Kamerstuk
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
|---|---|---|---|---|
| Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2001-2002 | 25828 nr. 26 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
|---|---|---|---|---|
| Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2001-2002 | 25828 nr. 26 |
Vastgesteld 25 september 2001
De memorie van antwoord gaf de commissie aanleiding tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.
De leden van de fractie van de PvdA hadden kennisgenomen van de memorie van antwoord. Zij hadden geconstateerd dat zij er kennelijk onvoldoende in geslaagd waren hun zorgen met betrekking tot het gebruik van het sofi-nummer als onderwijsnummer over te brengen. Zij wilden dit aan de hand van een – niet geheel denkbeeldig – voorbeeld adstrueren.
«Jan, een vmbo-leerling van veertien jaar, gedraagt zich op school als balsturige en slecht te hanteren leerling. Zijn leerresultaten zijn beneden peil. Zijn vader is regelmatig gedurende langere tijd «zoek» en als hij wel in het gezin aanwezig is, leidt overmatig drankgebruik tot fysieke geweldssituaties. Zijn moeder kan de situatie niet aan. Een en ander leidt tot de aantekening in de leerlingenadministratie dat Jan's milieu als «zwak sociaal» betiteld moet worden.
Op zijn vijftiende wordt Jan betrapt op drugsgebruik. Er wordt aangifte gedaan van winkeldiefstallen. Hij is gedurende langere perioden zonder verklaring afwezig op school. Ook dit wordt vastgelegd in de leerlingenregistratie. Na enige tijd wordt zijn geval – met de gegevens – gemeld aan de leerplichtambtenaar en het RMC. In het kader van de diagnosestelling worden jeugdhulpverlening, jeugdgezondheidszorg en justitie verzocht hun licht te laten schijnen over het «geval» Jan. Zo ontstaat een dossier waaruit Jan niet naar voren komt als een veelbelovend staatsburger. En ondanks het «traject» dat voor hem wordt uitgezet, lukt het niet hem op een adequate manier toe te leiden naar ander onderwijs of een arbeidsplaats.
Als Jan achttien is, beschikt hij noch over een startkwalificatie noch over werk. Vermoed wordt dat hij inmiddels vooral in zijn levensonderhoud voorziet door straathandel in drugs.
Maar dan verschijnt Marie op zijn pad: wat men noemt een «keurig» meisje. Jan's perspectieven draaien 180 graden. Huisje, boompje, beestje lokken aan de einder. Het lukt hem op eigen kracht betaald werk te vinden en de relatie met Marie ontwikkelt zich veelbelovend. Desalniettemin bestaat er een dossier met sofi-nummer dat hem in een geheel ander daglicht plaatst. Dat blijkt als het RMC in het kader van het traject richting startkwalificatie contact zoekt met de werkgever. Deze overweegt het verzwijgen van deze achtergrond aan te merken als reden voor ontslag, maar ziet daarvan af vanwege de krapte op de arbeidsmarkt. Bovendien: Jan doet zijn werk goed, dus: het voordeel van de twijfel. Wel maakt hij een aantekening in Jan's personeelsdossier (eveneens mét sofi-nummer).
De jaren verstrijken. Jan – dan eenentwintig – en Marie besluiten daadwerkelijk een «gezinnetje» op te zetten. Zij hebben gespaard en willen een huis kopen, daartoe aangemoedigd door het overheidsbeleid dat eigen woningbezit ook voor lagere inkomens stimuleert. De bankemployee die zich bezighoudt met de hypotheekverstrekking heeft een buurman die toegang heeft tot de RMC-registratie. Hij vraagt hem aan de hand van Jan's sofi-nummer even na te trekken wat er over Jan bekend is. Bij de hypotheek hoort ook een levensverzekering. Die wordt aangevraagd bij de aan de bank gelieerde verzekeringsmaatschappij. Ook die laatste is geïnteresseerd in achterliggende gegevens, bijvoorbeeld in het feit dat de jeugdgezondheidszorg destijds een nog niet eerder geconstateerde neurologische afwijking heeft geconstateerd. Handig toch, die sofi-nummers... Jan ziet hypotheek en verzekering aan zijn neus voorbijgaan op grond van een verleden dat hij al lang achter zich heeft gelaten.»
De leden van de fractie van de PvdA wilden om dit soort – bepaald niet hypothetische – risico's te vermijden precies weten welke aan het sofi-nummer gerelateerde gegevens in de leerlingenadministraties en -registraties van de scholen mogen worden opgenomen. Op hun vraag of de in het wetsvoorstel opgenomen gegevens limitatief zijn, wordt in de memorie van antwoord slechts verwezen naar de Regeling leerlingenadministratie WBO. Aangezien het hierin gaat om alle gegevens die de school nodig heeft om haar (onderwijs)taak naar behoren te kunnen vervullen, concludeerden deze leden dat de in het wetsvoorstel opgenomen gegevens kennelijk niet limitatief zijn. «Om welke gegevens het in concreto gaat, valt in algemene zin niet te zeggen», zo stelt de memorie van antwoord. Wel moet het bevoegd gezag kunnen aantonen dat wordt voldaan aan art. 8, onderdeel f Wbp, waar het gaat om eisen van noodzaak en proportionaliteit.
