27 469
Uitvoering van de Richtlijn 98/50/EG van de Raad van de Europese Unie van 29 juni 1998 tot wijziging van de Richtlijn 77/187/EEG inzake de onderlinge aanpassing van wetgevingen der lidstaten betreffende het behoud van de rechten van de werknemers bij overgang van ondernemingen, vestigingen of onderdelen van ondernemingen of vestigingen

nr. 163a
NADER VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR JUSTITIE1

Vastgesteld 4 februari 2002

Na lezing van de memorie van antwoord hadden de leden van de vaste commissie nog de volgende opmerkingen en de volgend vragen.

De leden van de PvdA-fractie stelden nog de onderstaande vragen.

Medezeggenschap

De leden van de PvdA-fractie hadden allereerst gevraagd hoe de opdracht van art.5 van de richtlijn, dat kort gezegd medezeggenschap van de werknemers van de onderneming die niet als eenheid blijft bestaan moet waarborgen, wordt geïmplementeerd. Het antwoord op de vraag is een herhaling van wat al is opgemerkt in de memorie van toelichting en draagt dus niet bij aan verdere verheldering van de kwestie. Deze leden zagen graag, dat de regering nader ingaat op deze problematiek en met name op hetgeen daarover is gesteld in het artikel van Beltzer en Holtzer in SMA van juni 2001 bladzijden 304 t/m 306.

Specifiek wordt hierbij aandacht gevraagd voor de volgende punten:

– Het is niet zonder meer duidelijk dat en waarom alleen de ondernemingsraad/personeelsvertegenwoordiging van de verkrijger, bevoegd zou zijn de werknemers van de vervreemder te vertegenwoordigen. Wil de regering dit uitleggen?

– De regering heeft in de memorie van toelichting in de Tweede Kamer en in de memorie van antwoord gesteld, dat de situatie waarin een onderneming wordt overgedragen die niet als zelfstandige eenheid blijft bestaan en waar een OR bestaat, terwijl dit niet het geval is bij de verkrijgende onderneming, zeer uitzonderlijk is. Kan de regering met cijfers adstrueren, hoe vaak deze situatie zich voordoet, zo mogelijk met cijfers van zowel ondernemingen met meer als met minder dan 50 werknemers.

– Hoe is de vertegenwoordiging van werknemers van de vervreemder gewaarborgd, als het gaat om een minderheid ten opzichte van de werknemers van de verkrijger, die bewust ervoor hebben gekozen geen OR in te stellen?

Pensioenen

Is de regering bereid toe te zeggen, dat zij bij de eerstvolgende gelegenheid voor spaarregelingen op grond van art. 3 lid 1 van de Pensioenwet, een vergelijkbare uitzonderingsregeling zal opnemen als voor pensioenregelingen? De regering geeft toe, dat dit consistenter zou zijn.

Faillissement

Op bladzijde 9 van de memorie van antwoord worden de vragen beantwoord, die de leden van de PvdA-fractie hebben gesteld (en waarbij de commissie zich heeft aangesloten) onder punt 7, sub A. Geen antwoord is gegeven op de volgende vragen:

«Wat is in dit verband precies de betekenis van art.6:683 lid 2: iedere rechtsvordering <in verband met> de vernietiging van de opzegging ...verjaart na verloop van 6 maanden? Betekent dit dat een werknemer in elk geval binnen twee maanden na vernietiging van het faillissement de opzegging moet vernietigen, maar dat hij voor alle daarmee verband houdende vorderingen, zoals loonvordering, 6 maanden de tijd heeft?» Graag ontvingen deze leden alsnog een antwoord op deze vraag.

Op bladzijde 9, 10 en 11 van de memorie van antwoord worden de vragen gesteld door genoemde leden onder punt 7B beantwoord. Geen antwoord is gegeven op de vraag of het verschil tussen de termijn van 5 dagen in art. 67, lid 2 en 14 dagen in art. 72, lid 2 niet vreemd is. Ook op deze vraag ontvingen de leden van de PvdA-fractie graag alsnog een antwoord met, zo mogelijk, een verklaring voor het verschil.

De voorzitter van de commissie,

Van de Beeten

De griffier van de commissie,

Eliane Janssen


XNoot
1

Samenstelling: Holdijk (SGP), Rensema (VVD), Jurgens (PvdA), Le Poole (PvdA), Ruers (SP), Rosenthal (VVD) (plv. voorzitter), Dölle (CDA), Kohnstamm (D66), De Wolff (GL), Lodders-Elfferich (CDA), Van de Beeten (CDA), (voorzitter) en Broekers-Knol (VVD).

Naar boven