27 906
Wijziging van artikel 53d van de Politiewet 1993 houdende regels met betrekking tot de instandhouding door het Rijk van informatie- en communicatievoorzieningen ten behoeve van de politie en de doorberekening van kosten voor het gebruik en beheer daarvan (informatievoorziening politie)

nr. 365a
MEMORIE VAN ANTWOORD

Ontvangen 1 juli 2002

Met belangstelling hebben wij kennis genomen van het voorlopig verslag van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat. Wij gaan hieronder in op de vragen die zijn gesteld en de opmerkingen die zijn gemaakt door de leden van de CDA-fractie.

Het agentschap ITO kent, net als andere agentschappen, een baten-lastenstelsel, zo antwoorden wij de leden van de CDA-fractie. Dit houdt in dat de kosten die het agentschap ITO maakt volledig worden gedekt door inkomsten die daar tegenover staan. Om deze reden is het noodzakelijk dat het agentschap ITO aan alle afnemers van zijn diensten kostendekkende tarieven in rekening brengt. Hierbij maakt het ten principale geen verschil of het gaat om kosten voor landelijke ICT voorzieningen, als bedoeld in het eerste lid, of om kosten voor regionale ICT-voorzieningen, als bedoeld in het tweede lid.

Deze leden hebben gevraagd of het niet zinvoller zou zijn om een en ander via het budget te verrekenen. Een dergelijke constructie is op zich zelf genomen denkbaar. Met de instelling van een agentschap wordt het echter mogelijk een koppeling aan te brengen tussen kosten enerzijds en prestaties anderzijds. Door de kosten op de voorgestelde wijze aan de afnemers in rekening te brengen, vindt een voor alle afnemers optimale kostentoerekening plaats, omdat in de tariefstelling rekening kan worden gehouden met het werkelijk gebruik van de verleende ICT-diensten. Verrekening via het budget zou afbreuk doen aan de eerdergenoemde koppeling.

Naar aanleiding van de vragen die de leden van de CDA-fractie hebben gesteld met betrekking tot artikel 53d, tweede lid, merken wij het volgende op. Ingevolge artikel 53d, tweede lid, kunnen korpsbeheerders de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties verzoeken zorg te dragen voor informatie- en communicatievoorzieningen en het beheer daarvan. Ingevolge het vijfde lid van het voorgestelde artikel, is het agentschap ITO belast met de uitvoering van de werkzaamheden in dat verband. Inwilliging van het verzoek van de korpsbeheerder(s) leidt er dan ook toe, dat het agentschap ITO, dat ressorteert onder het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de werkzaamheden bij het desbetreffende politiekorps verricht. In die zin staat de minister voor het agentschap, zoals deze leden aangeven. Het gaat dan met name om systemen die de politiële processen ondersteunen en om ICT werkzaamheden ter bevordering van de standaardisatie en uniformiteiteit van applicaties en infrastructuren binnen de politie, waarmee de doelmatige bedrijfsvoering van de politie is gediend. Gelet op diens verantwoordelijkheid op het terrein van de informatie- en communicatietechnologie voor de politie, alsmede gelet op diens verantwoordelijkheid voor het onder hem ressorterende agentschap ITO, is het niet wenselijk dat de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties onder alle omstandigheden zonder meer zou moeten voldoen aan elk verzoek van de korpsbeheerder(s). Met de zinsnede«indien dit naar zijn oordeel noodzakelijk is» is in artikel 53d, tweede lid, verzekerd dat de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties – voor hem: het agentschap ITO- een zekere ruimte heeft bij de beoordeling van verzoeken van de korpsbeheerder(s) en in een voorkomend geval een verzoek kan afwijzen. Wij vermogen niet in te zien dat in dit verband sprake zou zijn van een spanning tussen het streven naar een doelmatige bedrijfsvoering en een politiek-bureaucratisch streven naar beheersing, zoals deze leden suggereerden.

De vraag of BTW verschuldigd is, indien het gaat om communicatievoorzieningen op verzoek van een individueel korps en tegen betaling, beantwoorden wij negatief. Ingevolge artikel 4, vijfde lid, van de Zesde BTW Richtlijn van de Raad (77/388/EEG, Publikatieblad nr. L 262 van 15/10/1977, blz. 44) worden publiekrechtelijke lichamen niet aangemerkt als belastingplichtigen (voor de BTW) voor de werkzaamheden die zij als overheid verrichten. Door de belastingdienst zijn de activiteiten die het agentschap ITO op het gebied van de informatie- en communicatietechnologie aan de tot de sector openbare orde en veiligheid behorende instanties verricht aangemerkt als overheidshandelingen en als zodanig niet aan BTW onderworpen.

Het doorberekenen van de integrale kosten vereist dat het agentschap ITO per dienst systematisch inzichtelijk maakt uit welke elementen het in rekening gebrachte tarief is opgebouwd, zo vervolgen wij ons antwoord aan deze leden. In dat verband zijn die elementen in de memorie van toelichting nader omschreven. Los van de vraag of wij ook andere belangrijke details hadden kunnen vermelden, hebben wij met de gegeven opsomming van elementen inzicht willen bieden in de gehanteerde kostentoerekening per product of dienst.

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

K. G. de Vries

Naar boven