Kamerstuk
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum ontvangst |
|---|---|---|---|---|
| Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2001-2002 | 25828 nr. 26a |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum ontvangst |
|---|---|---|---|---|
| Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2001-2002 | 25828 nr. 26a |
Ontvangen 16 oktober 2001
Met belangstelling heb ik kennisgenomen van de vragen in het nader voorlopig verslag, die ik hierna zal beantwoorden mede namens de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij.
De leden van de fractie van de PvdA hadden kennisgenomen van de memorie van antwoord en geconstateerd dat zij er kennelijk onvoldoende in waren geslaagd hun zorgen met betrekking tot het gebruik van het sofi-nummer als persoonsgebonden nummer in het onderwijs over te brengen. Zij adstrueerden hun zorgen met een – in hun ogen niet geheel denkbeeldig – voorbeeld.
Ook de leden van de fracties van GroenLinks en de ChristenUnie waren benieuwd naar het antwoord van de minister naar aanleiding van deze casus.
De levensloop van Jan zoals die wordt geschetst door de leden van de PvdA-fractie, is inderdaad niet geheel denkbeeldig. Voor wat betreft de consequenties die deze leden verbinden aan het RMC-dossier van Jan, ligt dit echter anders.
In de eerste plaats zal het RMC dat in het kader van het traject richting startkwalificatie contact zoekt met de werkgever, niet de inhoud van het dossier aan de werkgever van Jan mogen verstrekken of meedelen, behoudens het feit dat Jan niet over een startkwalificatie beschikt (maar dat is de werkgever bekend en heeft hem er niet van weerhouden Jan in dienst te nemen). De ontslagdreiging zal zich in de praktijk derhalve niet voordoen.
In de tweede plaats kan de bankemployee in het voorbeeld slechts dankzij strafbaar handelen van diens buurman informatie krijgen uit het RMC-dossier van Jan. Deze buurman schendt namelijk opzettelijk de voor hem geldende geheimhoudingsplicht, bedoeld in artikel 12, tweede lid, Wbp. Hij maakt zich daarmee schuldig aan het misdrijf, bedoeld in artikel 272 van het Wetboek van Strafrecht (in casu géén klachtdelict), hetgeen kan worden bestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of een geldboete van de vierde categorie (maximaal 25 000 gulden). Bovendien handelt de bankemployee op zijn beurt weer strafbaar door de bedoelde gegevens verder te verstrekken aan de verzekeringsmaatschappij. De wetgever heeft derhalve maximale waarborgen gecreëerd ter voorkoming van misbruik en oneigenlijk gebruik van persoonsgegevens. Dat is ook meer dan voldoende gebeurd in het voorliggende wetsvoorstel, dat in samenhang met de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) gelezen moet worden. Dat ook het College bescherming persoonsgegevens (v/h Registratiekamer) dit oordeel is toegedaan, blijkt uit zijn advies van 21 juni 2000 inzake de tweede nota van wijziging: «Naar het oordeel van de Registratiekamer blijkt uit de nieuwe tekst de ambitie voor een zorgvuldige en verantwoorde omgang met het sofi-nummer en de daaraan toe te voegen persoonsgegevens. Er is nu uitvoerig aandacht besteed aan waarborgen die de kans op misbruik en oneigenlijk gebruik van de persoonsgegevens moeten minimaliseren. Het kabinet kiest daarbij voor een scheiding van beheer en gebruik, en voor een consequent doorgevoerd onderscheid tussen gebruik op individueel en niet-individueel niveau. Dit heeft geresulteerd in een nagenoeg uitputtende regeling van de informatievoorziening in de wet en aanscherping van enkele bepalingen uit het voorstel van Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp).»
In de derde plaats staat de geschetste problematiek los van het gebruik van het sofi-nummer als persoonsgebonden nummer in het onderwijs, en derhalve van het onderhavige wetsvoorstel. Het gaat in het voorbeeld immers om het (onrechtmatig) verstrekken van gegevens die zijn verkregen uit een bestaand persoonsdossier. Daarvoor is het sofi-nummer niet nodig.
