nr. 138c
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 13 december 2001
De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid1 heeft op 11 december 2001 de bewindslieden van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
verzocht te reageren op de inhoud van een brief van de koepels van pensioenuitvoerders
met betrekking tot de Verzamelwet SZW-wetten.
De staatssecretaris heeft deze brief beantwoord bij brief van 13 december
2001.
De commissie brengt hierbij verslag uit van het aldus gevoerde schriftelijke
overleg.
De voorzitter van de commissie,
Kneppers-Heijnert
De griffier van de commissie,
Nieuwenhuizen
BRIEF AAN DE BEWINDSLIEDEN VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
Den Haag, 11 december 2001
De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid verzoekt de bewindslieden
van Sociale Zaken en Werkgelegenheid te reageren op de inhoud van een brief1 van het Verbond van Verzekeraars, de Vereniging van Bedrijfstakpensioenfondsen
en de Stichting voor Ondernemingspensioenfondsen.
Vertrouwende, dat deze vragen tijdig zullen worden beantwoord, acht de
commissie de openbare beraadslaging over het onderhavige wetsvoorstel voldoende
voorbereid.
De voorzitter van de commissie,
Kneppers-Heijnert
De griffier van de commissie,
Nieuwenhuizen
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 13 december 2001
Op 11 december jl. ontving ik uw brief met betrekking tot de Verzamelwet
SZW-wetten (27 897), waarin u aangeeft dat de koepels van pensioenuitvoerders
uw aandacht hebben gevraagd voor het nieuwe derde lid van artikel IX van de
wet van 21 december 2000.}
De koepels van pensioenuitvoerders stellen ten onrechte dat het door genoemde wetswijziging onmogelijk wordt de sekseneutrale
uitruil voor perioden van opbouw vóór 1 januari 2002 te continueren.
Het wettelijk regime dat op deze vorm van waardeoverdracht van toepassing
is wijzigt niet per 1 januari 2002. Artikel 32a PSW is en blijft hierop van
toepassing. De aanleiding tot het opnemen van het nieuwe derde lid van artikel
IX van de wet van 21 december 2000 is gelegen in het feit dat er sprake was
van een omissie. Artikel 32ba ziet alleen op waardeoverdracht over perioden
van opbouw ná 1 januari 2002 en het gewijzigde artikel 32a ziet per
1 januari 2002 niet meer op waardeoverdracht in de vorm van uitruil. Dat betekent
dat er geen waardeoverdracht-bepaling van toepassing zou zijn op uitruil over
de opbouw van vóór 1 januari 2002. Aangezien dit niet de bedoeling
was is deze technische herziening aangebracht: bepaald is dat artikel 32a
PSW hierop ziet. Inhoudelijk leidt dit – anders dan de pensioenkoepels
stellen – niet tot een wijziging ten opzichte van de bestaande situatie.
Want ook thans ziet artikel 32a op deze vorm van waardeoverdracht.
Met andere woorden: de opgebouwde aanspraken tot 1 januari 2002 blijven
na 1 januari onder hetzelfde waardeoverdrachtregime vallen als ervoor. Doel
van de wijziging is te voorkomen dat waardeoverdracht in de vorm van uitruil
voor aanspraken die betrekking hebben op perioden van opbouw vóór
1 januari 2002 in het geheel niet meer mogelijk zou zijn.
Er is inmiddels een discussie gaande onder pensioendeskundigen of het
op grond van de huidige wet toelaatbaar is dat aanspraken opgebouwd vóór
1 januari 2002 sekseneutraal uitgeruild kunnen worden. Deze discussie is bekend
op mijn departement. Gezamenlijk met de Pensioen- & Verzekeringskamer
(PVK) wordt bezien of het noodzakelijk is om duidelijkheid te bieden omtrent
de toepasselijkheid van de omstreden wetsbepaling in verband met de reeds
bestaande praktijk van sekseneutrale uitruil. Feit is dat de PVK tot op heden
geen aanleiding heeft gezien bezwaar te maken tegen dergelijke uitruilmogelijkheden.
Het is dan ook niet te verwachten dat, gezien het feit dat de wettekst op
dit punt inhoudelijk niet wijzigt, er na 1 januari 2002 problemen zouden ontstaan
bij sekseneutrale uitruil van aanspraken die zijn opgebouwd voor 1 januari
2001.
Ik zeg u toe dat ik mij zal inspannen om in serieus overleg met de pensioenkoepels
en de PVK de voornoemde discussie tot een goed einde te brengen. Het lijkt
me dat, gezien het bovenstaande, niets een vlotte afhandeling van het wetsvoorstel
in de weg staat.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
J. F. Hoogervorst