Op basis van een verwijzing naar het Vrijstellingsbesluit Wbp kunnen eveneens een aantal – deels ingevolge art. 16 Wpb privacygevoelige – gegevens worden opgenomen in de leerlingenadministratie voor zover deze noodzakelijk zijn voor het onderwijs, zonder dat melding aan het College bescherming persoonsgegevens noodzakelijk is. De leden van de PvdA-fractie vroegen of hun zienswijze juist is dat het blijkbaar de discretionaire bevoegdheid van het bevoegd gezag wordt geacht te bepalen welke gegevens «noodzakelijk voor het onderwijs» zijn en derhalve in de leerlingenadministratie kunnen worden opgenomen. Wie controleert de «noodzaak en proportionaliteit»? Wordt dit geregeld bij AMvB? Zo ja, hoe kan de aangehaalde zinsnede uit de memorie van antwoord dan worden verklaard? Is het niet zo, dat scholen die méér registreren dan in het Vrijstellingsbesluit is aangegeven, meldingsplichtig zijn? Hoeveel scholen hebben hun persoonsregistraties aangemeld bij de huidige Registratiekamer? Zijn onderwijsinstellingen conform het Vrijstellingsbesluit art. 19 en 20 gehouden de gegevens twee jaar nadat de studie is beëindigd te vernietigen?
Vervolgens vroegen de leden van de PvdA-fractie of het klopt dat de vigerende versie van het Besluit gebruik sofi-nummer (Staatsblad 2001, 54) moet worden aangepast aan de voorliggende wetgeving. In art. 3 is het gebruik in het onderwijs immers beperkt tot studiefinanciering en tegemoetkoming studiekosten.
De grootste zorg van de leden van de fractie van de PvdA betrof het gebruik van de aan het sofi-nummer verbonden persoonsregistraties door gemeenten en RMC's en de hieraan verbonden risico's. Met name het antwoord op hun vragen daarover had hen zéér verbaasd: «In de samenwerkingsverbanden worden ook nu al persoonsgegevens uitgewisseld. Het betreft derhalve een reeds bestaand risico, waarin het wetsvoorstel niet kan voorzien.» Deze leden achtten dit antwoord onacceptabel. Blijkbaar is het geloof in de daarop volgende passage, waarin de beperkingen worden opgesomd, ook bij de minister nihil. Als het gebruik van het persoongebonden nummer door de school in het verkeer met derden (behoudens de gemeente in het kader van de leerplicht, het voortijdig schoolverlaten en de inburgering en met een andere van overheidswege bekostigde school ten behoeve van de in- en uitschrijving van de leerling) «nadrukkelijk niet is toegestaan», dan valt de verwijzing naar «het thans al bestaande risico» niet te begrijpen. De aan het woord zijnde leden achtten het de taak van de wetgever niet toegestane uitwisseling van persoonsgegevens tegen te gaan. Zij vroegen naar de controle en de sancties op overtreding.
Overigens dachten zij dat aan opname van door jeugdhulpverlening, zorginstellingen, justitie etc. aangeleverde gegevens in de RMC-registratie niets in de weg staat. Deze instellingen maken dan immers (nog) geen gebruik van het sofi-nummer, maar een en ander leidt er wel toe dat een sector-overstijgende registratie ontstaat mét sofi-nummer. Op zich lijkt dit ook voor de hand te liggen omdat dossiervorming ten behoeve van een juiste diagnose en een adequate trajectbegeleiding van voortijdig schoolverlaters noodzakelijk is. Dit neemt niet weg dat er wel degelijk een aan het sofi-nummer van betrokkene gelieerd dossier ontstaat. Zij vroegen of dit juist is. Daarnaast wilden zij weten wat de vernietigingstermijn is van RMC-gegevens. Kan het zijn dat deze bewaard kunnen worden tot iemands vijfentwintigste levensjaar (23 + 2)? De leden van de fractie van de PvdA hadden overigens de indruk dat de RMC's naar de aard van hun registratie niet onder de criteria van het Vrijstellingsbesluit vallen en derhalve meldingsplichtig zijn aan het College bescherming persoonsgegevens. Is dit juist?
In de memorie van antwoord wordt meermalen benadrukt dat de Wbp onverkort van toepassing is op de persoonregistraties die onder invloed van dit wetsvoorstel (zullen gaan) figureren. Dit betekent naar de mening van de leden van de PvdA-fractie dat minderjarigen van 16 en 17 jaar een zelfstandig recht toekomt om hun geregistreerde persoongegevens in te zien en eventueel te (doen) wijzigen. Bovendien zullen zij toestemming moeten geven voor het doorgeven van gegevens uit de leerlingenadministratie naar het RMC. Zagen deze leden het goed dat in alle gevallen een kennisgeving moet uitgaan naar ouders en/of leerling wanneer persoonsgegevens uit de leerlingenadministratie worden overgedragen? Zij vroegen of de minister kan toezeggen dat er – als het wetsvoorstel wordt aangenomen – vanaf de eerste introductie van het sofi-nummer als onderwijsnummer deugdelijke voorlichting in verschillende talen zal worden gegeven aan ouders en leerlingen/studenten, waarin met name wordt gewezen op de mogelijkheid geregistreerde gegevens in te zien, eventueel te doen corrigeren en in zicht wordt gegeven in de procedures die hierbij van toepassing zijn.