Het voorbeeld onderstreept overigens wel het belang dat (ouders van) leerlingen, deelnemers en studenten – maar ook de overige burgers van dit land – weten dat zij recht op inzage van de over hen opgenomen gegevens hebben en kunnen verzoeken deze gegevens te verbeteren of te verwijderen. Dit is een van de zaken die bij de uitreiking van het sofi-nummer aan de (ouders van) leerlingen, deelnemers en studenten zullen worden gecommuniceerd. Op de binnenkort te openen website over het persoonsgebonden nummer in het onderwijs en andere publicaties met de doelgroepen onderwijsinstellingen en (ouders van) leerlingen, deelnemers en studenten zal daarover actieve voorlichting worden gegeven. Ook wordt verwezen naar de publiekscampagne van het Ministerie van Justitie, die momenteel onder de wervende titel «We zijn allemaal bekende Nederlanders» ter begeleiding van de inwerkingtreding van de Wbp met ingang van 1 september jl. wordt gevoerd.
De leden van de fractie van de PvdA wilden precies weten welke aan het sofi-nummer gerelateerde gegevens in de leerlingenadministraties enregistraties van de scholen mogen worden opgenomen. Zij concludeerden namelijk dat de in het wetsvoorstel opgenomen gegevens niet limitatief zijn.
De conclusie van deze leden is onjuist. Er moet namelijk een onderscheid worden gemaakt tussen enerzijds de gegevens die de school tezamen het sofi-nummer aan de IB-Groep moet verstrekken, en anderzijds (in ruimere zin) de gegevens die in de schooladministratie mogen worden opgenomen. De gegevens die de school tezamen met het sofi-nummer aan de IB-Groep moet verstrekken, worden wel degelijk limitatief opgesomd in het wetsvoorstel (zie bijvoorbeeld artikel 178a, tweede lid, WPO). Andere dan de daar expliciet genoemde gegevens mogen derhalve door de school niet tezamen met het sofi-nummer aan de IB-Groep worden verstrekt.
Het sofi-nummer zal uiteraard wel – evenals de andere in het wetsvoorstel genoemde gegevens – in de schooladministratie moeten worden opgenomen (dit betekent overigens niet dat de school het sofi-nummer als registratienummer voor zijn administratie mag gebruiken!). Bovendien kent de onderwijswetgeving nadere regels voor de gegevens en bescheiden van leerlingen en ouders die in ieder geval in de schooladministratie moeten worden opgenomen. Voor wat betreft het primair onderwijs kan bijvoorbeeld worden verwezen naar artikel 6 van het Bekostigingsbesluit WPO en de daarop gebaseerde Regeling leerlingenadministratie WBO. Voor zover het daarbij gaat om andere gegevens dan de gegevens die in het wetsvoorstel worden genoemd, mogen zij – zoals gezegd – niet tezamen met het sofi-nummer van de leerling aan de IB-Groep worden verstrekt.
Het volgende voorbeeld dient ter toelichting. Krachtens het voorgestelde artikel 178a, tweede lid, WPO moet een basisschool onder andere het gewicht van de leerling, bedoeld in artikel 15b, eerste lid, van het Formatiebesluit WPO, aan de IB-Groep verstrekken in combinatie met het sofi-nummer. Het gewicht is derhalve als zodanig (d.w.z.: 0,25; 0,4; 0,7; of 0,9) in de schooladministratie opgenomen, evenals het sofi-nummer. Daarnaast moeten krachtens de Regeling leerlingenadministratie WBO met betrekking tot het gewicht een aantal gegevens in de leerlingenadministratie worden opgenomen, waaronder het geboorteland en de opleiding van de vader en de moeder, het beroep van de meest verdienende ouder en een door de ouders ondertekende verklaring omtrent de juistheid van deze gegevens. De in de vorige zin bedoelde gegevens mogen echter door de school niet in combinatie met het sofi-nummer aan de IB-Groep worden verstrekt. Uiteraard is op de (geautomatiseerde) verwerking van de leerlinggegevens in de schooladministratie de Wbp ten volle van toepassing.
