27 750
Voorstel van wet van de leden Depla, Ravestein, Van Wijmen, Duivesteijn en Biesheuvel tot wijziging van onder anderen de artikelen 10 en 26 van de Wet voorkeursrecht gemeenten in verband met het tegengaan van de ontwijking van het voorkeursrecht van gemeenten bij de verwerving van onroerende zaken

nr. 227d
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING EN MILIEUBEHEER

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 12 april 2002

Hierbij zend ik u een reactie op de door de leden van de vaste commissie voor Volkshuisvesting gestelde vraag in het voorlopig verslag over de civielrechtelijke gevolgen van een onjuiste notariële verklaring als bedoeld in artikel 24 van de Wet voorkeursrecht gemeenten.

Deze vraag is niet nieuw. Zij is al eerder bij de totstandkoming van de Wet voorkeursrecht gemeenten aan de orde geweest. In de memorie van antwoord (kamerstukken II 1976/77, 13 713, nr. 9) is hierover opgemerkt, dat «het de ondergetekenden gewenst voorkomt te dien aanzien het gemene recht van toepassing te doen zijn en niet een speciale voorziening in het wetsontwerp op te nemen». Dit standpunt is niet gewijzigd. Een notaris die een onjuiste voetverklaring afgeeft kan derhalve civielrechtelijk worden aangesproken wegens onrechtmatige daad. Daarnaast kan de notaris ook tuchtrechtelijk worden vervolgd. Gebleken is dat de notaris in de praktijk zeer prudent omgaat met het afgeven van voetverklaringen. Er is mij wel jurisprudentie bekend met betrekking tot weigeringen van notarissen om een voetverklaring af te geven, die tot een veroordeling tot medewerking aan de juridische levering heeft geleid, maar niet van jurisprudentie met betrekking tot een onjuist verstrekte voetverklaring.

Ik ga er van uit dat de onderhavige wijziging van artikel 10 van de Wet voorkeursrecht gemeenten hierin geen verandering zal brengen.

De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J. W. Remkes

Naar boven