 74, eerste lid, bedoelde bevoegdheid, kan Onze Minister van Verkeer en Waterstaat, zo veel mogelijk na overleg met gedeputeerde staten of Onze commissaris in de provincie, een opdracht geven aan de desbetreffende beheerder.
2. Gedeputeerde staten worden zo spoedig mogelijk van het geven van de opdracht op de hoogte gesteld.
3. Artikel 74, derde en vierde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.
4. Indien de in het eerste lid genoemde opdracht zijn grond vindt in aanmerkelijke verslechtering van de kwaliteit van een oppervlaktewater, wordt deze, tenzij spoedeisende omstandigheden zich daartegen verzetten, gegeven in overeenstemming met Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.
5. Indien Onze Minister van Verkeer en Waterstaat van de in het eerstelid gegeven bevoegdheid gebruik heeft gemaakt, meldt hij dit onverwijld aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal.
Indien een met toepassing van artikel 74, eerste lid, of 75, eerste lid, gegeven opdracht met zich brengt, dat door de beheerder bepaalde maatregelen worden getroffen en blijkt dat deze door de beheerder niet of niet naar behoren geschieden, zijn gedeputeerde staten onderscheidenlijk Onze Minister van Verkeer en Waterstaat bevoegd tot het treffen van maatregelen ten laste van de beheerder.
1. Indien werkzaamheden die, al dan niet ter voldoening aan krachtens de artikelen 74 of 75 gegeven opdracht, door een beheerder zijn uitgevoerd, uitsluitend of mede hebben gestrekt ter behartiging van de belangen van een andere beheerder, kan aan laatstgenoemde beheerder de verplichting worden opgelegd tot betaling van een bedrag, ter gehele of gedeeltelijke vergoeding van de kosten van die uitvoering, te voldoen aan de beheerder die de werkzaamheden heeft uitgevoerd.
2. Het besluit tot het opleggen van de in het vorige lid omschreven verplichting en tot het bepalen van het bedrag daarvan, wordt genomen door gedeputeerde staten. Indien het betreft de kosten van werkzaamheden ter voldoening aan een opdracht, gegeven met toepassing van artikel 75, eerste lid, wordt het besluit genomen door Onze Minister van Verkeer en Waterstaat.
1. Aan degene die ten gevolge van het treffen van maatregelen als bedoeld in artikel 72 of 76 schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet op andere wijze voldoende is verzekerd, wordt op diens verzoek door de beheerder onderscheidenlijk het bestuursorgaan die de maatregel heeft getroffen een schadevergoeding toegekend.
2. Deze schadevergoeding kan worden bepaald in geld of in andere vorm.
3. Indien het te vergoeden nadeel voortvloeit uit het treffen van maatregelen krachtens artikel 76, kan het bestuursorgaan dat de maatregelen heeft getroffen de schadevergoeding in rekening brengen bij de beheerder van de betreffende waterstaatswerken.
De onteigeningswet wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 65, eerste lid, komt te luiden:
1. Wanneer niet de grond zelf onteigend wordt, maar slechts tot het verrichten van in deze titel vermelde werken zekere bodemmaterialen nodig geacht worden, mag dit ook geschieden op grond van een besluit van gedeputeerde staten of van het dagelijks bestuur van het waterschap, dat tot onteigening overgaat.
Artikel 73, tweede lid, komt te luiden:
2. Ingeval van watersnood kan ook het dagelijks bestuur van het waterschap, dat met de zorg voor de waterkering is belast, de voorzitter van dat waterschap en ieder daartoe door dat dagelijks bestuur van het waterschap aangewezen lid van dat bestuur, ter vervulling van die taak die last geven.
De Waterschapswet wordt als volgt gewijzigd:
Het boven artikel 84 geplaatste opschrift vervalt.
De artikelen 90 tot en met 93 vervallen, alsmede het boven artikel 90 geplaatste opschrift.
Artikel 96 komt te luiden:
1. Wanneer de omstandigheden geen voorafgaande bijeenroeping van het algemeen bestuur of van het dagelijks bestuur gedogen, is de voorzitter bevoegd bij omstandigheden waaronder de veiligheid van een of meer waterstaatswerken, of anderszins de goede staat daarvan, in onmiddellijk en ernstig gevaar is of dreigt te komen, al die maatregelen te treffen waartoe die besturen bevoegd zijn, zolang deze toestand voortduurt en totdat deze besturen van hun bevoegdheid gebruik maken.
2. Hij geeft daarvan onverwijld kennis aan het desbetreffende bestuur alsmede aan gedeputeerde staten.
De Wet op de waterhuishouding wordt als volgt gewijzigd:
De artikelen 34 tot en met 38 vervallen, alsmede de boven de artikelen 34 en 37 geplaatste opschriften.
In artikel 40 wordt de zinsnede «of het geven van een opdracht als bedoeld in de artikelen 34, 35 en 36 of een algemeen voorschrift als bedoeld in artikel 37, eerste lid,» geschrapt.
Artikel 59 , eerste lid, komt te luiden:
1. Handelen in strijd met het in artikel 24, eerste lid, omschreven verbod dan wel krachtens artikel 24, vijfde lid, aan een vergunning verbonden voorschrift, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van ten hoogste vijfentwintig duizend gulden.
Artikel 16 van de Wet op de waterkering vervalt.
De Wet rampen en zware ongevallen wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 4, tweede lid, komt te luiden:
2. Het rampenplan is afgestemd op calamiteitenplannen als bedoeld in artikel 69 van de Waterstaatswet 1900 die betrekking hebben op geheel of ten dele binnen de gemeentegrenzen gelegen waterstaatswerken, alsmede op plannen, vastgesteld voor het gebied van aangrenzende gemeenten en van aangrenzende gebieden in andere staten.
In het eerste en tweede lid van artikel 5 wordt na «in de provincie» telkens ingevoegd: alsmede aan de bestuursorganen die binnen de gemeentegrenzen zijn belast met aangelegenheden betreffende de waterstaatszorg.
Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid komt te luiden:
2. Het rampbestrijdingsplan is afgestemd op calamiteitenplannen als bedoeld in artikel 69 van de Waterstaatswet 1900 die betrekking hebben op geheel of ten dele binnen de gemeentegrenzen gelegen waterstaatswerken, alsmede op plannen, vastgesteld voor het gebied van aangrenzende gemeenten en van aangrenzende gebieden in andere staten.
2. Aan het vijfde lid wordt een volzin toegevoegd die luidt: Indien het rampbestrijdingsplan voor de waterstaatszorg van belang is wordt dit eveneens gezonden aan de bestuursorganen die binnen de gemeentegrenzen zijn belast met aangelegenheden betreffende de waterstaatszorg.
Artikel 10, tweede lid, komt te luiden:
2. Het provinciaal coördinatieplan wordt uiterlijk een maand na de vaststelling ter kennisneming aan Onze Minister, aan de burgemeesters in de provincie alsmede aan de bestuursorganen die binnen de provinciegrenzen zijn belast met aangelegenheden betreffende de waterstaatszorg gezonden.
De Wet op de Ruimtelijke Ordening wordt als volgt gewijzigd:
De zinsnede «tweede lid,» in artikel 49, eerste volzin, onder f, vervalt.
Het eerste lid, alsmede de aanduiding «2» voor het tweede lid van artikel 66 vervallen.
In artikel 116 van de Woningwet vervallen het eerste lid, alsmede de aanduiding «2» voor het tweede lid.
Deze wet treedt in werking met ingang van de eerste dag van de derde kalendermaand na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat,
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-20012002-27922-319.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.