Zoals gezegd, worden de gegevens die de school tezamen met het sofi-nummer aan de IB-Groep moet verstrekken, limitatief in het wetsvoorstel opgesomd. Een dergelijke limitatieve opsomming bestaat echter niet voor andere gegevens die de school in de schooladministratie wenst op te nemen. De school mag dus ook andere leerlinggegevens verwerken, maar mag deze niet gekoppeld aan het sofi-nummer aan de IB-Groep verstrekken. Bovendien mogen op grond van de Wbp dergelijke persoonsgegevens slechts verwerkt worden, indien de gegevensverwerking noodzakelijk is voor de behartiging van het gerechtvaardigde belang van de verantwoordelijke (het bevoegd gezag) of van een derde aan wie de gegevens worden verstrekt, tenzij het belang of de fundamentele rechten en vrijheden van de betrokkene, in het bijzonder het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer, prevaleert (artikel 8, eerste lid, onder f, Wbp). Hoofdstuk 2 van de Wbp («Voorwaarden voor de rechtmatigheid van de verwerking van persoonsgegevens») is uiteraard volledig van toepassing.
Krachtens artikel 27 Wbp dient het bevoegd gezag van een school in beginsel de verwerking van leerlinggegevens vooraf te melden aan het College bescherming persoonsgegevens. Indien het bevoegd gezag in strijd handelt met deze verplichting, kan tegen het bevoegd gezag ofwel bestuursrechtelijk (het opleggen van een bestuurlijke boete door het College) ofwel strafrechtelijk (vervolging door het openbaar ministerie) worden opgetreden. Men zie de artikelen 66 en 75 Wbp.
Van groot belang is in dit geval echter artikel 19 van het Vrijstellingsbesluit Wbp, waarin onder strikte voorwaarden de verwerking van leerlinggegevens door scholen wordt vrijgesteld van de melding, bedoeld in artikel 27 Wbp. Deze voorwaarden betreffen:
a. de doeleinden van de verwerking;
b. de gegevens die worden verwerkt;
c. degenen aan wie de gegevens worden verstrekt; en
d. de bewaartermijn.
Indien de gegevensverwerking niet aan deze strikt omschreven voorwaarden voldoet (bijvoorbeeld indien meer gegevens of andere gegevens worden verwerkt dan de gegevens, genoemd in artikel 19, derde lid, van het Vrijstellingsbesluit Wbp), geldt onverkort de meldingsplicht.
De leden van de fractie van de PvdA hadden nog een aantal nadere vragen over de gegevensverwerking door scholen in relatie met het Vrijstellingsbesluit Wbp.
Deze leden concluderen ten onrechte dat de eis van noodzaak en proportionaliteit betrekking heeft op het Vrijstellingsbesluit Wbp. Dit is niet het geval. In artikel 19, derde lid, van het Vrijstellingsbesluit Wbp wordt gedetailleerd én limitatief opgesomd welke gegevens van leerlingen en ouders in de schooladministratie mogen worden opgenomen zonder dat melding van deze gegevensverwerking aan het College bescherming persoonsgegevens nodig is (mits ook aan de overige vereisten van artikel 19 van het Vrijstellingsbesluit Wbp is voldaan). Uitsluitend indien in de schooladministratie andere gegevens worden opgenomen dan de gegevens, genoemd in artikel 19, derde lid, van het Vrijstellingsbesluit Wbp (en in de Regeling leerlingenadministratie WBO), is de eis van noodzaak en proportionaliteit van belang. In dat geval is echter ook melding bij het College verplicht. Indien gegevens het voorwerp zijn van verwerking op grond van artikel 8, onder f, Wbp, kan de betrokkene daartegen bij het bevoegd gezag te allen tijde verzet aantekenen in verband met zijn bijzondere persoonlijke omstandigheden (artikel 40 Wbp).
De leden van de fractie van de PvdA vroegen of scholen die meer registreren dan in het Vrijstellingsbesluit Wbp is aangegeven, meldingsplichtig zijn.
