27 894
Wijziging van de Wet subsidiëring politieke partijen (verhoging subsidiebedragen)

nr. 225b
MEMORIE VAN ANTWOORD

Ontvangen 29 maart 2002

1. Inleiding

Met belangstelling heb ik kennis genomen van het voorlopig verslag van uw Kamer inzake het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet subsidiëring politieke partijen. Ik dank de leden van de verschillende fracties voor hun bijdragen.

De leden van de CDA-fractie hadden in hoofdzaak met instemming kennis genomen van dit wetsvoorstel. Zij meenden dat omgeven door voorwaarden de subsidiëring van politieke partijen aanvaardbaar en zelfs nodig was. Daarbij verwezen zij naar de belangrijke rol van politieke partijen in het huidige staatsbestel. Zij merkten tevens op dat slechts een gering deel van de Nederlanders of andere ingezetenen lid zijn van een politieke partij. Hierdoor kwamen de lasten voor het vervullen van de wezenlijke taken zoals politieke scholing, selectie van volksvertegenwoordigers, integratie van conflicterende belangen op een te gering deel van de bevolking neer en werden de lasten vaak te zwaar. De leden van de VVD-fractie hadden ook met belangstelling van het wetsvoorstel kennis genomen. Na de discussie over de subsidiëring in het recente verleden hadden zij thans geen behoefte om op de principiële kant van het onderwerp in te gaan. De leden van de fractie van de PvdA merkten op dat de financiering van politieke partijen in bijna alle democratische landen een gevoelige aangelegenheid was. Door het teruglopen van ledentallen kregen politieke partijen onvoldoende inkomsten uit contributie, terwijl de kosten toenamen. Om dit probleem het hoofd te bieden stonden slechts twee wegen open: enerzijds het verkrijgen van giften en sponsoring; anderzijds een verhoging van overheidssubsidie. Aan beide wegen kleefden bezwaren. De leden van de GroenLinks-fractie hadden kennis genomen van het onderhavige wetsvoorstel. De leden van de fracties van de SGP en de ChristenUnie hadden met belangstelling doch niet met instemming van het wetsvoorstel kennis genomen.

2. Wetenschappelijke instituten

Alvorens over te gaan tot de fractiegewijze geformuleerde opmerkingen en vragen, merkte de commissie op een reactie te willen ontvangen op de door een aantal wetenschappelijke bureaus van de politieke partijen toegezonden brief. In de brief wijzen de bureaus erop dat in het wetsvoorstel de geoormerkte bedragen voor de wetenschappelijke bureaus en de politieke jongeren niet in dezelfde mate worden verhoogd als de bedragen voor de partijen geheel. De aan het woord zijnde fracties stelden ook nadere vragen over dit onderwerp en de wijze waarop de subsidieverhoging wordt toebedeeld.

De leden van de CDA-fractie vroegen of met de tweede nota van wijziging niet een voorschot werd genomen op de discussie over de herijking van de Wet subsidiëring politieke partijen. De leden van de VVD-fractie stelden de vraag of hun indruk juist was dat in het tweede gedeelte van de subsidieverhoging de oormerking ten behoeve van de wetenschappelijke instellingen achterwege gebleven was. De leden van de GroenLinks-fractie vroegen of door de verhoging van het algemene bedrag de extra gelden niet vooral worden ingezet voor campagne-activiteiten en niet voor een verbetering van het kwalitatieve denkwerk van politieke partijen. De leden van de SGP en de ChristenUnie-fractie wezen erop dat bij de totstandkoming van de wet nadrukkelijk is gekozen voor oormerking van de subsidie voor wetenschappelijke instituten en politieke jongerenorganisaties, omdat zij zonder die oormerking in een financiële afhankelijkheidsrelatie ten opzichte van hun partijen zouden geraken. Deze leden vroegen of de toenmaals gekozen systematiek niet wordt doorbroken.

Bij de totstandkoming van de Wet subsidiëring politieke partijen is uitgebreid aan de orde geweest de wijze waarop de beschikbare subsidiegelden toegekend zouden moeten worden. Het oorspronkelijke voorstel van de regering was om te komen tot een volledige bundeling en integratie van de verschillende subsidiestromen tot een brede doeluitkering. Vervolgens is na overleg met de Tweede Kamer besloten te voorzien in de oormerking voor de bedoelde gelieerde instellingen. Bij de bepaling van de bedragen van de oormerking is uitgegaan van het bedrag dat voor de instellingen beschikbaar was ingevolge de toenmalige subsidieregelingen. Voor welke subsidiabele doelen de politieke partij de overige subsidie aanwendt, behoort tot de verantwoordelijkheid van de politieke partij. De wet heeft een duidelijke bestedingsvrijheid beoogd. De in de wet geoormerkte bedragen betekenen niet, dat een verhoging van het subsidiebudget ook altijd gepaard zou moeten gaan met een evenredige verhoging van de bedragen voor de politiek-wetenschappelijke instituten en de politieke jongerenorganisaties.

