27 084
Wijziging van de titels 6 en 8 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (rechten en plichten echtgenoten en geregistreerde partners)

nr. 42
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE

1 De eerder verschenen stukken inzake dit wetsvoorstel zijn gedrukt onder EK nrs. 122 t/m 122h, vergaderjaar 2000–2001.

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 20 september 2001

Tijdens de behandeling van het wetsvoorstel Wijziging van de titels 6 en 8 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (rechten en plichten echtgenoten en geregistreerde partners) (27 084) is aan de orde gekomen de hantering van het begrip «gezamenlijke huishouding» in de wetgeving op het gebied van belastingen en sociale zekerheid. Ik heb naar aanleiding van een vraag van mevrouw Le Poole opgemerkt dat ik de Kamer op de hoogte zou stellen van de stand van zaken van de inventarisatie naar leefvormen in wet- en regelgeving. Met deze brief wil ik Uw Kamer graag ter zake informeren.

Op 14 augustus 1996 is aan Uw Kamer ter uitvoering van het kabinetsstandpunt leefvormen toegezonden het Rapport harmonisatie leefvormbepalingen (TK Kamerstuk 22 700, nr. 21). Onderzocht is in hoeverre er mogelijkheden zijn om te komen tot harmonisatie van leefvormbepalingen in bestaande wetgeving. In het rapport is voorgesteld het grote aantal leefvormbepalingen met betrekking tot niet-huwelijkse samenlevingsvormen terug te brengen tot twee modelbepalingen: een voor die gevallen waarin het bestaan van een nauwe persoonlijke betrekking tussen niet met elkaar gehuwden voor regelgeving relevant is en een voor alle overige regelgeving. In het eerste geval wordt de term «levensgezel» gehanteerd, voor het tweede geval wordt de term «voeren van een gezamenlijke huishouding gereserveerd».

Deze modelbepalingen zijn opgenomen in Aanwijzing 72c van de Aanwijzingen voor de regelgeving. Bij regelgeving die sindsdien is opgesteld wordt deze aanwijzing als uitgangspunt genomen.

Naar aanleiding van het kabinetsstandpunt heeft de Minister van SZW een aantal sociale zekerheidswetten gewijzigd in verband met de eenvormige definiëring van de term gezamenlijke huishouding (Veegwet SZW 1997, Stb. 1997, 789) in het licht van de modelbepalingen.

In de Wet inkomstenbelasting 2001 is het begrip partner geïntroduceerd. Naast de niet duurzaam gescheiden levende gehuwde is de ongehuwd samenlevende die aan bepaalde voorwaarden voldoet in de definitie van de partner opgenomen. Alleen de meerderjarige ongehuwde met een duurzame samenlevingsrelatie kan als partner kwalificeren. Teneinde hieraan te voldoen zal de ongehuwde met een andere ongehuwde gedurende meer dan zes maanden een gezamenlijke huishouding moeten voeren en – om doelmatigheidsredenen – op hetzelfde woonadres staan ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens. Voorts is een voorwaarde dat ongehuwd samenlevenden hun gezamenlijke keuze voor een fiscale behandeling als partner kenbaar maken. Inhoudelijk stemt de partnerregeling in de Wet inkomstenbelasting 2001 overeen met de modelbepaling in aanwijzing 72a.

Uit deze voorbeelden op het terrein van de sociale zekerheid en de fiscaliteit blijkt dat de in 1996 ontwikkelde modelbepalingen consistent worden toegepast. Ik acht dan ook geen noodzaak aanwezig om een nieuwe doorlichtingsoperatie van wet- en regelgeving te starten.

De Staatssecretaris van Justitie,

N. A. Kalsbeek

Naar boven