In artikel 19 van het Vrijstellingsbesluit Wbp worden onder strikte voorwaarden gegevensverwerkingen door onderwijsinstellingen betreffende hun leerlingen, deelnemers of studenten vrijgesteld van de meldingsplicht, bedoeld in artikel 27 Wbp. Dit betekent, zoals de leden van de fractie van de PvdA terecht veronderstellen, dat scholen die méér willen registreren dan de in het Vrijstellingsbesluit Wbp genoemde gegevens, meldingsplichtig zijn.
Deze leden vroegen hoeveel scholen hun persoonsregistraties hebben aangemeld bij de Registratiekamer.
Blijkens mededeling van het College bescherming persoonsgegevens komen in het meldingenbestand de onderstaande aantallen meldingen voor. Daarbij verdient aantekening dat deze meldingen niet alleen reglementen voor leerlingenadministraties betreffen, maar ook reglementen voor personeelsadministraties.
| Basisonderwijs: | 83 |
| Voortgezet onderwijs: | 122 |
| Hoger beroepsonderwijs: | 35 |
| Universitair onderwijs: | 99 |
Onderwijsinstellingen vielen overigens onder de werkingssfeer van artikel 17 van de Wet persoonsregistraties en waren derhalve niet verplicht een reglement te maken en aan te melden bij de Registratiekamer.
Een ander punt van aandacht in dit verband is artikel 25 Wbp, waarin wordt vastgelegd dat organisaties (zoals de besturenorganisaties) een gedragscode inzake omgaan met persoonsgegevens door het College bescherming persoonsgegevens kunnen laten toetsen aan de Wbp. Ik zou het toejuichen als de besturenorganisaties een dergelijke gedragscode zouden ontwikkelen en aan het College ter toetsing zouden voorleggen.
Deze leden vroegen voorts of onderwijsinstellingen conform de artikelen 19 en 20 van het Vrijstellingsbesluit Wbp gehouden zijn de gegevens twee jaar nadat de studie is beëindigd, te vernietigen.
Indien een school een beroep wil doen op vrijstelling van de meldingsplicht als bedoeld in artikel 19 van het Vrijstellingsbesluit Wbp, is zij inderdaad verplicht de persoonsgegevens te verwijderen uiterlijk twee jaren nadat de studie is geëindigd, tenzij de persoonsgegevens noodzakelijk zijn ter voldoening aan een wettelijke bewaarplicht (een dergelijke wettelijke bewaarplicht is mij in casu niet bekend). Artikel 20 van het Vrijstellingsbesluit Wbp heeft geen betrekking op de administraties van scholen, maar op de leerplichtregistraties van gemeenten. Teneinde aan de voorwaarden voor vrijstelling te voldoen, moeten de gemeenten de gegevens van (voormalige) leerplichtigen verwijderen uiterlijk twee jaren nadat de leerplicht is geëindigd.
De leden van de fractie van de PvdA vroegen vervolgens of het klopt dat de vigerende versie van het Besluit gebruik sofi-nummer Wbp moet worden aangepast aan de voorliggende wetgeving.
Het wetsvoorstel regelt dat de IB-Groep het sofi-nummer mag gebruiken voor de uitvoering van zijn wettelijk taken op het gebied van studiefinanciering, tegemoetkoming studiekosten en inning van lesgelden. Het wetsvoorstel regelt bovendien het gebruik van het sofi-nummer in het verkeer tussen de onderwijsinstelling en de IB-Groep. Deze wettelijke regeling maakt het bepaalde dienaangaande in het Besluit gebruik sofi-nummer Wbp overbodig. Dit besluit moet dus te zijner tijd worden aangepast.
De grootste zorg van de leden van de fractie van de PvdA betrof het gebruik van de aan het sofi-nummer verbonden persoonsregistraties door gemeenten en RMC's en de hieraan verbonden risico's. Met name het antwoord van de regering op hun vragen daarover had hen zeer verbaasd. Zij achtten het de taak van de wetgever niet-toegestane uitwisseling van persoonsgegevens tegen te gaan. Zij vroegen naar de controle en sancties op overtreding.
