27 874
Wijziging van de Opiumwet

nr. 316d
NADERE MEMORIE VAN ANTWOORD

Ontvangen 2 juli 2002

De leden van het CDA stelden een nadere vraag over de interpretatie van artikel 8f van het wetsvoorstel.

In artikel 8f, zoals dat luidde in het oorspronkelijke voorstel van wet, werd slechts gesproken van «het zich ontdoen van de middelen». In de memorie van toelichting werd aangegeven dat dit kon bestaan uit:

a. het verkopen van de voorraad via het normale handelskanaal of via het normale verbruik in de onderneming of in de instelling van de ontheffinghouder, en

b. het overdragen van de voorraden aan de inspecteur.

De memorie van toelichting benoemde het overdragen geenszins uitsluitend als verkopen en gaf evenmin aanleiding om te menen dat de overdracht van de voorraden aan de inspecteur slechts in het kader van verkoop zou plaatsvinden. De gegeven voorbeelden waren niet limitatief.

Tijdens het wetgevingsoverleg van 8 april 2002 werd met betrekking tot artikel 8f het amendement Apostolou (Kamerstukken II 2001–2002, 27 874, nr. 8) ingediend. Artikel 8f werd zodanig aangevuld dat het in twee leden werd opgedeeld. De oorspronkelijke tekst van artikel 8f is opgenomen in het huidige eerste lid onder toevoeging van een volzin. De toegevoegde zin bracht een beperking aan in de wijze waarop de ontheffinghouder zich kan ontdoen van de middelen waarop de ontheffing betrekking heeft: hetzij door overdracht van de middelen aan (rechts)personen die bevoegd zijn die middelen te verhandelen, hetzij door vernietiging. Het wordt aan de betrokkene zelf overgelaten of hij de middelen verkoopt of om niet overdraagt, dan wel zelf vernietigt of laat vernietigen.

In het tweede lid van artikel 8f gaat het om middelen waarop een ontheffing voor hennepteelt betrekking heeft. De keuze voor de ontheffinghouder over de wijze waarop hij zich van die middelen mag ontdoen is beperkter dan de keuze die het eerste lid laat. De ontheffinghouder mag die middelen hetzij zelf vernietigen of laten vernietigen, hetzij overdragen aan de minister (in diens hoedanigheid van Bureau voor Medicinale Cannabis).

Uit de systematiek van artikel 8f en de strekking van het tweede lid vloeit dan voort dat het Bureau Medicinale Cannabis niet gehouden is de middelen te kopen.

De regering is van oordeel dat de tekst van het artikel 8f geheel helder is en gaat ervan uit dat met de voorgaande historische uiteenzetting misverstanden omtrent onhelderheid van de toelichting of een eerder gegeven antwoord is weggenomen.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

E. Borst-Eilers

Naar boven