27 670
Wijziging van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek in verband met het vervallen van de wettelijke leeftijdsgrens voor commissarissen

nr. 226
VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR JUSTITIE1

Vastgesteld 4 februari 2002

Het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel heeft de commissie aanleiding gegeven tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van dit onderhavige wetsvoorstel en willen van de gelegenheid gebruik maken de regering nog enkele vragen te stellen.

De motivering voor dit wetsvoorstel is dat de opvatting dat een persoon die de leeftijd van 72 jaren heeft bereikt per definitie niet meer in staat is zijn taak naar behoren uit te oefenen, niet langer houdbaar is. Deze leden zijn dit met de regering eens. Sterker nog, dit argument is (nog) nooit een houdbaar argument geweest en was destijds dan ook niet het motief voor de invoering van de leeftijdgrens van 72 jaar. Het stellen van een (verplichte) wettelijke leeftijdsgrens werd dan ook niet als leeftijdsdiscriminatie gezien, maar als een functioneel gerechtvaardigde waarborg. Nu de regering vindt dat het functioneren onafhankelijk van de leeftijd dient te worden beoordeeld, rijzen bij de leden van de VVD-fractie in dit verband de volgende vragen.

Commissarissen controleren en adviseren de directie met elders opgedane expertise (met name, maar niet uitsluitend, op het gebied van general management). Zolang de pensioengerechtigde leeftijd 65 jaar is, is deze ervaring op het moment van het bereiken van de 72-jarige leeftijd al tenminste 7 jaar oud. Vindt de regering het geen bezwaar dat deze ervaring bij het vervallen van de leeftijdsgrens steeds meer veroudert, terwijl iedereen het erover eens is dat de (zaken)wereld steeds sneller verandert?

Volgens de regering biedt de wet de nodige mogelijkheden om het functioneren van een commissaris onafhankelijk van de leeftijd te beoordelen. De waarborgen zitten in de benoemingsprocedure (recht van aanbeveling en bezwaar van de algemene vergadering van aandeelhouders en de ondernemingsraad) en de benoeming voor bepaalde tijd (memorie van toelichting bladzijde 2). De leden van de VVD-fractie zien niet in dat een benoemingsprocedure en benoeming voor bepaalde tijd een oplossing bieden voor een slecht functionerende commissaris. Hooguit wordt hij aan het eind van de vierjaarsperiode niet herbenoemd, maar slecht functioneren gedurende die vier jaar wordt er niet mee ondervangen. Is de regering het met deze leden eens? Bovendien geldt een en ander alleen bij structuurondernemingen. Naar de mening van de regering zijn er voldoende andere middelen (dan het stellen van een leeftijdsgrens) om commissarissen tot verantwoording voor de uitoefening van hun toezichtstaak te dwingen. Kan de minister verduidelijken welke middelen dit zijn en gelden deze (of andere middelen) ook ten aanzien van individuele commissarissen, want als het gaat om het afschaffen van een leeftijdsgrens, spreekt men over individuen? De regering spreekt wel over de verplichting tot het afleggen van verantwoording, maar heeft het dan over de raad van commissarissen als zodanig.

Hoe en door wie wordt het functioneren van individuele commissarissen beoordeeld? Is dit voldoende? Welke andere objectieve waarborgen gelden er voor het functioneren van (individuele) commissarissen, of in de woorden van de minister van Justitie ten tijde van de invoering van de huidige wet (Polak): hoe krijgen bedrijven een commissaris weg die niet beseft dat er een tijd van gaan is? Polak vond destijds dat weliswaar iedere grens iets willekeurigs heeft, maar dat blijkens de ervaringen in het bedrijfsleven de voordelen van het ontbreken van een grens niet opwegen tegen de nadelen ervan. Geldt dit niet nog steeds, met name voor kleine (familie) vennootschappen, waar ook geen (wettelijke) benoemingstermijn geldt, zo vragen de leden van de VVD-fractie.