Het onderhavig wetsvoorstel voorziet in een structurele verhoging van het subsidiebudget. Deze verhoging van het subsidiebudget tot 9 miljoen euro komt tot stand in twee tranches. De eerste tranche voorziet in een verhoging van het budget tot 6,7 miljoen euro in het jaar 2001. Met ingang van het jaar 2002 geldt een verdere verhoging van het budget tot 9 miljoen euro. Voor deze tweede tranche geldt, dat er geen oormerking heeft plaatsgevonden van de bedragen, die door de partij derhalve – binnen de wettelijke kaders – vrijelijk kunnen worden aangewend. Het totale budget voor politiek-wetenschappelijke instituties en de jongerenorganisaties wordt met bijna 30 procent verhoogd. Voor de jongerenorganisaties geldt dat met de verhoging 86 euro per jongerenlid toegekend kan worden. Hiermee blijft de onafhankelijke positie van deze instituten ten opzichte van de politieke partij gewaarborgd.

Tabel. Raming subsidiebudget politiek-wetenschappelijke instituten en politieke jongerenorganisaties in 2000 en 2002 (in euro)

Politieke partijPolitiek Wetenschappelijk Instituut 2000Politiek Wetenschappelijk Instituut 2002Politieke Jongerenorganisatie 2000Politieke Jongeren- organisatie 2002
VVD295 798384 454125 394162 976
CDA243 913317 019104 767136 168
PvdA336 153436 905131 685171 153
D66157 438204 62544 56757 924
GroenLinks140 143182 14743 24756 209
SGP94 023122 204152 526198 240
RPF94 023122 20493 146121 064
SP105 553137 18900
OSF82 493107 21800
GPV88 258114 71100
Totaal1 637 7952 128 676695 332903 734
     
Procentuele verhoging 30,0% 30,0%

Er is vanaf gezien om het deel van de tweede tranche te oormerken, omdat de subsidieverhoging primair bedoeld is voor het ondersteunen van de activiteiten van de politieke partijen. De motie Rehwinkel c.s.1 verwijst naar de onder druk staande financiële positie van politieke partijen door de daling van de reguliere inkomsten en verwijst naar het belang van de algemene activiteiten die de politieke partijen uitvoeren en het in stand houden van de intermediaire positie van politieke partijen in het democratisch staatsbestel.

Overigens hebben politieke partijen de mogelijkheid om desgewenst een deel van de subsidie door te sluizen aan de politiek-wetenschappelijke instituten en de jongerenorganisaties. Dit valt binnen de eigen beleidsruimte van politieke partijen om hun eigen subsidiebudget aan verschillende activiteiten te besteden. Verder zullen in de notitie herijking Wet subsidiëring politieke partijen voorstellen worden gedaan voor het verruimen van de subsidiabele doelen. In de motie Rehwinkel c.s. wordt hier al op indirecte wijze voor gepleit. Een dergelijke verbreding kan onder meer betrekking hebben op het werven van leden, de werving en selectie van politieke ambtsdragers, de informatievoorziening van politieke partijen aan kiezers. Het bespreken van de verruiming van subsidiabele doelen kan ook een aanleiding zijn tot het herijken van de geoormerkte subsidiebedragen van de politiek-wetenschappelijke instituten en de jongerenorganisaties. Het kabinet is echter vooralsnog van oordeel dat een zo groot mogelijke bestedingsvrijheid voor politieke partijen wenselijk is.

3. Notitie herijking Wet subsidiëring politieke partijen

De leden van de PvdA-fractie vroegen waarom was afgeweken van het voornemen de tweede tranche mede afhankelijk te stellen van de aangekondigde herijkingsnotitie en waarom deze bij nota van wijziging tot stand was gebracht. Ook leden van de fracties van de SGP en de ChristenUnie vroegen waarom met de verhoging niet op de aangekondigde evaluatie was gewacht.

Het kabinet heeft met dit wetsvoorstel uitvoering gegeven aan de motie Rehwinkel c.s., waarin de regering is gevraagd de overheidssubsidie aan politieke partijen te verhogen naar 9 miljoen euro (20 miljoen gulden), waarbij zo nodig een tussenstap van 6,8 miljoen euro (15 miljoen gulden) kon worden overwogen. Het kabinet was voornemens de subsidieverhoging in twee stappen of tranches te realiseren. De eerste tranche zou voorzien in een verhoging van 2,2 miljoen euro. In de begroting was reeds rekening gehouden met een verhoging van de overheidssubsidie aan politieke partijen tot een totaalbudget van ongeveer 9 miljoen euro.

