nr. 140a
VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID1
Vastgesteld 7 december 2001
Het voorbereidend onderzoek gaf de commissie aanleiding tot het maken
van de navolgende opmerkingen en het stellen van de navolgende vragen.
De leden van de CDA-fractie hadden kennis
genomen van het in aanhef genoemde wetsvoorstel. In de Tweede Kamer is dit
voorstel langdurig en uitvoerig besproken alvorens tot besluitvorming te komen.
Desondanks rezen nog enkele vragen.
Een klemmende vraag in dit kader is of de regering wil aangeven waarom
ervoor gekozen is om de meest kwetsbare groepen op de arbeidsmarkt op enige
termijn geheel afhankelijk te maken van de vrije markt?
Is dit principieel gezien eigenlijk wel aanvaardbaar?
Een tweede vraag, eveneens van meer principiële aard, is wat een
Overheids-NV toevoegt aan een markt waarop nu al enkele honderden, veelal
private bedrijven opereren.
KLIQ NV wordt een privaat bedrijf, waarvan de aandelen vooralsnog voor
100% in handen van de staat zijn. In de brief van 13 maart 2001 wordt op blz.
9 niet gekozen voor het vrijwillige structuurregime.
Gezien de vermogenspositie, de aantallen personeelsleden en de wettelijk voorgeschreven
instelling van een Ondernemingsraad, zou KLIQ over drie jaar automatisch onder
het structuurregime vallen, aannemende dat de drie genoemde voorwaarden ook
alsdan nog gelden. Is de regering voornemens om op die termijn het structuurregime
wel van toepassing te doen zijn?
In dezelfde alinea wordt, naar de mening van de leden van de CDA-fractie,
terecht gekozen voor een zuivere rolopvatting van de staat als aandeelhouder,
die zich als zakelijke partij zal opstellen en die op gepaste aftand van de
onderneming staat.
Wil de minister exact aangeven wat, als deze wet eenmaal van kracht is
geworden, zijn beleidsmatige rol is naar de vennootschap? Op blz. 26–1855
van de Handelingen van de Tweede Kamer wordt een kabinetsnota aangekondigd,
handelende over staatsdeelnemingen. In dat kader wordt door de minister over
«aanvullend op het bestaande beleid» gesproken.
Kan daarover op dit moment al iets naders worden gezegd? Loopt KLIQ enig risico dat de zuivere rolopvatting, waarover gesproken wordt in
de brief van 13 maart jl., niet volledig gehandhaafd zal worden, in die
zin dat de onderneming minder ruimte zou krijgen om volwaardig als private
onderneming te functioneren?
In de nota naar aanleiding van het nader verslag is op blz. 1 sprake van
het onderbrengen van verschillende activiteiten in afzonderlijke werkmaatschappijen.
In de plenaire behandeling in de Tweede Kamer werden in dit kader een drietal
werkmaatschappijen benoemd, t.w. reïntegratie, employability en detachering,
die ieder voor zich resultaatplichtig zullen zijn en derhalve wel in BV-en
zullen worden ondergebracht. In de brief van 12 november 2001 werden
aan KLIQ onder het kopje «Achtergesteld converteerbaar krediet»
financiële garanties gegeven voor de toekomst van het bedrijf. Gelden
deze garanties voor de gehele NV, inclusief de activiteiten die niet direct
met subsidiabele reïntegratie te maken hebben?
Wat moet verder worden verstaan onder de term «conversie»,
als de solvabiliteit van KLIQ duurzaam zou zakken onder de grens van 30%?
Is conversie dan te verstaan als het omzetten van bestaande leningen in
leningen met een lagere rente of ligt het meer voor de hand dat bestaande
staatsleningen worden omgezet in aandelenkapitaal van de vennootschap?
In de nota van wijziging d.d. 23 maart jl. wordt bij artikel 8 lid 5 uitsluitend
als toelichting gegeven: «Het gebruik van het sofi-nummer in het vijfde
lid is beperkt tot de publieke reïntegratietaken». De leden van
de CDA-fractie hadden hier behoefte aan meer toelichting rondom de vraag wat
precies de publieke reïntegratietaken zijn van het private bedrijf.
De voorzitter van de commissie,
Kneppers-Heijnert
De griffier van de commissie,
Nieuwenhuizen