Kamerstuk
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum brief |
|---|---|---|---|---|
| Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2001-2002 | 27468 nr. 43 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum brief |
|---|---|---|---|---|
| Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2001-2002 | 27468 nr. 43 |
Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 2 oktober 2001
Tijdens de behandeling van het Wetsvoorstel herziening vrijwillige verzekering AOW en ANW (Wet van 26 april 2001, Staatsblad 212) op 24 april 2001, heb ik aan de leden van de Eerste Kamer toegezegd dat ik me nog over enkele vragen die tijdens dat debat waren gesteld, zou buigen, en u hieromtrent schriftelijk zou berichten. Door middel van deze brief kom ik deze toezegging na.
Enkele fracties uitten hun ongenoegen over het feit dat – wederom – een wetsvoorstel onder grote tijdsdruk moest worden behandeld. Naar aanleiding van een opmerking hierover door mevrouw De Wolff (GroenLinks) heb ik toegezegd de mogelijkheid te onderzoeken of in toekomstige wetsvoorstellen op het terrein van de sociale verzekeringen flexibele invoeringstermijnen kunnen worden opgenomen.
Indien in een wetsvoorstel twee of meer los van elkaar staande artikelen of onderdelen zijn opgenomen, die niet noodzakelijk op dezelfde datum in werking hoeven te treden, kan worden gekozen voor het opnemen van een standaard-inwerkingtredingsbepaling. Dit houdt in dat de artikelen van de wet in werking treden op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen en onderdelen daarvan verschillend kan worden gesteld. Dat geeft de mogelijkheid om losstaande onderdelen van de wet verschillend te behandelen afhankelijk van bijzondere omstandigheden en vereiste urgentie. Ik ben voornemens om, indien in een wetsvoorstel op het terrein van de sociale verzekeringen verschillende onderdelen worden geregeld, die niet noodzakelijk op dezelfde datum in werking hoeven te treden, een dergelijke flexibele inwerkingtredingsbepaling op te nemen, voorzover dat thans niet al gebeurt.
Mevrouw Van Leeuwen (CDA) pleitte er voor dat het kabinet amendementen die verstrekkende gevolgen kunnen hebben voor mensen pas na een behoorlijke uitvoeringstoets aan de stemmingen over een wetsontwerp toe te voegen.
Een bewindspersoon kan uiteraard zijn politieke oordeel over een amendement geven, eventuele twijfels over de uitvoerbaarheid van een amendement uitspreken en in voorkomende gevallen voorstellen om de stemming uit te stellen teneinde nader onderzoek naar de uitvoerbaarheid te kunnen (laten) verrichten. Het is echter de Tweede Kamer die krachtens de Grondwet zelfstandig beslist over het indienen en het in stemming brengen van amendementen, zoals ook alleen de Tweede Kamer zelf beslist over het vragen van advies over haar eigen voorstellen en het voorleggen van een amendement voor een uitvoeringstoets. Het kabinet heeft daar geen zeggenschap over.
Voorts vroeg mevrouw Van Leeuwen de Eerste Kamer op de hoogte te houden van de criteria die het Landelijk Instituut Sociale Verzekeringen (Lisv) gaat ontwikkelen met betrekking tot een nog in te voeren hardheidsclausule in de WAJONG.
Het kabinet merkt naar aanleiding van dit verzoek op, dat een wetsvoorstel tot wijziging van artikel 17, zevende lid, van de WAJONG, waarmee wordt geregeld dat het Lisv de bevoegdheid krijgt om in gevallen van kennelijke hardheid af te wijken van het exportverbod ingevolge artikel 17, eerste lid, van de WAJONG, begin september is ingediend bij de Tweede Kamer.
Op grond van Bijlage VI van Verordening (EEG) nr. 1408/71, kunnen de in een andere lidstaat dan Nederland wonende partners van werknemers of zelfstandigen die in ons land werken en die dus verplicht verzekerd zijn op grond van het Nederlandse sociale verzekeringsstelsel, zich gedurende die periode vrijwillig verzekeren voor de AOW en de ANW. Eindigt de verplichte verzekering van de betreffende werknemer of de zelfstandige, dan eindigt met ingang van dezelfde datum de mogelijkheid van vrijwillige verzekering voor de partner. De mogelijkheid van vrijwillige verzekering geldt overigens niet alleen voor partners van actieven maar tevens van postactieven die een WAO-uitkering hebben en op grond daarvan verplicht verzekerd zijn voor de volksverzekeringen.
Tot 1 januari 2000 waren in het buitenland wonende postactieven die een wettelijke, langlopende, Nederlandse uitkering ontvangen, verplicht verzekerd voor de volks-verzekeringen. Het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999 (KB 746) is met ingang van die datum zodanig gewijzigd dat de verzekeringsplicht van deze personen per die datum eindigde. Uiteraard behouden zij wel gewoon hun uitkering. Ook aan de vrijwillige verzekering van de partners van deze uitkeringsgerechtigden kwam uit hoofde van het gestelde in eerder genoemde Bijlage daardoor een einde. Mevrouw Van Leeuwen vroeg zich af of deze consequentie – het niet langer kunnen deelnemen aan de vrijwillige verzekering AOW en ANW – mogelijkerwijs over het hoofd is gezien of dat het continueren van de vrijwillige verzekering voor deze groep van personen mogelijkerwijs te lastig was.
Aan KB 746 ligt de beleidsdoelstelling ten grondslag om een nauwere relatie tot stand te brengen tussen ingezetenschap en het verzekerd zijn voor de volksverzekeringen. Het gevolg hiervan is dat vanaf 1 januari 2000 groepen van personen die tot die datum verzekerd waren voor de volksverzekeringen, niet langer bij het Nederlandse socialeverzekeringsstelsel zijn aangesloten. Het past niet binnen deze beleidsdoelstelling om voor de echtgenoten van deze voormalige werknemers wier verplichte verzekering is beëindigd als gevolg van de herziening van het Besluit uitbreiding en beperking volksverzekeringen, de bevoegdheid te handhaven om vrijwillig verzekerd te zijn op grond van Bijlage VI van Verordening (EEG) nr. 1408/71. Deze categorie van personen had immers slechts een uiterst beperkte band met het Nederlandse socialeverzekeringsstelsel.
Mevrouw Van Leeuwen vroeg om in overleg met de SVB het aantal mensen in beeld te brengen dat om financiële redenen niet langer deelneemt aan de vrijwillige verzekering AOW en ANW in verband met de verhoging van de minimumpremie van 5% naar 10% van het bedrag dat in enig jaar ten hoogste verschuldigd kan zijn. Uit informatie van de SVB is gebleken dat het nog te vroeg is om uitspraken te kunnen doen over het aantal opzeggingen, omdat de desbetreffende premienota's pas halverwege dit kalenderjaar aan de vrijwillig verzekerden zijn verzonden. Pas aan het eind van dit jaar zal duidelijk zijn hoeveel personen hebben besloten de vrijwillige verzekering niet langer te continueren.
Naar aanleiding van een vraag van mevrouw Van Leeuwen over het niet-gebruik van de Abw door met name oudere personen in verband met niet-verzekerde AOW-jaren, kan worden opgemerkt dat deze aangelegenheid op 30 mei 2001 door de Minister van SZW is besproken met VNG, IPO en de Alliantie voor sociale rechtvaardigheid. De VNG heeft bij die gelegenheid toegezegd stappen te zullen ondernemen op het gebied van voorlichting.
De eerder verschenen stukken inzake dit wetsvoorstel zijn gedrukt onder EK nrs. 122 t/m 122h, vergaderjaar 2000–2001.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-20012002-27468-43.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.