nr. 372
BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE
Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 3 juni 2002
Tijdens de behandeling van het wetsvoorstel Wijziging van de regeling
van het DNA-onderzoek in strafzaken (26 271) op 2 juli 2001 heb ik naar
aanleiding van vragen van het Eerste Kamerlid, mevrouw Timmerman-Buck (CDA),
toegezegd te zullen bevorderen dat het Nederlands Forensisch Instituut en
het College bescherming persoonsgegevens met elkaar in overleg treden over
de wijze van invulling van de toezichthoudende rol van laatstgenoemde op de
juiste werking van de DNA-databank.
Het NFI voert ingevolge artikel 14, derde lid van het Besluit DNA-onderzoeken
in strafzaken (Besluit van 27 augustus 2001, Stbl. 2001, 400) het beheer van
de DNA-databank; de eindverantwoordelijkheid voor de DNA-databank ligt bij
de minister van Justitie (artikel 14, tweede lid van genoemd Besluit). Uit
die verantwoordelijkheid vloeit voort dat ik er voor dien zorg te dragen dat
persoonsgegevens alleen in overeenstemming met de wet en op behoorlijke en
zorgvuldige wijze worden verwerkt. Dat betekent dat de verantwoordelijke,
samen met de beheerder, passende technische en organisatorische maatregelen
treft, opdat persoonsgegevens juist en nauwkeurig zijn alsmede beveiligd tegen
verlies of onrechtmatige verwerking. Daarom zijn er tal van maatregelen, voorzieningen
en regeling getroffen om de juiste werking van de DNA-databank te waarborgen.
De toegang tot de DNA-databank is via organisatorische en technische maatregelen
ingeperkt tot slechts enkele daartoe geautoriseerde personen. Op basis van
het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken zijn door het NFI en het openbaar
ministerie procedures uitgewerkt om mutaties in de strafrechtelijke status
van personen, die zijn opgenomen in de DNA-databank, adequaat te kunnen verwerken.
Voor alle procedures die door het NFI worden gehanteerd, geldt overigens
dat die regelmatig via interne en externe audits worden getoetst (onder meer
ook via accreditatie door de laboratoriumonderzoeken door de Raad van Accreditatie).
Op 2 april jl. is overleg gevoerd tussen vertegenwoordigers van het NFI,
het College bescherming persoonsgegevens en mijn departement om te bezien
of en zo ja, welke andere maatregelen gewenst zouden zijn in het kader van
het toezicht op de DNA-databank. Op basis daarvan is besloten dat het NFI
niet alleen de door het College bescherming persoonsgegevens aangereikte instrumenten
voor een «quick scan» en voor zelfevaluatie zal toepassen/implementeren.
Tevens zal het NFI een extern bureau opdracht geven om een meer uitgebreide
«privacy audit» te verrichten. Het College bescherming persoonsgegevens
is bereid gevonden om de eerste twee jaar actief betrokken te zijn, zowel
in de fase van de tot stand koming van de onderzoeksopdracht aan/voor het
externe bureau als in de fase van de interpretatie van de onderzoeksresultaten
(auditrapportage). Een en ander laat natuurlijk onverlet de zelfstandig wettelijke
taak van het College bescherming persoonsgegevens om toe te zien op de verwerking
van persoonsgegevens en daarnaar desgewenst nader onderzoek in te stellen.
In 2004 zal opnieuw bezien worden of ondernomen acties afdoende zijn gebleken,
ook met het oog op de inwerkingtreding van voorgenomen nieuwe wetgeving op
DNA terrein (zoals het wetsvoorstel DNA-onderzoek bij veroordeelden en het
wetsvoorstel DNA en uiterlijk waarneembare persoonskenmerken).
Ik hoop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.
De Minister van Justitie,
A. H. Korthals