Wat is de consequentie van de opvatting dat het functioneren (van commissarissen) onafhankelijke van de leeftijd dient te worden beoordeeld voor de houdbaarheid van andere maximum leeftijdsgrenzen in en buiten de (justitie)wetgeving? Daarbij kan gedacht worden aan leeftijdsgrenzen ten aanzien van leden van de rechterlijke macht, burgemeesters etc. In antwoord op opmerkingen hieromtrent van de Raad van State antwoordt de regering dat het wetsvoorstel Verbod op leeftijdsdiscriminatie bij arbeid voorziet in het schrappen van de leeftijdsgrens om tot vice-president van de Raad van State, Staatsraad (al dan niet in buitengewone dienst) te worden benoemd, dan wel tot lid van de Algemene Rekenkamer. Leeftijdsgrenzen in verband met toetreding tot of benoeming in een bepaalde functie zijn echter iets anders, zoals de regering ongetwijfeld weet, dan uittreding uit een functie vanwege leeftijd. Gaarne ontvingen deze leden een reactie van de regering.

De eensgezindheid die er in de Tweede Kamer kennelijk over het onderhavige wetsvoorstel bestaat (een zeer beperkte schriftelijke behandeling, geen beraadslaging en stemming en een zeer vlot tempo) heeft de leden van de VVD-fractie verbaasd gezien het feit dat over leeftijdsdiscriminatie c.q. ongelijke behandeling op grond van leeftijd bij arbeid in het algemeen zoveel eensgezindheid niet bestaat. Over dit onderwerp wordt al ruim tien jaar gediscussieerd en zijn al diverse wetsvoorstellen ingediend en vervolgens weer ingetrokken (o.a. de Kamerstuk nrs. 25 677 en 26 880). Deelt de regering deze verbazing? Kunnen deze leden nu ook in de andere dossiers voortgang verwachten, zoals in het op 18 december jl. ingediende wetsvoorstel, Kamerstuk nr. 28 170?

De regering wijst ter ondersteuning van haar opvatting dat de hier bedoelde leeftijdsgrens moet verdwijnen herhaaldelijk naar de veranderde maatschappelijke opvattingen, maar zijn deze wel zo ingrijpend gewijzigd? De Raad van State acht afschaffing van deze wettelijke leeftijdsgrens ongewenst en heeft hierover negatief geadviseerd. De Hoge Raad vond nog in 1998 (HR 8 mei 1998) dat de leeftijdsgrens van 72 jaar voor commissarissen strookt met de rechtsopvatting van brede lagen van de bevolking. De Advocaat-Generaal in de betreffende zaak vond dat er volstrekt onvoldoende aanwijzingen zijn dat in brede kring de grens als onwenselijk zou worden ervaren (hetgeen de eiser had beweerd), hoezeer ook juist is dat de opvattingen hieromtrent kunnen veranderen. Dat van een relevante verandering van inzichten geen sprake is, blijkt reeds hieruit dat slechts weinigen doorwerken tot 65 jaar. De wenselijkheid om na die leeftijd nog door te werken, lijkt slechts bij zeer weinigen te leven; de wenselijkheid om voor die leeftijd te stoppen daarentegen lijkt bij zeer velen aanwezig. De Kaderrichtlijn (die de minister noemt in de nota naar aanleiding van het verslag, waaruit volgens de regering blijkt dat leeftijdsdiscrimatie bij arbeid in strijd is met de communautaire rechtsorde) is op commissarissen niet van toepassing evenmin als het op deze richtlijn gebaseerde, zojuist ingediende, wetsvoorstel nr, 28 170. Gaarne ontvingen de leden van de VVD-fractie ook hierover een reactie van de regering.

Vertrouwende, dat deze vragen tijdig zullen worden beantwoord, acht de commissie de openbare beraadslaging over het onderhavige wetsvoorstel voldoende voorbereid.

De voorzitter van de commissie,

Van de Beeten

De griffier van de commissie,

Janssen


XNoot
1

Samenstelling: Holdijk (SGP), Rensema (VVD), Jurgens (PvdA), Le Poole (PvdA), Ruers (SP), Rosenthal (VVD) (plv. voorzitter), Dölle (CDA), Kohnstamm (D66), De Wolff (GL), Lodders-Elfferich (CDA), Van de Beeten (CDA) (voorzitter), Broekers-Knol (VVD)

Naar boven