nr. 101a
VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR JUSTITIE1
Vastgesteld 20 december 2001
Het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel gaf de commissie aanleiding
tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.
De leden van de VVD-fractie hadden met interesse
kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel. Zij onderschreven de noodzaak
van codificatie en waren met de regering van mening dat eenduidigheid dient
te bestaan over de vraag welk rechtsregime van toepassing is bij het vaststellen
van de familierechtelijke betrekkingen uit hoofde van afstamming. Een gang
naar de rechter zal daardoor minder snel noodzakelijk zijn.
De leden van de VVD-fractie hadden twee vragen c.q. opmerkingen over het
wetsvoorstel, in de eerste plaats over artikel 7, lid 4. Voor wettiging van
een kind door een beslissing van een rechterlijke of andere bevoegde autoriteit,
is bepalend het tijdstip van de indiening van het verzoek of de vordering.
Daarmee heeft de regering gekozen voor het standpunt van de Staatscommissie
en niet voor het standpunt van de Permanente Commissie. De leden van de VVD-fractie
vroegen of toch niet het tijdstip van de rechterlijke beslissing zélf
als uitgangspunt zou moeten worden genomen teneinde rechtsonzekerheid te voorkomen.
Zij konden zich voorstellen dat met betrekking tot buitenslands tot stand
gekomen rechterlijke beslissingen, waarbij familierechterlijke betrekkingen
door middel van wettiging tot stand zijn gekomen, de daadwerkelijke rechterlijke
beslissing meer rechtszekerheid biedt dan een soms minder duidelijk tijdstip
van indiening van het verzoek of de vordering. Deze leden zouden graag de
visie van de regering vernemen op dit punt.
In de tweede plaats merkten deze leden op dat in het gewijzigde voorstel
van wet in art. 2, lid 4 na «gehuwd geweest zijnde» de zinsnede
«nog levende» is toegevoegd. De toelichting bij de nota van wijziging
vermeldt dat het vereiste van instemming van de (ex)-echtgenoot niet wordt
gesteld als deze reeds is overleden. Dit leek de leden van de VVD-fractie
alleszins redelijk. De tekst van art. 2, lid 4 is met de genoemde toevoeging
echter nogal bizar komen te luiden. De tekst lezend zoals deze is opgeschreven,
drong zich bij deze leden de vraag op hoe een man waarmee de vrouw
gehuwd is of gehuwd is geweest, actief kan «toestemmen» als hij
niet meer in leven is.
Vertrouwende, dat deze vragen tijdig zullen worden beantwoord, acht de
commissie de openbare beraadslaging over het onderhavige wetsvoorstel voldoende
voorbereid.
De voorzitter van de commissie,
Van de Beeten
De griffier van de commissie,
Janssen
XNoot
1Samenstelling: Holdijk (SGP), Rensema (VVD), Jurgens (PvdA), Le Poole
(PvdA), Ruers (SP), Rosenthal (VVD), (plv. voorzitter), Dölle (CDA),
Kohnstamm (D66), De Wolff (GL), Lodders-Elfferich (CDA), Van de Beeten (CDA),
(voorzitter) en Broekers-Knol (VVD).