nr. 239d
NADERE MEMORIE VAN ANTWOORD
De leden van de fractie van het CDA hebben naar aanleiding van de memorie
van antwoord nog enkele opmerkingen gemaakt en vragen gesteld over de observatiemachtiging.
De leden van de fracties van D66, de SGP en de ChristenUnie hebben zich bij
deze vragen aangesloten. Tevens hebben de leden van de fractie van de PvdA
nog enkele aanvullende vragen gesteld.
De leden van de fractie van het CDA vragen naar de bedoeling van de zin
uit de memorie van antwoord luidend «Het aanhouden van de inwerkingtreding
van beide amendementen is naar onze mening niet meer noodzakelijk omdat voor
de inwerkingtreding van de voorwaardelijke machtiging het verkommerden- en
verloederdenonderzoek zal zijn afgerond». Daarmee is uitsluitend bedoeld
te zeggen dat de resultaten van het verkommerden- en verloederdenonderzoek
in de tijd op een eerder moment beschikbaar zullen zijn, dan de voorziene
inwerkingtreding van de observatiemachtiging.
Uit de gestelde vragen en gemaakte opmerkingen in het nader voorlopig
verslag maken wij op dat de leden van de fractie van het CDA de inwerkingtreding
van de observatiemachtiging afhankelijk willen stellen van de onderzoeksresultaten
van het verkommerden- en verloederdenonderzoek. De leden van deze fractie
geven aan dat er in hun optiek slechts twee mogelijkheden zijn, namelijk dat
de resultaten van het onderzoek de wenselijkheid c.q. noodzakelijkheid van
het gaan werken met de observatiemachtiging bevestigen of dat juist blijkt
dat de observatiemachtiging geen geschikte oplossing is voor de problematiek
van verkommerden en verloederden.
In aanvulling op de twee – door de leden van de CDA-fractie –
geschetste mogelijkheden, bestaat er onzes inziens ook nog de meer voor de
hand liggende mogelijkheid dat het verkommerden- en verloederdenonderzoek
géén antwoord geeft op de vraag of de observatiemachtiging wel
of geen geschikt instrument is voor deze categorie personen. De leden van
de fractie van de PvdA wijzen ook op deze mogelijkheid. Het verkommerden-
en verloederdenonderzoek is immers reeds in 1999 gestart en was dus al geruime
tijd gaande toen de observatiemachtiging bij amendement onderdeel werd van
het wetsvoorstel. In dit onderzoek wordt onder meer onderzocht
welke aspecten een rol spelen bij het niet (meer) krijgen van adequate zorg,
bij welke personen deze problematiek zich voordoet en om welke aantallen het
gaat. Het onderzoek is derhalve gericht op toekomstig beleid in algemene zin
voor mensen die «verkommeren en verloederen» en niet specifiek
op maatregelen op grond van de Wet Bopz. Laat staan op nieuwe maatregelen
zoals het instrument van de observatiemachtiging. Het onderzoek zal dus naar
verwachting geen aanknopingspunten bieden voor de observatiemachtiging.
Alhoewel wij begrip hebben voor het verzoek van de leden van de CDA-fractie
om de inwerkingtreding afhankelijk te stellen van de resultaten van het verkommerden-
en verloederdenonderzoek achten wij dit gelet op het voorgaande geen zinvolle
optie.
De resultaten van het verkommerden- en verloederdenonderzoek worden aan
het einde van deze zomer verwacht. Naar aanleiding van de motie Buijs (Kamerstukken
II 2001/ 02, 27 289, nr. 34) is al toegezegd dat de regering op korte
termijn met een plan van aanpak zal komen. De leden van de fractie van de
PvdA vragen of een meer definitieve conclusie over het nut van de observatiemachtiging
voor de groep verkommerden en verloederden veeleer afhankelijk is van de evaluatie
van de observatiemachtiging. Het ligt naar onze mening in de rede dat de evaluatie
van de observatiemachtiging meer concrete informatie zal opleveren over het
nut en de noodzaak van de observatiemachtiging dan het verkommerden- en verloederdenonderzoek.
In antwoord op de vraag van de leden van de fractie van de PvdA naar de
tijdsplanning merken wij op dat wij voornemens waren de inwerkingtreding van
de observatiemachtiging afhankelijk te stellen van de onderzoeksopzet van
de evaluatie van de observatiemachtiging en van het traject van de nadere
(uitvoerings)regelgeving en niet van een nader onderzoek. De leden van de
fractie van de PvdA mochten dan ook terecht veronderstellen dat geen nader
onderzoek moest worden afgewacht. Momenteel zijn de onderzoeksopzet voor de
evaluatie van de observatiemachtiging en de wijziging van de algemene maatregelen
van bestuur in ambtelijke voorbereiding.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
E. Borst-Eilers
De Minister van Justitie,
A. H. Korthals