nr. 50a
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG
Ontvangen 4 december 2001
Met belangstelling hebben wij kennisgenomen van het verslag dat is uitgebracht
door de vaste commissie van Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat
over het onderhavige wetsvoorstel. Hieronder gaan wij in op de enkele vraag
die ons is gesteld en de enkele opmerking die ons is voorgelegd.
Op de vraag van de leden van het CDA in welke mate op de balansen van
de politieregio's eigen vermogen staat dat samenhangt met historische factoren
zoals de grond en de gebouwen van de vroegere gemeentepolitie, antwoorden
wij als volgt. Medio 2000 is door de Stuurgroep implementatie modernisering
politiezorg (STIMP) een rapport over de vermogenspositie van de politieregio's
uitgebracht. In het rapport heeft de stuurgroep de feitelijke eigen vermogens
van de politieregio's genormeerd, onder meer door uit te gaan van genormeerde
gegevens voor de huisvesting. Op basis van de aldus genormeerde vermogens
is op advies van de STIMP besloten tot onderlinge verevening van de vermogens
tussen de regio's over te gaan. Deze vereveningsoperatie vindt thans plaats
en loopt nog tot en met 2003. Het gevolg van deze verevening is dat de eigen
vermogens van de regio's gedurende deze periode in een meer gelijkwaardige
verhouding ten opzichte van elkaar worden gebracht. De vermogensposities zullen
alsdan binnen een aanvaardbare bandbreedte rond een normvermogen zijn teruggebracht.
Het vraagstuk van de mogelijke verschillen tussen de vermogens die niet zouden
samenhangen met het niet-aanwenden van ontvangen middelen is in dat geval
niet meer aan de orde.
De regels die op basis van de voorgestelde bepaling worden gesteld ten
aanzien van het vermogen zullen volgens de huidige inzichten geen betrekking
hebben op de absolute omvang van het vermogen van de regio's. Op deze wijze
beschouwd, vindt derhalve geen normering van het eigen vermogen plaats. Zoals
wij in de memorie van antwoord (Kamerstukken I 2000–2001, 27 039,
nr. 251a) hebben aangegeven, moet bij de vormgeving van het vermogensbeheer
worden gedacht aan het definiëren van verhoudingsgetallen (indicatoren)
die op het onderhavige terrein op relatief eenvoudige en snelle wijze een
beeld geven van een aantal aspecten van de bedrijfsvoering het korps. Op basis
van de balans en de staat van baten en lasten worden indicatoren
ontwikkeld die niet alleen tot uitdrukking brengen in hoeverre de financiële
positie van de desbetreffende regio gezond is, maar die ook inzichtelijk maken
in hoeverre de ontvangen Rijksbijdrage door de regio in voldoende mate wordt
aangewend voor politiezorg. Daarbij is het van belang dat de indicator die
een beeld geeft van de aanwending van de baten ten behoeve van de politiezorg
in de regio, uitgaat van een evenwichtige en verantwoorde verdeling tussen
de personele lasten en, als complement daarvan, de materiële lasten van
de regio. Deze baten bestaan hoofdzakelijk uit de bijdrage die door het Rijk
ten behoeve van de politiezorg wordt verstrekt. Bij de beoordeling van een
korps zullen alle indicatoren die in dit verband worden gedefinieerd in onderlinge
samenhang in de beschouwingen worden betrokken.
Met betrekking tot de opmerking van alle leden van de commissie dat zij
de openbare behandeling van dit wetsvoorstel eerst te willen aanvangen nadat
het door de minister toegezegde ontwerp van de algemene maatregel van bestuur
aan de Kamer is toegezonden, merken wij het volgende op. Omtrent de regels
die op grond van de voorgestelde bepaling bij algemene maatregel van bestuur
en bij ministeriële regeling worden gegeven, heeft de Minister van Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties onlangs advies gevraagd aan het Korpsbeheerdersberaad
en de Raad van Hoofdcommissarissen. Conform de toezegging die bij de behandeling
van het onderhavige wetsvoorstel in de Tweede Kamer is gedaan, zal het concept
van de algemene maatregel van bestuur aan de Kamer worden gezonden.
De Minister van Justitie,
A. H. Korthals
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
K. G. de Vries