De Tweede Kamer heeft vervolgens de wens uitgesproken dat met de tweede verhoging niet gewacht zou worden tot het verschijnen van de notitie herijking Wet subsidiëring politieke partijen, maar dat de verhoging reeds in 2002 wordt gerealiseerd. Gezien het brede draagvlak voor de verhoging en het belang van de versterking van de financiële positie van de politieke partijen en van de activiteiten die zij daarvoor verrichten, heeft het kabinet het juist geacht een dergelijke verhoging met ingang van het jaar 2002 tot stand te brengen. Op basis van de herijkingsnotitie zal overleg plaatsvinden over onder meer de verruiming van de bestedingsmogelijkheden van de (verhoogde) subsidie.

De leden van de PvdA-fractie vroegen wanneer de aangekondigde herijkingsnotitie tegemoet kon worden gezien. En of bij die gelegenheid ook zou worden ingegaan op meer principiële vragen en of nog overwogen werd om scherpere voorwaarden te stellen aan giften en sponsoring van politieke partijen en aanverwante stichtingen en organisaties. De leden van de CDA-fractie merkten op dat een aantal principiële vragen betrokken moesten worden bij de herijking van de Wet subsidiëring politieke partijen. Zij noemden onder meer de publiek of privaatrechtelijke normering van politieke partijen, de verdeelsleutel van de subsidie, sponsoring, het toezicht op de besteding van gelden, de positie van gelieerde instellingen en stichtingen en de positie van lokale politieke partijen. De leden van de fractie van GroenLinks vroegen in dit kader of het inmiddels mogelijk was dat meer inzicht wordt gegeven over hetgeen in wettelijke regelingen zou moeten komen te staan. Daarbij vroegen zij welke onderwerpen in de notitie aan de orde zullen komen. Zij noemden daarbij onderwerpen als last en ruggespraak, de vraag of een zetel toekomt aan de persoon of aan de partij en meer algemeen de veranderde positie van politieke partijen in het huidig tijdsgewricht.

In de notitie herijking Wet subsidiëring politieke partijen, die dit voorjaar zal worden uitgebracht, zal uitgebreid worden ingegaan op de financiering van politieke partijen. Aan de orde komen de subsidiëring van politieke partijen, het bevorderen van de transparantie van giften en sponsoring en de mogelijkheden van overheidssteun aan lokale politieke partijen. Er zal derhalve in brede zin worden ingegaan op de diverse aspecten van de financiering van politieke partijen en er worden voorstellen gedaan om wijzigingen en verbeteringen aan te brengen. De vraagstukken inzake de partijfinanciering houden uiteraard direct verband met de positie van politieke partijen in het democratisch bestel en kunnen daarvan moeilijk los worden bezien. De herijkingsnotitie zal zich als gezegd echter in hoofdzaak richten op de financiële aspecten en niet op genoemde vragen van meer kiesrechtelijke aard. Voor wat betreft positie en functioneren van politieke partijen, zij verwezen naar het kabinetsstandpunt terzake.1

Voorgesteld zal worden de regels omtrent partijfinanciering uit te breiden en te komen tot een consistent en meer omvangrijk wettelijk stelsel. Direct nadat de beraadslagingen over de notitie en de voorstellen zijn afgerond, zal de wetsvoorbereiding ter hand worden genomen waarna het wetgevingstraject wordt ingezet. De wettelijke regels inzake partijfinanciering zijn nu nog tamelijk beperkt. In meer algemene zin kan gesteld worden dat regels omtrent politieke partijen beperkt in aantal zijn. De leden van GroenLinks constateerden terecht dat politieke partijen nauwelijks in het geschreven recht voorkomen. Een verklaring daarvoor is inderdaad dat de wetgever zich terughoudend opstelt waar het betreft bemoeienis met politieke partijen. Grondgedachte van de Kieswet is de individueel gekozen volksvertegenwoordiger, merkten deze leden terecht op. Politieke partijen zijn van oudsher particuliere organisaties van groepen kiezers. Nederland kent ook een vrije organisatievorm voor politieke groeperingen. Anderzijds vervullen politieke partijen een cruciale rol in het democratisch bestel. Bij de behandeling van de Wet subsidiëring politieke partijen is in dat verband ook uitvoerig ingegaan op de relatie tussen de (subsidiërende) overheid en het tegengaan van inhoudelijke overheidsbemoeienis met politieke partijen. In de herijkingsnotitie zal dit onderwerp zeker nog nader worden belicht.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

K. G. de Vries


XNoot
1

Kamerstukken II, 2000–2001, 27 422, nr. 2.

XNoot
1

Draagvlak politieke partijen, kamerstukken 27 425.

Naar boven