nr. 280b
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG
Met genoegen heb ik geconstateerd dat de leden van de PvdA-fractie steun
uitspreken voor de strekking van het onderhavige wetsvoorstel. Graag beantwoord
ik in het navolgende de enkele vragen die deze leden naar aanleiding van dit
wetsvoorstel stelden.
Het vereiste van de inzending van het verzoek op een vast formulier moet
leiden tot een gemakkelijker en doelmatiger behandeling van gratieverzoeken.
Ook in het door deze leden bedoelde geval dat het vormvrije verzoek reeds
de in artikel 3, eerste lid, genoemde gegevens bevat, zullen er nog een aantal
gegevens zijn die relevant zijn voor de uiteindelijke beoordeling en die niet
door de verzoeker zullen zijn opgenomen. Te denken valt aan bepaalde administratieve
gegevens, zoals de parketnummers van de veroordelingen tot straf waarvan gratie
wordt verzocht en de rechter die deze heeft opgelegd. Ook verklaringen die
de redenen voor het gratieverzoek ondersteunen (medische verklaringen, of
van het maatschappelijk werk) zijn van belang voor de beoordeling van het
verzoek. Uit ervaring en de praktijk is gebleken dat verzoekers er veelal
niet zelf in slagen deze informatie eigener beweging te verschaffen. Het gratieformulier
geeft de mogelijkheid alle relevante informatie in een keer te verstrekken;
het maakt het ook eenvoudiger te beoordelen of de benodigde informatie compleet
is. Een proeve van het formulier is reeds in een eerdere fase van het project
redesign gratie voor gebruik getoetst en wordt nu verder gereed gemaakt voor
invoering indien dit wetsvoorstel tot wet zou worden verheven. Een concept
van dit formulier zend ik u hierbij toe.
Het leek mij niet nodig om in de wet een verplichting op te nemen dat
het formulier wordt toegezonden in de gevallen waarin verzoeker het niet heeft
gebruikt, zoals deze leden opperden. Dit ligt immers al besloten in de gebruikelijke
omgangsvormen die voor de overheid gelden in het verkeer met burgers. Het
toezenden van een formulier dat noodzakelijk is voor een aanvraag, is vanzelfsprekend
en niet afhankelijk van een uitdrukkelijk verzoek. Verzoekers die een vormvrij
verzoek indienen zullen het gratieformulier toegestuurd krijgen met het verzoek
dit desgewenst in te vullen. Het opnemen van een wettelijke verplichting tot
toezending brengt hierin geen verandering.
De leden van de PvdA-fractie wilden weten in welke gevallen er aanleiding
zal bestaan de veroordeelde te horen en wie dit zal uitvoeren. Ook binnen
het bestaande wettelijk kader is in hoogst uitzonderlijke gevallen de veroordeelde
gehoord door ambtenaren van mijn Ministerie. Het betreft dan ambtshalve gratieverzoeken,
die op medische gronden worden gedaan. De veroordeelde wordt dan door een
bijzondere medisch-adviesafdeling van de Dienst Justitiële Inrichtingen
gehoord; dat gebeurt meestal op dat bureau, of in uitzonderlijke gevallen
bij de veroordeelde thuis of in de inrichting.
Deze leden vroegen vervolgens om een nadere onderbouwing van het voorstel
tot het optrekken van de grens van de geldboete waarvan geen gratie wordt
verleend. Ik meen dat de ontwikkelingen in het prijsniveau in het algemeen
een dergelijke verhoging al voldoende rechtvaardigen. Ik merk op dat bij de
strafoplegging rekening wordt gehouden met de draagkracht van de verdachte
en dat eveneens de mogelijkheid bestaat om het opgelegde bedrag in termijnen
te betalen. Voorts is er ook uit doelmatigheidsoverwegingen reden om zuinig
te zijn met het openstellen van relatief omvangrijke procedures waarin om
herziening van een onderdeel van rechterlijke besluitvorming wordt gevraagd.
Daar gaat het naar mijn oordeel om in deze relatief lichte strafzaken. Dit
laat onverlet dat schrijnende omstandigheden genoemd in de opmerkingen van
de NVvR en de NOVA bij de tenuitvoerlegging van deze geldboete toch een rol
kunnen spelen. Het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) heeft weliswaar
mede tot taak opgelegde geldboeten te innen, maar is daarbij niet tot het
onmogelijke gehouden. Ook het CJIB komt in een aantal geval tot de conclusie
dat niet alle vorderingen kunnen worden geïnd, terwijl het openbaar ministerie
dan niet in alle gevallen overgaat tot de tenuitvoerlegging van vervangende
hechtenis. Dat is bij voorbeeld aan de orde indien de veroordeelde niet geschikt
is om detentie te ondergaan.
Ten slotte vragen de leden van de fractie van de PvdA naar een toelichting
op het voorstel om bij ministeriële regeling het model voor de inrichting
van het rechterlijk advies vast te stellen. Het gaat hier om het vaststellen
van een formulier waarop het advies wordt uitgebracht en is te vergelijken
met soortgelijke voorschriften met betrekking tot de inrichting van een mondeling
vonnis van de alleen rechtsprekende rechter (vergelijk artikelen 378b, tweede
lid, en 395a, tweede lid, Sv). Deze eisen raken op geen enkele wijze aan de
inhoud van het rechterlijk advies. Het maakt het voor de rechter die advies
moet uitbrengen slechts eenvoudiger om zijn advies op een bepaalde manier
te structureren en de gronden daarvoor inzichtelijk te maken. Dit klemt te
meer omdat vast beleid is dat voor het nemen van de beslissing op een gratieverzoek
in het overgrote deel van de gevallen de hoogste waarde wordt toegekend aan
het rechterlijk advies.
Ik hoop u met de beantwoording van voorgaande vragen voldoende te hebben
ingelicht.
De Minister van Justitie,
A. H. Korthals