nr. 126b
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG
Ontvangen 3 december 2001
De leden van de fracties van CDA en PvdA vragen wat de rechtsgevolgen
zijn, indien een vonnis of beschikking niet of niet geheel voldoet aan de
voorschriften, genoemd in de artikelen 2.3.1, tweede lid, onder e, Wetboek
van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) en 2.9.13, vierde lid, Rv, alsmede hoe
een eventueel gebrek kan worden gerepareerd. Op deze vragen ga ik gaarne als
volgt in.
In de eerste plaats merk ik op dat artikel 2.3.1, tweede lid, onder e,
Rv geen voorschrift bevat voor de inhoud van een vonnis of beschikking, maar
voor de inhoud van een dagvaarding. Ingevolge deze bepaling dient een dagvaarding
mede te bevatten «de aanwijzing van de rechter die van de zaak kennisneemt,
onder vermelding van het adres van het gerecht dan wel, indien de zaak moet
worden behandeld op een nevenvestigingsplaats of nevenzittingsplaats van het
gerecht, het adres van die nevenzittingsplaats of nevenvestigingsplaats alsmede,
indien de zaak moet worden behandeld op een nevenzittingsplaats waar geen
stukken kunnen worden ingediend, het adres waar stukken kunnen worden ingediend».
Het voorschrift strekt ertoe de gedaagde op de hoogte te stellen van de plaats
waar hij zich tegen de vordering kan verweren.
Ontbreekt een vermelding als bedoeld in artikel 2.3.1, tweede lid, onder
e, Rv geheel of ten dele, dan maakt dat de dagvaarding nietig ingevolge artikel
2.3.9, eerste lid, Rv. Herstel daarvan is mogelijk door middel van het uitbrengen
van een herstelexploot op de voet van artikel 2.3.9, tweede lid, Rv. Wordt
niet tijdig een herstelexploot uitgebracht, dan vloeit uit de artikelen 2.3.10
en 2.3.11 Rv voort wat de gevolgen zijn voor de procedure. Verschijnt de gedaagde
niet in het geding, dan zal de rechter een nieuwe roldatum bepalen en de eiser
opdragen de gedaagde op te roepen tegen die nieuwe roldatum. Verschijnt de
gedaagde wel, bijvoorbeeld doordat hij op andere wijze door de eiser op de
hoogte is gesteld van de juiste gegevens, dan zal een eventueel beroep op
de nietigheid van de dagvaarding door de rechter worden verworpen indien de
rechter oordeelt dat de gedaagde door het gebrek in de dagvaarding niet in
zijn belangen is geschaad.
Een andere mogelijkheid, waar ik voor de volledigheid op wijs, is dat
de dagvaarding wel een vermelding bevat als bedoeld in artikel 2.3.1, tweede
lid, onder e, Rv, doch deze vermelding onjuist is. De gedaagde wordt dan opgeroepen
voor de verkeerde rechter dan wel op een onjuiste locatie. Voorzover
de aangezochte rechter niet relatief bevoegd is in de zin van de tweede afdeling
van de tweede titel van het Eerste Boek Rv, kan de gedaagde zich daarop op
de voet van artikel 2.2.12 beroepen en zal de rechter de zaak dan moeten verwijzen
naar de wel bevoegde rechter. Is gedagvaard voor de relatief bevoegde rechter,
maar op een verkeerde locatie binnen het arrondissement, dan is er geen ruimte
voor onbevoegdverklaring. Wel zal de rechter dan op de eerstdienende dag kunnen
beslissen dat de verdere behandeling zal plaatsvinden op de juiste locatie
en de eiser overeenkomstig artikel 2.3.10, tweede lid, Rv opdragen om, zo
de gedaagde niet is verschenen, de gedaagde daarvan bij exploot op de hoogte
te stellen. Mocht op de in de dagvaarding genoemde locatie op het daarin genoemde
tijdstip in het geheel geen terechtzitting plaatsvinden, dan zal in lijn met
de jurisprudentie betreffende dagvaarding tegen een niet-bestaande rechtsdag
de eiser uit eigen beweging een herstelexploot moeten uitbrengen om de gedaagde
alsnog op juiste wijze op te roepen.
De andere bepaling waar de genoemde leden aandacht voor vragen is artikel
2.9.13, vierde lid, Rv. Die bepaling betreft de mogelijkheid dat de rechter
een zaak op vordering van één der partijen verwijst naar een
andere kamer van hetzelfde gerecht, zulks in verband met het feit dat bij
die andere kamer een zaak aanhangig tussen dezelfde partijen over hetzelfde
onderwerp dan wel een zaak die verknocht is aan de te verwijzen zaak. De rechter
zal ingevolge artikel 2.9.13, vierde lid, Rv in zijn beslissing tot verwijzing
een nieuwe roldatum moeten vermelden alsmede, indien daarin wijziging optreedt,
op welke wijze partijen in het geding moeten verschijnen. Voorts zal de rechter,
indien tegen de gedaagde verstek is verleend, de eiser opdragen de nieuwe
roldatum bij exploot aan de gedaagde aan te zeggen onder betekening van de
verwijzingsbeslissing. Ontbreken deze elementen in de verwijzingsbeslissing
geheel of ten dele, dan zal de rechter dit in een verbeteringsbeslissing op
de voet van artikel 1.3.12 Rv kunnen rechtzetten. Niet uitgesloten is ook
dat de betrokken rechter en de partijen schriftelijk of telefonisch contact
hebben over de ontbrekende gegevens en de verwijzing daarbij in onderling
overleg alsnog juist te laten verlopen.
De Minister van Justitie,
A. H. Korthals