De door deze leden aangehaalde passages uit de memorie van antwoord hebben kennelijk tot onduidelijkheden geleid. Bedoeld is aan te geven dat het voorliggende wetsvoorstel, in combinatie met de Wbp en het Wetboek van Strafrecht, maximale waarborgen bevat om misbruik en oneigenlijk gebruik van het sofi-nummer en andere persoonsgegevens tegen te gaan, maar dat helaas geen garantie kan worden gegeven dat onrechtmatige gegevensuitwisseling in de praktijk nooit voor zal komen. Ik onderschrijf zonder enig voorbehoud de opvatting van deze leden dat het de taak van de wetgever is onrechtmatige uitwisseling van persoonsgegevens tegen te gaan. Er is dan ook alles aan gedaan – men zie ook het hiervoor aangehaalde advies van de Registratiekamer – om mogelijk misbruik en oneigenlijk gebruik tot een minimum te beperken. Het wetsvoorstel en de Wbp bevatten hiervoor onder meer de volgende controle- en sanctie-elementen:
a. De betrokkene heeft krachtens de Wbp recht op kennisneming en verbetering van de hem betreffende persoonsgegevens.
b. De verwerking van persoonsgegevens door scholen en gemeenten moet krachtens de Wbp worden gemeld bij het College bescherming persoonsgegevens, voor zover deze verwerking valt buiten de kaders van het Vrijstellingsbesluit Wbp.
c. Niet-naleving van de meldingsplicht kan zowel bestuursrechtelijk als strafrechtelijk worden gesanctioneerd.
d. Degenen die betrokken zijn bij de verwerking van persoonsgegevens (medewerkers van scholen, gemeenten en de IB-Groep) hebben op grond van artikel 12 Wbp een geheimhoudingsplicht. Opzettelijke overtreding van deze geheimhoudingsplicht is een misdrijf (artikel 272 van het Wetboek van Strafrecht), dat ook zonder klacht van de betrokkene vervolgd kan worden.
e. De hoofddirectie van de IB-Groep moet een functionaris voor de gegevensbescherming benoemen.
f. Bij algemene maatregel van bestuur zullen nadere regels worden gesteld omtrent de technische en organisatorische beveiligingsmaatregelen ten behoeve van het basisregister onderwijs. In het jaarverslag van de IB-Groep moet jaarlijks verantwoording worden afgelegd omtrent de doelmatigheid en doeltreffendheid van deze maatregelen.
g. Aan scholen die in strijd handelen met het bepaalde omtrent het gebruik van het sofi-nummer in de onderwijswetgeving, kan door de minister een bekostigingssanctie worden opgelegd.
Daarnaast kan in voorkomende gevallen door de betrokkene schadevergoeding worden gevorderd van de verantwoordelijke of bewerker (artikel 49 Wbp).
De leden van de fractie van de PvdA hadden voorts een aantal vragen over de RMC-registratie.
De ondergetekende kan bevestigen dat door de RMC-registratie een aan het sofi-nummer gelieerd dossier ontstaat. Het tijdstip waarop de gegevens van een betrokkene uit deze registratie moet worden verwijderd, is niet wettelijk vastgelegd. Krachtens het voorgestelde artikel 118g, eerste lid, WVO en de overeenkomstige bepalingen in de WEB en de WEC (zie wetsvoorstel 27 206) kunnen echter bij ministeriële regeling nadere voorschriften voor de RMC-registratie worden vastgesteld. Ik ben voornemens in deze regeling op te nemen dat de gegevens van een voortijdige schoolverlater moeten worden verwijderd bij het bereiken van de leeftijd van 23 jaar, tenzij de desbetreffende schoolverlater nog is bemiddeld na het bereiken van de leeftijd van 21 jaar. In het laatste geval moeten de gegevens worden verwijderd uiterlijk twee jaar na beëindiging van het bemiddelingstraject. De termijn van twee jaar is analoog aan de termijn die krachtens artikel 20, vijfde lid, van het Vrijstellingsbesluit Wbp geldt voor de gemeentelijke leerplichtregistratie.
