EK 237c
Notitie minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties inzake artikel 91, derde lid Grondwet

nr. 174b
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 24 januari 2002

Op 18 december jl. werd door uw Kamer een motie aangenomen, ingediend door het lid Van de Beeten, waarin de regering wordt gevraagd een wetsvoorstel voor te bereiden tot wijziging van de Rijkswet van 5 juli 2001, houdende goedkeuring van het op 17 juli 1998 totstandgekomen Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof. De wijziging zou toevoeging inhouden van het zgn. «instemmingsrecht» met betrekking tot de besluiten van de Vergadering van Staten bij het Strafhof op het gebied van de Elementen van Misdrijven en het Reglement van proces- en bewijsvoering.

Van regeringskant is diverse malen naar voren gebracht dat de aan motie ten grondslag liggende redenering door de regering niet kan worden gedeeld. De Elementen van Misdrijven zijn immers niet bindend. Het Reglement van proces- en bewijsvoering bevat nadere, aanvullende regels voor het Hof. Zij bevatten derhalve geen voor de Nederlandse burgers bindende, en dus ook niet rechtstreeks werkende, bepalingen vergelijkbaar met de besluiten van de EU waarvoor op grond van de goedkeuringswet voor het Verdrag van Amsterdam een instemmingsrecht van de Kamers bestaat. De regering is wel bereid dergelijke besluiten tijdig in concept aan de Kamers te doen toekomen, zodat daarover met haar van gedachten kan worden gewisseld.

Ik moge u hierbij dan ook ervan in kennis stellen dat de regering de motie niet zal uitvoeren.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

J. J. van Aartsen

Naar boven