Tenslotte deelden zij mee dat de gesignaleerde omissie niet staat onder IX, artikel C, maar onder B.
De leden van de PvdA-fractie hoopten dat zij in deze tweede termijn op bovenstaande vragen adequaat antwoord krijgen. De argumentatie met betrekking tot de keuze voor het sofi-nummer als onderwijsnummer had hen nog niet overtuigd. Ter adstructie citeerden zij uit de nota van toelichting bij het Besluit gebruik sofi-nummer: «Uit de enkele cijferreeks van het sofi-nummer kunnen weliswaar geen specifieke gegevens over de betrokken persoon worden afgeleid, maar het nummer is het instrument om de toegang te verschaffen tot andere registraties waarin die specifieke gegevens wel zijn opgeslagen. In verband met de mogelijkheden voor het koppelen van persoonsgegevens die voor heel andere doeleinden zijn op geslagen, is het sofi-nummer een nummer dat meer in het bijzonder moet worden aangemerkt als een te beschermen persoonsgegeven.» Het wetsvoorstel staat vooralsnog op zeer gespannen voet met dit uitgangspunt.
De leden van de fractie van GroenLinks hebben de indruk dat hun verwijzing in het voorlopig verslag naar de memorie van antwoord van wetsvoorstel 27 206 (regels inzake regionale meld- en coördinatiefunctie voortijdig schoolverlaten) niet goed is begrepen. Deze memorie van antwoord had de leden namelijk gesterkt in het vermoeden dat tegengaan van misbruik van het onderwijsnummer onvoldoende is gewaarborgd. De memorie van antwoord op wetsvoorstel 25 828 heeft de zorg van de leden van de GroenLinks-fractie over mogelijk misbruik van het sofi-nummer als onderwijsnummer in de praktijk dan ook niet weggenomen.
De leden van de PvdA-fractie hebben in hun inbreng voor het nader voorlopig verslag hun zorg over het gebruik van het sofi-nummer als onderwijsnummer aanschouwelijk gemaakt in een voorbeeld. Die inbreng verwoordt ook uitstekend de zorg van de leden van de GroenLinks-fractie. Deze leden zijn dan ook zeer geïnteresseerd in het antwoord van de minister op de inbreng van de leden van de PvdA-fractie.
Ook de leden van de fractie van de ChristenUnie waren benieuwd naar het antwoord van de minister naar aanleiding van de door de leden van de PvdA-fractie gestelde casus.
Bovendien was een bezwaar van de leden van GroenLinks tegen het wetsvoorstel dat aan het persoonsgebonden nummer is af te lezen dat het een sofi-nummer dan wel een onderwijsnummer is. Een in de Tweede Kamer ingediend amendement om die mogelijkheid van onderscheid weg te nemen, is verworpen. Dat is de reden geweest dat de fractie van GroenLinks in de Tweede Kamer heeft tegengestemd. De minister heeft nu in een brief aan de voorzitter van de Eerste Kamer d.d. 31 augustus 2001, bericht dat met het ministerie van Financiën overeenstemming is bereikt over de door de minister voorgestelde vormgeving van het onderwijsnummer in het geval een leerling of student niet beschikt over een sofi-nummer. De volgende uitgangspunten zullen gelden:
1. Het onderwijsnummer is op het oog niet te onderscheiden van een sofi-nummer (en bestaat derhalve uit 9 cijfers en begint nooit met een 9)
2. Systeemtechnisch is wel een onderscheid aanwezig
3. Het onderwijsnummer voldoet nooit aan een sofi-nummerproef
4. Het onderwijsnummer voldoet altijd aan een andere nummerproef.
Begrijpen de leden van GroenLinks nu goed dat uit de weergave van het persoonsgebonden nummer niet valt af te leiden of dat nummer het sociaal-fiscaalnummer dan wel het onderwijsnummer is?
Tot besluit vroegen de leden van de commissie hoe de minister op basis van recente publicaties over de fraudegevoeligheid van het sofi-nummer aankijkt tegen mogelijke consequenties voor de uitwerking van dit wetsvoorstel.
De eerder verschenen stukken inzake dit wetsvoorstel zijn gedrukt onder EK nrs. 264 t/m 264c, vergaderjaar 2000–2001.
Samenstelling: Ginjaar (VVD), Jaarsma (PvdA) (voorzitter), Schuyer (D66), Veling (ChristenUnie), Werner (CDA) (plv. voorzitter), Schoondergang-Horikx (GL), De Jager (VVD), Woldring (CDA), Dupuis (VVD), Van den Hul-Omta (CDA), Witteveen (PvdA), Van Vugt (SP).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-20012002-25828-26-h1.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.