Overigens kan worden bevestigd dat de RMC-registraties niet onder de criteria van het Vrijstellingsbesluit Wbp vallen en derhalve aan het College bescherming persoonsgegevens moeten worden gemeld.
De leden van de fractie van de PvdA gaan er terecht van uit dat minderjarigen van 16 en 17 jaar krachtens de Wbp een zelfstandig recht toekomt om hun geregistreerde persoonsgegevens in te zien en eventueel te (doen) wijzigen. Anders dan deze leden stellen, is de toestemming van de betrokkene niet vereist voor het verstrekken van gegevens uit de leerlingenadministratie aan het RMC, althans voorzover het gaat om de gegevens die het bevoegd gezag krachtens wettelijk voorschrift aan de gemeente moet melden (zie artikel 28 WVO en de overeenkomstige bepalingen in de WEB en de WEC zoals voorgesteld in wetsvoorstel 27 206). Ook kennisgeving aan de betrokkene is in dat geval niet vereist.
Het verzoek van deze leden om vanaf de eerste introductie van het onderwijsnummer deugdelijk voorlichting te geven aan ouders en leerlingen/studenten waarin met name wordt gewezen op de mogelijkheid geregistreerde gegevens in te zien, eventueel te doen corrigeren en inzicht te geven in de procedures die daarbij van toepassing zijn, neemt ondergetekende graag over. Eerder is al aangegeven dat de voorlichting zal worden gegeven in het Nederlands, Arabisch en Turks. Op verzoek zal de informatie verkrijgbaar zijn in het Frans, Duits en Engels.
De leden van de fractie van de PvdA menen een omissie te constateren in artikel IX, onderdeel C, onder 4. Ik neem aan dat zij doelen op het feit dat de datum en het Staatsbladnummer van de wet waarnaar wordt verwezen (in casu het voorliggende wetsvoorstel zelf) zijn opengelaten. In gevallen als deze is dit een gebruikelijke handelwijze. Kortheidshalve verwijs ik naar de Aanwijzingen voor de regelgeving (Ar 90).
De leden van de fractie van de PvdA waren ten slotte van mening dat het wetsvoorstel vooralsnog op zeer gespannen voet staat met het uitgangspunt voor het gebruik van het sofi-nummer, zoals beschreven in de nota van toelichting bij het Besluit gebruik sofi-nummer (bedoeld is het besluit uit 1996 op grond van de Wet op de persoonsregistratie, dat inmiddels is vervangen door het Besluit gebruik sofi-nummer Wbp).
In de door deze leden geciteerde passage uit de nota van toelichting wordt betoogd dat het sofi-nummer, vanwege de mogelijkheden die het biedt voor het koppelen van bestanden met andere persoonsgegevens, een nummer is dat meer in het bijzonder moet worden aangemerkt als een te beschermen persoonsgegeven. Het is daarom ook van belang – aldus de bedoelde nota van toelichting – dat het gebruik van het sofi-nummer en de uitwisseling van gegevens op basis van dit nummer nader wordt gereguleerd. Ik kan dit volledig onderschrijven; het wetsvoorstel dient er zelfs in de eerste plaats toe het gebruik van het sofi-nummer nader te reguleren. Het valt daarom niet in te zien waarom het wetsvoorstel op gespannen voet zou staan met het uitgangspunt zoals beschreven in de bedoelde nota van toelichting.
Meer in het algemeen verwijs ik deze leden naar de uitgebreide motivering van de keuze voor het sofi-nummer als persoonsgebonden nummer in het onderwijs, zoals die is gegeven in de memorie van toelichting (Kamerstukken II 1997/98, 25 828, nr. 3, blz. 9–11) en in de toelichting op de tweede nota van wijziging (Kamerstukken II 2000/01, 25 828, nr. 8, blz. 39–44).
De leden van de fractie van GroenLinks vroegen of zij goed begrepen hebben dat uit de weergave van het persoonsgebonden nummer niet valt af te leiden of dat nummer het sofi-nummer dan wel het onderwijsnummer is.
