27 039
Wijziging van artikel 45 van de Politiewet 1993 in verband met het stellen van regels ten aanzien van het vermogen van de regio's

nr. 50a
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 4 december 2001

Met belangstelling hebben wij kennisgenomen van het verslag dat is uitgebracht door de vaste commissie van Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat over het onderhavige wetsvoorstel. Hieronder gaan wij in op de enkele vraag die ons is gesteld en de enkele opmerking die ons is voorgelegd.

Op de vraag van de leden van het CDA in welke mate op de balansen van de politieregio's eigen vermogen staat dat samenhangt met historische factoren zoals de grond en de gebouwen van de vroegere gemeentepolitie, antwoorden wij als volgt. Medio 2000 is door de Stuurgroep implementatie modernisering politiezorg (STIMP) een rapport over de vermogenspositie van de politieregio's uitgebracht. In het rapport heeft de stuurgroep de feitelijke eigen vermogens van de politieregio's genormeerd, onder meer door uit te gaan van genormeerde gegevens voor de huisvesting. Op basis van de aldus genormeerde vermogens is op advies van de STIMP besloten tot onderlinge verevening van de vermogens tussen de regio's over te gaan. Deze vereveningsoperatie vindt thans plaats en loopt nog tot en met 2003. Het gevolg van deze verevening is dat de eigen vermogens van de regio's gedurende deze periode in een meer gelijkwaardige verhouding ten opzichte van elkaar worden gebracht. De vermogensposities zullen alsdan binnen een aanvaardbare bandbreedte rond een normvermogen zijn teruggebracht. Het vraagstuk van de mogelijke verschillen tussen de vermogens die niet zouden samenhangen met het niet-aanwenden van ontvangen middelen is in dat geval niet meer aan de orde.

De regels die op basis van de voorgestelde bepaling worden gesteld ten aanzien van het vermogen zullen volgens de huidige inzichten geen betrekking hebben op de absolute omvang van het vermogen van de regio's. Op deze wijze beschouwd, vindt derhalve geen normering van het eigen vermogen plaats. Zoals wij in de memorie van antwoord (Kamerstukken I 2000–2001, 27 039, nr. 251a) hebben aangegeven, moet bij de vormgeving van het vermogensbeheer worden gedacht aan het definiëren van verhoudingsgetallen (indicatoren) die op het onderhavige terrein op relatief eenvoudige en snelle wijze een beeld geven van een aantal aspecten van de bedrijfsvoering het korps. Op basis van de balans en de staat van baten en lasten worden indicatoren ontwikkeld die niet alleen tot uitdrukking brengen in hoeverre de financiële positie van de desbetreffende regio gezond is, maar die ook inzichtelijk maken in hoeverre de ontvangen Rijksbijdrage door de regio in voldoende mate wordt aangewend voor politiezorg. Daarbij is het van belang dat de indicator die een beeld geeft van de aanwending van de baten ten behoeve van de politiezorg in de regio, uitgaat van een evenwichtige en verantwoorde verdeling tussen de personele lasten en, als complement daarvan, de materiële lasten van de regio. Deze baten bestaan hoofdzakelijk uit de bijdrage die door het Rijk ten behoeve van de politiezorg wordt verstrekt. Bij de beoordeling van een korps zullen alle indicatoren die in dit verband worden gedefinieerd in onderlinge samenhang in de beschouwingen worden betrokken.

Met betrekking tot de opmerking van alle leden van de commissie dat zij de openbare behandeling van dit wetsvoorstel eerst te willen aanvangen nadat het door de minister toegezegde ontwerp van de algemene maatregel van bestuur aan de Kamer is toegezonden, merken wij het volgende op. Omtrent de regels die op grond van de voorgestelde bepaling bij algemene maatregel van bestuur en bij ministeriële regeling worden gegeven, heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties onlangs advies gevraagd aan het Korpsbeheerdersberaad en de Raad van Hoofdcommissarissen. Conform de toezegging die bij de behandeling van het onderhavige wetsvoorstel in de Tweede Kamer is gedaan, zal het concept van de algemene maatregel van bestuur aan de Kamer worden gezonden.

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

K. G. de Vries

Naar boven