Zoals ondergetekende in zijn brief van 31 augustus 2001 (Kamerstukken I 2000/01, 28 828, nr. 264c) heeft aangegeven is het onderwijsnummer op het oog niet te onderscheiden van het sofi-nummer. Het bestaat evenals het sofi-nummer uit negen cijfers en begint nooit met een 9. Het sofi-nummer begint namelijk ook nooit met een 9. Wel is rekenkundig te bepalen of een persoonsgebonden nummer een sofi-nummer of een onderwijsnummer is. Met behulp van de zogenaamde sofi-nummerproef is te bepalen of een nummer wel of niet een sofi-nummer is. De sofi-nummerproef staat ook wel bekend als de «11-proef».
Bij wijze van voorbeeld is in het navolgende de 11-proef uitgevoerd op een willekeurig gekozen persoonsgebonden nummer, namelijk 078 953 522.
| 1e cijfer = 0 | 9 x 0 = 0 | |
| 2e cijfer = 7 | 8 x 7 = 56 | |
| 3e cijfer = 8 | 7 x 8 = 56 | |
| 4e cijfer = 9 | 6 x 9 = 54 | |
| 5e cijfer = 5 | 5 x 5 = 25 | |
| 6e cijfer = 3 | 4 x 3 = 12 | |
| 7e cijfer = 5 | 3 x 5 = 15 | |
| 8e cijfer = 2 | 2 x 2 = 4 | |
| 9e cijfer = 2 | –1x 2 = – 2 |
De uitkomsten van de vermenigvuldigingen bij elkaar opgeteld leidt tot het getal 220. Omdat 220 deelbaar is door 11, is dit willekeurig gekozen persoonsgebonden nummer een sofi-nummer.
Het onderwijsnummer is dus op het oog niet te onderscheiden van het sofi-nummer. Met enig rekenwerk of een eenvoudig computerprogrammaatje is wel vast te stellen wat de aard van het nummer is.
Tot besluit vroegen de leden van de commissie hoe de minister op basis van recente publicaties over de fraudegevoeligheid van het sofi-nummer aankijkt tegen mogelijke consequenties voor de uitwerking van dit wetsvoorstel.
De recente publicaties over de fraudegevoeligheid van het sofi-nummer betroffen fiscale aangelegenheden in met name het midden- en kleinbedrijf. Uit een gesprek met de belastingdienst is gebleken dat het probleem is te herleiden tot het feit dat een werknemer meerdere werkgevers kan hebben. Eventuele fraude blijkt vaak pas na afloop van een belastingjaar uit plausibiliteitcontroles van de belastingsdienst over het jaarinkomen van een werknemer, of omdat een burger wiens sofi-nummer wederrechtelijk blijkt te zijn gebruikt, verzet aantekent tegen een belastingaanslag. De betrokken werknemers zijn dan niet te achterhalen omdat niet vooraf een identiteitscontrole heeft plaatsgevonden. De betrokken werkgevers of rechtspersonen hebben dan veelal de bedrijfsvoering al weer gestaakt, wat vervolging veelal bemoeilijkt zo niet onmogelijk maakt.
Het gebruik van het sofi-nummer in het onderwijs voor de in het wetsvoorstel genoemde doeleinden kent een andere procesgang dan het gebruik van het sofi-nummer door de belastingdienst. In het onderwijs kan een leerling in de meeste gevallen niet aan meer dan één onderwijsinstelling zijn ingeschreven. Daar waar dat wel mogelijk is, met name in het hoger onderwijs, volgt uit de bekostigingsregelgeving wat bij dubbele inschrijving de gevolgen zijn voor de bekostiging van de daarbij betrokken instellingen. De vergelijking die de IB-Groep uitvoert van het door de onderwijsinstelling aangeleverde sofi-nummer en postcode van de leerling/student met de gegevens in de gemeentelijke basisadministratie signaleert voorts tijdig mogelijk frauduleus gebruik van een sofi-nummer.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-20012002-25828-26a.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.